
Vreni ademde door haar neus in en door haar mond uit. Ze probeerde zichzelf te kalmeren, tot nu toe zonder enig effect, voor de gevaarlijke tocht die ze straks zou afleggen met Thomas. Ze herhaalde de stappen nog een keer in haar hoofd.
‘Je wacht op me, bij de door mos gecamoufleerde steen naast de Doodsrivier.’ Zei Thomas, terwijl ik voorzichtig had gekinkt als teken van begrip. ‘Dan neem ik de wapens mee en heb jij het proviant bij je.’
Vreni legde voorzichtig en vrijwel geluidloos, zoals ze altijd is, haar hand op de mand met eten naast haar.
‘Vervolgens zullen we langs de rivier stroomafwaarts lopen, naar Mulvadoor. Het zal een gevaarlijke tocht worden, vol rovers had en andere hindernissen.’ Alweer had Vreni alleen maar geknikt. Thomas zuchtte diep, en zei: ‘Tot morgen dan Tav. Wanneer ook het laatste avondrood in de hemel verandert in een donkere vlakte, zal ik er zijn. Wees op tijd.’ Hij had zich omgedraaid en was weggelopen terwijl Vreni hem enkel nastaarde.
Thomas is eigenlijk niemand minder dan een vreemde voor Vreni. Maar hij is altijd aardig tegen haar geweest, zonder dat ze elkaar echt hadden gesproken. Ze heeft hem nodig, om haar vader te bevrijden uit de duistere handen van de koning van Mulvadoor. Thomas is pas 15 maar nu al een van de beste ridders uit hun streek, Orinkron, en aangezien haar vader een belangrijk man is in Orinkron, is het ook van groot belang hem terug te vinden. De raadsmannen uit Orinkron hadden Thomas aangewezen om hem te bevrijden. Vreni had het goedgekeurd, onder de voorwaarde dat ze mee mocht. En nu zat ze hier, terwijl het laatste avondrood veranderde in een donkere vlakte, te wachten op Thomas om hun reis te beginnen.
Geritsel haalde Vreni uit haar gedachten. Behendig pakte ze met één beweging de mand met eten en gaat ze geruidsloos achter de met mos bedekte steen zitten. Als het goed is, kon niemand haar nu zien. Haar hart bonkte in haar keel en ze zag een schaduw dichterbij komen. Het was al lang donker en ze zit al voor haar gevoel een eeuwigheid te wachten op Thomas. Toen was de schaduw opeens weg. Terwijl ze gespannen omzich heen keer liet een plotselinge hand op haar schouder lhaar zo schrikken dat ze zich vliegensvlug omdraaide en degene aan wie de hand vast zat met ruw geweld op de mossteen drukte.
‘Ik ben het maar.’ Fluisterde Thomas. Vreni liet hem los en keek hoe zijn silhouet in het donker over zijn pijnlijke schouder wreef.
‘Wel een mooie actie moet ik toegeven. Kom op Tav, laten we gaan.’ Hij pakte haar bij haar arm en samen liepen ze zwijgend langs de rivier.
Tav, zo had Thomas haar genoemd omdat ze had gezwegen toen hij haar naar haar naam vroeg. Het was een afkorting voor Tavshed, stilte in het Deens. Ze kon een kleine glimlach op haar gezicht niet onderdrukken terwijl ze keek naar hoe Thomas voor haar behulpzaam takken aan de kant duwde. Ze voelde zich eigenlijk wel op haar gemak bij hem. Hij is anders dan andere jongens. Hij vroeg niet waarom ze zo stil was, hij vroeg niet naar haar verleden, hij praatte alleen maar zonder antwoord te verwachten en scheen het niet erg te vinden ook. En het fijnst vond ze nog dat ze zonder bezwaren mee mocht met hem op zoek naar haar vader. Hij had de raadsmannen beloofd haar koste wat het kost te beschermen en had om te bewijzen dat hij het meende een arm om haar heen gelegd. Ja, Thomas was anders dan andere jongens.
Vreni versnelde haar pas en ging weer naast hem lopen.
‘Heb je het koud?’ Vroeg hij.
‘Ja.’
Thomas was blijkbaar geschrokken bij het horen van haar stem, want hij bleef een poosje stil voordat hij dichter naast haar ging lopen en zei: ‘Het komt goed Tav, we gaan je vader vinden. Ik beloof het je. En ik maak al m’n beloftes waar.’
‘Ik ben Vreni.’ Zei ze.
‘Weet ik,’ Zei Thomas, ‘Ik vind Tav gewoon meer bij je passen.’
Ze liepen verder. Het was al diep in de nacht en Vreni was doodop. Maar Thomas zag er niet uit alsof hij wilde rusten.
‘Thomas?’ Zei ze. ‘Kunnen we niet hier de rest van de nacht doorbrengen? Ik kan niet meer.’
Ze hoorde Thomas zuchten. Ook al probeerde hij het zacht te doen, het ontging Vreni niet.
‘Prima.’ Antwoordde hij. ‘Leg de mand met eten maar neer onder een struik uit het zicht van rovers en buiten bereik van dieren. Leg er desnoods een deken van bladeren overheen.’
Vreni slaakte een zucht van blijdschap en deed gauw wat haar gevraagd werd. Terwijl ze wat bladeren bij elkaar zocht voor een ‘bed’, luisterde ze naar de geluiden in het bos. Het zachte geritsel van de bladeren. Het kibbelen van de rivier. Hier en daar gekraak van takken door de dieren in het bos. Thomas lag al op de grond tegen een boom aan. Vreni legde haar bladerbed ernaast en ging naast hem zitten.
‘Waarom wilde je mee?’ Vroeg Thomas.
‘Waarom stemde je toe?’
Thomas zweeg kort, verschoof zijn rechterbeen iets meer naar Vreni toe. ‘Omdat ik wilde dat je meeging. Ik wilde deze reis niet alleen maken. En als jij toch mee wilde, dus waarom niet?’
‘Juist.’ Zei Vreni. Ze zeiden niets, en keken allebei naar de rivier. Zover Vreni dat kon zien aan hem.
‘Ik weet waarom ze je vader hebben meegenomen.’
‘Ik niet.’
‘Wil je het weten?’
‘Nee.’ Vreni legde haar hoofd op Thomas zijn schouder. ‘Ik wil niet weten waarom hij werd opgehaald door de ridders van Mulvadoor. Hij wist dat het zou gebeuren, maar heeft me niks gezegd. Net als..’ Vreni slikte even. ‘Ik wil niet weten waarom hij me heeft achtergelaten. Ik wil dat hij het mij zelf verteld.’
‘Het komt wel goed. Morgen zullen we het Sluikmoeras aan de overkant moeten doorbaden. Dat gaat moeilijk worden, maar als we met z’n tweeën elkaar helpen, moet het lukken.’
Vreni knikte, realiseerde zich toen dat Thomas dat niet kon zien en wilde net wat zeggen toen zij en Thomas plotseling een mes onder hun keel gedrukt kregen.