Duister was het laatste wat ik zag.
Zwart en dan ook puur zwart. Een plek waar licht niet schijnt.
In duisternis vond de dood mij.
Mijn hand glijd door haar kleine krulletjes. Ze zijn nog zo blond dat ze wel wit lijken. Ik lach wanneer ze onder mijn aanraking beweegt. Toch blijven haar ogen gesloten en haar duimpje in haar mond. Wie heeft gezegd dat een jonge moeder zijn iets is wat je niet zou moeten willen, had het mis. Ik ben tweeëntwintig en moeder van mijn twee-jarige engel, en ik had het niet anders gewild. Dat ik mijn studie heb moeten stoppen, jammer dan. Er zijn tegenwoordig zoveel andere mogelijkheden om op latere leeftijd nog te gaan studeren. Zwart en dan ook puur zwart. Een plek waar licht niet schijnt.
In duisternis vond de dood mij.
Ik hoor de banden slippen over de stoeptegels voor het huis. Snel druk ik een kus op het hoofdje van mijn kleine meid. Ze maakt een kort, bijna giechelend, geluidje voor ze weer rustig verder slaapt. Ik sluip de trap af. Ik weet niet waarom ik het doe. Maar altijd als ik alleen thuis ben probeer ik zo weinig mogelijk geluid te maken. Ik gluur door een klein raampje, zie de enorme bedrijfsauto van mijn man op de parkeerplaats staan. Het ding was echt enorm. Ik zou er nog niet in durven te rijden ookal werd ik gedwongen. Rustig liep ik naar de woonkamer. Als een brave huisvrouw zou ik laten zien dat ik wel op mijn mannetje wacht. Ik ging op de groengestreepte sofa zitten en pakte mijn boek erbij. Niet om echt te lezen, want er ging geen woord bij me naar binnen, meer om iets om handen te hebben. De deurbel ging. Ik legde mijn boek weg en keek met opgetrokken wenkbrauwen om de hoek. Mijn ogen maakte een grote rol toen de deurbel nogmaals ging. Natuurlijk, mijn man had zijn huissleutels vergeten en nu moest hij door de voordeur komen. En inderdaad alle deuren zitten bij ons opslot wanneer ik alleen thuis ben, vooral wanneer de zon zich allang naar een ander werelddeel heeft geschaad. Met zuchtende passen loop ik naar de deur. Klik, klik, daar gingen de grendels, nu de sleutel nog. Met een beetje friemelen was die ook geopend. Ik zet al één had op mijn heup, voor ik de deur opengooi. Ik had me zijn grijzende gezicht al voor gesteld en zijn rechterhand die beschaamd door zijn haar zou krabben.
Mijn hart komt tot stilstand met de werkelijkheid. Mijn man staat helemaal niet voor de deur. Het enige wat mijn ogen van de gestalte voor me opvangen, zijn de zwarte hoed en de lange regenjas, maar dat was niet het punt wat macht over ze had. Ze bleven gedwongen naar het glanzende voorwerp in zijn handen. Het voorwerp wat mij aan de realiteit liet twijfelen. Een mes. Een lang zilver mes, de greep omlegd door zwart leer. Gedragen in handen verstopt achter zwarte stof. Het zilver werd omsierd door de enige kleur die duidelijk tegen de grauwe nacht afstak. Rood, glanzend duister bloedrood. Druppend langzaam op mijn houten vloer. Zich versmelten in de ondergrond. In films hoor je mensen altijd schreeuwen. Schreeuwen in een onnatuurlijk stem geluid, vol van paniek. Ik schreeuwde niet, mijn mond ging nieteens open. Mijn kaken waren vastgeschroefd. Mijn ogen waren het enige die iets van mijn binnenkant vertoonden. Ze leken uit mijn kassen te vallen. Ik kon ze nergens anders op focussen dan dat mes.
Het was niet echt. Het was één zieke grap. Iemand wilde me gewoon bang maken. Zometeen komen ze uit de bosjes en lachen ze om mijn wit weggetrokken gezicht.
Dát is niet het bloed van een persoon. Dat is niet iemands leven geweest, wat ik voor me zie. Toch vertelt mijn lichaam me steeds wat anders. Ren, vlucht, schreeuw! En nog steeds sta ik stil. Bevroren, verlamd voor hetgene voor me.
Het mes beweegt, wordt hoger opgerezen. Ik knijp mijn ogen dicht. Mijn lichaam brand in anticipatie. Al mijn spieren trekken samen totdat het één enorme gespannen bonk is. Mijn schouders steken pijnlijk samen met mijn nek. Ik wacht. Laat het opschieten. Ik voel me als een gewond dier die in een hoekje gaat liggen om dood te gaan. Iets zachts glijdt over mijn wang heen. Ik krimp nog verder in elkaar.
