OORLOG
Ik heb die ene dag nooit kunnen vergeten. De dag dat ik rustig thuis tv zat te kijken. Het programma dat op stond was hilarisch. Maar plotseling werd het onderbroken door een nieuwsbericht. Eerst kwam er een saai verhaal waar ik nauwelijks naar luisterde en stond op het punt om verder te zappen, toen de nieuwslezer de zin zei die niemand wilde horen. Ik vloog bijna mijn stoel uit van verbazing en riep ‘wat’ door de kamer heen. In kon niet geloven wat ik hoorde, maar de nieuwslezer herhaalde het nog eens.
“Het is oorlog.”
In de dagen erna kon je er niet meer omheen. Overal werd er gepraat over de oorlog. Alle krantenkoppen schreeuwde oorlog. Elke site had het over de oorlog. Op de tv hadden ze alleen nog maar over de oorlog. Als je nu nog zei dat het een grap was, werd je voor gek verklaard. De hele wereld had het over de oorlog!
Iedereen bereide zich voor op het ergste. Vrouwen gingen de supermarkt binnen met drie lege tassen en kwamen er weer uit met drie volle. Mannen verzamelde zich voor het de gebouwen waar je je kon aanmelden om voor je vaderland te vechten. Kinderen werden uit angst voor een bombardement binnen gehouden. De overheid begon te bezuinigen zodat ze meer geld konden steken in het leger. Dat betekende ook dat er bezuinigd werd op onderzoeken die niets met het leger te maken hadden, wat betekende dat ik dus geen geld meer binnen kreeg voor proefpersoon.
Werk zou ik in deze tijd niet kunnen vinden, dus besloot ik me maar aan te melden om voor het vaderland te vechten. Het was snel gebeurd. Een gezondheidscheck, een paar formulieren invullen, even wachten en dan te horen krijgen of ik mee mocht vechten of niet. Dat mocht. Dus kreeg ik een brief met daarop de datum en plaats waar ik me moest melden om een spoedopleiding te volgen.
Gehoorzaam vertrok ik op tijd naar de aangegeven plaats. In de trein begon ik toch nog wel even te twijfelen of het wel een goed idee was geweest. Maar dat zette ik snel weer uit mijn hoofd. Wat had ik anders moeten doen?
Eenmaal aangekomen verbaasde ik me over de grote van het terrein. Er stonden een aantal grote barakken en verderop zag ik een trainingsterrein waar rekruten aan het trainen waren.
Ik volgde de stroom net aangekomen nieuwe rekruten naar het meldpunt. Daar ging alles heel snel en gemakkelijk. Je liet je brief zien, er werd gecontroleerd of je goed zat, als dat het geval was werd je ingedeeld in een van de barakken en je werd doorgestuurd.
Eerst leek de tafel waar dit gebeurde ver weg, maar al snel kwam hij dichterbij. Toen ik aan de beurt was, gaf ik de vrouw mijn brief en die keek hem na. Daarna keek ze op de lijst met barakken en schreef me toen ergens in. Maar daarna las ze iets op een andere pagina en kraste mijn naam weer door. Ze gaf me mijn brief terug en zei tegen me dat iemand me eerst wilde spreken voordat ik ergens heen ging. Ze verwees me naar een deur rechts, de andere kant op dan waar de andere rekruten heen gingen.
Ik liep vertwijfeld naar de deur toe. Ik zat toch goed? Of had ik nu al iets fout gedaan?
Ik klopte aan en wachtte op een antwoord. Daarna opende ik de deur.
De deur gaf toegang tot een ruim ingerichte kamer. Wat er precies in stond weet ik niet meer. Ook het gesprek dat we hadden kon ik me niet meer herinneren. Ik weet alleen nog maar dat het erover ging dat ik in een speciale eenheid mocht en dat ik daarmee instemde.
Ik weet nog wel dat ik eerst iets dacht van: waarom kiezen ze mij nou uit voor een speciale eenheid? Ik ben toch helemaal niet zo bijzonder?
Maar als ik nu terug kijk weet ik het wel. Ik was tenslotte nog een jonge en gezonde man toen.
De speciale eenheid verbleef in een andere, kleinere barak. Daar werd ik aan de andere leden van de speciale eenheid voorgesteld. Zij waren, net als ik, gewone mensen maar dan misschien ietsje meer gespierd en wat groter.
In de eerste instantie namen ze me zorgvuldig op. Daarna keken ze naar de man die me hier gebracht had en vroegen hem of het soms een grapje was. Maar de man zei dat dat niet zo was en dat ze maar aardig tegen me moesten zijn omdat ik ze misschien in de toekomst wel eens het leven kon redden. Daarop lachten ze en gingen ze door met waar ze eerst mee bezig waren.
Ik mocht een bed kiezen en koos er een zo ver mogelijk weg van de andere mannen. Gelukkig waren het volwassen mannen, dus de verwachte flauwe grapjes en plagerijen bleven uit.
