
Ergens in een boom leeft een klein mannetje. Zijn groenen kleren laten hem net op een blaadje lijken. Hoog tussen de takken kan hij het pad zien dat onder de boom door loopt. Veel mensen lopen er over het pad. De ene snel, de ander langzaam. Het kleine mannetje kan ze allemaal zien, maar de mensen zien hem nooit. Soms word hij daar wel eens verdrietig van. Dan wil hij uit de bomen springen en met de mensen gaan praten. Maar hij weet dat als hij uit de boom springt, dat de mensen het alsnog niet zien. Af en toe gaat hij dan zitten op een tak en huilt hij tranen vergoten van verdriet. Dan komt de grote zwarte merel naast hem zitten en probeert hem te troosten. Vaak lukt dat de merel niet. Maar vandaag heeft hij een geweldig idee.
Hij tikt het huilende mannetje met zijn snavel aan.
“Moet je eens luisteren,” zegt de merel, “zou ik jou eens meenemen naar de mensen? Dan gaan we proberen er met eentje te praten!”
Het mannetje klaart meteen op.
“Echt? Zou je dat echt willen doen?” Vraagt hij aan de merel.
Als antwoord biedt de merel het mannetje zijn rug aan. Snel klimt het mannetje er op. Terwijl hij zich stevig vasthoud aan de zwarte veren, vliegt de merel weg. Al snel komen er grote grijze dingen in zicht.
“Dat zijn de bomen van de mensen,” zegt de merel, “al snap ik niet hoe ze er kunnen leven. Het heeft tenslotte geen takken.”
Het mannetje kijkt zijn ogen uit. Hij vindt het geweldig. Hij kijkt naar beneden en ziet zo veel mensen bij elkaar dat hij er van schrikt. Hij had er helemaal geen idee van dat er zoveel mensen waren. Langzaam gaat de merel omlaag en land op een recht, grijs bospad. Het mannetje klimt van de merel af en kijkt om zich heen. Voorzichtig loopt hij heen en weer. Dan ziet hij een mens die kleiner is dan de andere.
Samen met de merel loopt hij er heen. Uit alle macht roept hij naar de kleine mens.
“Hallo daar! Wil jij met mij praten?”
De kleine mens kijkt verschrikt naar beneden en ziet het mannetje staan. De kleine mens slaakt een kreetje en steekt dan haar hand uit naar het mannetje. Hardhandig pakt ze het kleine mannetje vast. Verschrikt probeert het mannetje weg te komen, maar zonder succes.
“Kijk eens wat ik vind mama!” zegt de kleine mens verrassend luid. Er komt zoveel geluid uit de mond van de kleine mens dat de oren van het mannetje pijn doen.
“Nee Alinda! Wat zei ik nou over dingen van de straat pakken?” en een grote mens slaat het kleine mannetje uit de hand van de kleine mens. Pijnlijk komt het mannetje neer en in paniek rent hij weg. Zo had hij niet gedacht dat het zou verlopen. Achter zich hoort hij de merel roepen.
“Pas op!”
Hij kijkt naar links en ziet een groot zwart ding op zich af komen met duizelingwekkende snelheid. Op het nippertje wordt hij opgepakt door de merel die hem snel weer terug naar zijn boom brengt. Aangekomen in zijn eigen vertrouwde boom slaakt hij een zucht.
“Ik had nooit gedacht dat het zo eng kon zijn bij de mensen. Voorlopig blijf ik maar weer in mijn boom.” Zegt het mannetje angstig. Hij nestelt zich uitgeput van alle indrukken tegen de stam van de boom en valt in een diepe slaap.