"Rustig maar. Jij zult een heel ander lot ondergaan."
Een lap stof wordt tegen mijn mond geforceerd. Voor het eerst lijkt mijn lichaam wakker te schrikken. Ik grijp naar de hand die mijn luchtwegen blokkeert. Mijn uitpuilende ogen staren in ijsblauwe. Dat is het enige wat ik ooit van mijn moordenaar zou zien.
Ijsblauwe ogen.
Mijn wereld begint vlekjes te vormen, terwijl ik de chemische stoffen naar binnen zuig. Het voelt alsof ik opgeef, terwijl mijn handen slap langs mijn lichaam vallen en mijn benen mijn gewicht niet meer aankunnen. Ik zak als een pop in elkaar.Één laatste zin achtervolgt me als een geest in mijn hoofd.
Laat mijn kleine engel leven
Zwart. Zwart. Overal zwart.
Mijn ogen flikkeren open, dan weer dicht. Geen verschil. Ben ik niet wakker geworden? Ik knijp ze strakker dicht om er zeker van te zijn dat ik ze echt sluit. Ik laat alle kringspieren in mijn gezicht samentrekken om ze te openen. Droge lucht schuurt over de oogballen.
Ik zie niks. Waarom zie ik niks? Mijn adem schiet door mijn keel. Ik zuig het alleen nog maar binnen, sta op het punt van hyperventileren. Kalmeer, kalmeer. Ik kan de blauwe en gele vlekjes al voor mijn gezichtveld zien bewegen. Vage vlekken die mijn lichaam doen zweven en tollen. Ik knijp nogmaals mijn ogen dicht, hou het nu ook zo. Ze openen brengt te veel angst. Ik reik met mijn handen naar voren. Mijn vingertoppen klappen direct pijnlijk dubbel. Ik kan ze al voelen kneuzen. De kloppingen die erdoorheen stromen en mijn hand verlammen. Waarom zit er iets boven me? Weer open ik mijn ogen om door niets begroet te worden. Ik probeer mijn ademhaling te controleren. Adem in, adem uit. Er is vast niets aan de hand. Voorzichtig schuif ik mijn handen over het gladde plafond. Ik probeer openingen te voelen. Niets. Ik voel een naad. Ik duw er, met het beetje kracht wat ik weet te vinden, tegenaan. Er gebeurd niets. Ik duw nogmaals, en nogmaals. Mijn spieren verkrampen samen in protest. Ik probeer me te bewegen , maar het kan niet. Overal stoot ik tegen de wanden aan. Dit is het punt waar paniek mijn lichaam overheerst. De pijn is niet genoeg om me te laten stoppen met bewegen. Ik schreeuw, maar ik weet niet of er geluid uit mijn keel komt. Ik ram mijn vuisten tegen alles om mij heen. Schokken glijden bij iedere slag door mij armen.
"Laat me eruit!" Tranen glijden over mijn wangen. Het zout bijt in mijn ogen. Ik hoest om lucht door mijn verstopte luchtwegen te krijgen. Er komt geen lucht. Als een vis blijf ik happen. Wanneer eindelijk lucht binnenstroom, zet ik mijn hele lichaam uit om het te ontvangen. Gevolgd door snikken. Snikken van een klein kind die zojuist op de straten is gevallen. Ik blijf happen, er lijkt steeds minder binnen te komen.
"H..He..Help, h..he..help." De woorden stik ik eruit. Nog steeds hap ik, maar mijn lucht toevoer is ergens gestopt. Ik kan niets meer. Mijn spieren zijn gestopt met gehoorzamen. Wanhopig probeer ik ze te laten bewegen. Ze doen niets. Mijn longen schreeuwen in mijn lijf. Mijn keel brand. Ik kan mijn hart tegen de kassen voelen beuken. Onregelmatig. Lucht, lucht. Gekleurde vlekken spelen weer voor mijn ogen. Ik bijt met mijn mond naar de leegte om mij heen. Mijn longen lijken plots twintig kilo te wegen. Ze rukken mijn ribben naar binnen. Mijn buik krimp tot verkramping in.
Laat het over zijn. Laat het stoppen. Mijn hoofd smeekt.
Ik trek nog in één laatste wanhopige poging mijn mond open. Toen voelde ik niets meer. Het was over.
Ik verloor van het zwart.
Ik zal nooit meer mijn kleine meisje zien wakker worden. Ik zal haar niet meer kunnen troosten om mijn afwezigheid.
Ik was vergoed uit het leven verdwenen.