Na een paar dagen waren we al een beetje aan elkaar gewend en was er een bepaalde rangorde ontstaan. Eentje waarbij ik onderaan stond. Niet dat ik het erg vond. Ik werd min of meer gewoon vergeten, dus ze zeiden nauwelijks iets tegen me. Ook met de trainingen die onderhand ook begonnen waren gold de rangorde. Hoewel we tijdens de trainingen min of meer gelijk waren voor elkaar en de trainer de onbetwiste eerste plek had.
De trainingen waren zwaar en dat voelde je in je spieren. Aan het einde van een dag was ik bekaf en deden al mijn spieren pijn. Dan was ik blij dat ik op het zachte bed kon liggen en dat de andere mannen ook moe waren en dus geen herrie maakten.
Na een paar weken training merkte ik dat ik al redelijk wat spieren had gekregen en best goed met een wapen overweg kon. Dat ik spieren kreeg vond ik leuk. Nu zou ik misschien toch wat meer geaccepteerd worden door de groep, waar ik stiekem toch naar verlangde. Maar dat ik best goed overweg kon met een wapen vond ik iets minder. Het idee dat ik daarmee mensen moest vermoorden stond me niet zo aan. Weer begon ik te twijfelen of het een goed idee was om hier te komen, maar weer zette ik het uit mijn hoofd. Ik sprak mezelf streng toe. Wat had ik anders moeten doen? Ik had in een fabriek kunnen gaan werken die voor het leger werkt, maar dat zijn plekken waar je hard moet werken in een vervuilde omgeving en het zou een doelwit van de vijand zijn. Ik zou er zeker in omkomen en niet in een fijne manier. Dan liever in een keer dood door een granaat of kogel. Of, beter nog, deze oorlog overleven zonder iets gedaan te hebben. Maar dat ging helaas niet door. Een paar dagen later gingen we op een missie. Toen dat gemeld werd, kwam er veel protest. We waren tenslotte nog maar enkele weken aan het trainen. Ze stelden ons gerust door te zeggen dat we ergens heen gingen waar de vijand nog niet was. Nog even hield het protest aan, maar uiteindelijk legden wij ons neer bij het besluit. We konden toch niet kiezen.
We kregen een dag rust en de dag daarna gingen we op weg. Er werd ons niet gezegd waarheen, maar toen ik na een tijd rijden de zeelucht rook wist ik dat we de zee op gingen. Het deed me even denken aan die ene keer dat ik met de professor naar de zee ging. Het maakte me een beetje vrolijker van binnen.
We stopten inderdaad bij een haven aan zee en werden begeleid naar een middelgrote legerboot. Ik zag een van de mannen al twijfelend naar de boot staren. Even dacht ik dat de man niet kon zwemmen. Toen we aan boord moesten zag je duidelijk dat hij zenuwachtig was. Ik bestede er niet veel aandacht meer aan, want ik was tenslotte ook zenuwachtig.
Toen de boot ging varen voelde ik de zeeziekte weer opkomen. Gelukkig was de zee rustig dus was het niet zo erg. We voeren ruim een uur. Daarna stopte we op een stuk zee waar werkelijk niets te zien was. Het anker werd uitgegooid waardoor het water hoog opspatte. De koude druppels kwamen terecht op ons en we merkten dat het zeewater extreem koud was. Zouden wij in dit water moeten zwemmen? En dat moesten we. We kregen duikpakken, duikbrillen, zwemvliezen en zuurstofflessen uitgereikt. Ik kreeg echter alleen een duikpak. Op dat moment besefte ik dat ze wisten dat ik onder water kon ademen. Er werd ons een korte instructie gegeven over het omgaan met de duikflessen en dergelijke dingen. Ik lette niet op, want ik zou ze toch niet gebruiken. Daarna kregen we uitleg over onze missie. Daarbij kwam het excuus dat we al zo vroeg op een missie moesten en dat het oorspronkelijke plan was dat we pas over een half jaar ingezet zouden worden. Maar de huidige situatie eiste dat we eerder ingezet werden.
Onze missie bestond uit het bergen van belangrijke informatie uit een gezonken schip. Het was tot zinken gebracht door een vijandige duikboot.
Meteen kwam er een protest. Er zouden nog geen vijanden hier zijn! Degene die ons dat verteld had keek naar de grond en weigerde ons aan te kijken. Een collega van hem nam het woord. Hij zei dat ze dat moesten zeggen omdat we er anders nooit mee in zouden stemmen. Het was ook een bevel van bovenaf, dus konden ze er niets aan doen.
Het bleef even een tijdje stil totdat de stilte doorbroken werd door een van onze bevelhebbers. Hij zei dat we maar eens moesten beginnen met onze missie. Hij wees naar de plek waar de gezonken boot ongeveer zou moeten liggen en wenste ons succes.
Net op het moment dat een van de mannen het water in wilde gaan merkte hij mij op. Hij zag dat ik alleen een duikpak aan had en zei dat tegen de bevelhebbers. Voordat de bevelhebber kon reageren nam ik het woord al. Ik zei dat ik dat niet nodig had en hij maar moest opletten in het water. Daarop vroeg hij met een boze en geïrriteerde stem of ik mezelf speciaal vond. Waarop ik weer antwoorde, eveneens geïrriteerd, dat ik me niet speciaal vond, maar dat was. Daarop sprong in het water in en wachtte tot de rest ook in het water kwam. De man die opgemerkt had dat ik alleen een duikpak droeg, keek vol verbazing naar mijn kieuwen en zwemvliezen. Ik hoorde hem denken. Mijn god. Maar het moment werd snel verstoord door een van de mannen die wild bewoog en als een baksteen naar beneden zonk. Ik herkende de man als degene waarvan ik even had gedacht dat hij niet kon zwemmen. Ik kon niet geloven dat het nog klopte ook. Snel schoot ik hem achterna en pakte hem vast. Ik duwde de inhalator van de duikflessen in zijn mond en kneep zijn neus dicht, aangezien hij door zijn neus probeerde te ademhalen. Zo dwong ik hem om door zijn mond adem te halen. De man kalmeerde enigszins toen hij weer adem kon halen maar hij kon nog steeds niet zwemmen. Dus pakte ik hem stevig vast en begon omhoog te zwemmen. Bijna bij de boot aangekomen waagde ik een gokte en maakte zo krachtig mogelijke slagen met mijn benen zodat ik met een duizelingwekkende snelheid naar boven schoot en los kwam uit het water. Ik maakte een boogje over de boot heen. Recht boven de boot liet ik de man los zodat hij op het dek terecht kwam en lande weer in het water. Ik zwom meteen weer naar het wateroppervlakte toe en sprak de bevelhebbers aan. Ik zei dat ze voortaan beter moesten checken of hun mannen wel de dingen konden wat ze wilde dat ze konden. Daarna ging ik weer het water in en negeerde de starende blikken van de andere mannen. Ik schaamde me een beetje voor mijn grove taal tegen de bevelhebbers, maar iets was in me losgekomen. Iets wat je kon omschrijven als lef. Waarschijnlijk voelde ik me zo zeker omdat ik in mijn element was. En het voelde goed. Ik had me niet meer zo gevoeld sinds de puberteit waarin ik constant opstandig was tegen mijn ouders.
Ik was de eerste die het schip binnen ging. Het was een groot schip en ons was niet echt een beschrijving gegeven van hetgene wat we moesten bergen. Waarschijnlijk wisten onze bevelhebbers ook niet echt wat we moesten zoeken. Uiteindelijk kwamen ik en een andere man in een ruimte dat de brug van het schip bleek te zijn. Daar zochten we alles grondig door. Uiteindelijk vonden we een kluis waarvan we dachten dat daar wel de belangrijke dingen in zouden kunnen zitten. We besloten het ding in zijn geheel naar boven mee te nemen via simpele gebaren. Maar voordat we dat deden keek ik nog even goed rond en vond onder de stoel van de kapitein een klein blikken doosje. Ik bedacht dat dit misschien ook wel belangrijk zou kunnen zijn en nam het ook mee. Ik legde het op de kluis en zag een touw zweven door de kamer. Ik pakte het en wikkelde het om de kluis heen zodat het blikje vast zat en we houvast hadden en de kluis makkelijker konden vervoeren.
We pakten beiden een kant van de kluis en begonnen het met moeite uit het schip te halen. We waren een lange tijd bezig en uiteindelijk is het met vier man gelukt het ding omhoog te krijgen. Bij de boot aangekomen waren er nog een paar mannen nodig om het ding aan boort te krijgen. Uitgeput zakten we op het dek in. Blijkbaar hadden we het goede bovengehaald want onze bevelhebbers keken blij. Het blikken doosje bleek overigens niet zo belangrijk te zijn, want het had slechts een paar sigaren er in zitten. Het was verboden die te hebben op een schip. Daarom had de kapitein ze waarschijnlijk verstopt. Het was iets waar we allemaal wel om konden lachen.
We kregen een warme deken om ons heen en zette koers terug naar de haven. Bij de haven werd de hulp ingeroepen van een paar sterke havenwerkers om de kluis in een van de auto’s te krijgen.
Hoewel we allemaal moe waren en toestemming hadden om meteen terug te gaan naar de barrakken zodra we op het terrein terug waren, bleven we allemaal hangen rond het gebouw waar de kluis heengebracht werd. Ze moesten ons wegjagen met een dreigement om in alle rust te beginnen met wat ze wilden doen.
In de barakken kreeg ik een vragenstroom over me heen. Op de boot was iedereen in de greep van het geheim van de kluis en was iedereen moe, maar nu hier terug in de barakken zonder een kluis, herinnerden ze mijn zwemvliezen en kieuwen. Daar wilden ze wel meer van weten. Dus vertelde ik hoe het gekomen is dat ik onder water kon ademen. Hoe mijn droom werkelijk werd. Toen ik klaar was kwamen ook de tongen van de andere mannen los en vertelden ze aan elkaar hoe hun leven voor de oorlog was gegaan. En hoewel we al weken met elkaar leefden, stelden we ons nu pas voor het echt aan elkaar voor. Er begon zich een vriendschap te vormen en ik had het gevoel dat de rangorde langzaam oploste. Ik had het gevoel dat ik een nieuw huis had gevonden.