Een erg lange one-shot, dus ik plaats het hele geval in twee delen!
Als ik me bewust wordt van de vage, kloppende pijn in mijn hoofd probeer ik mijn ogen te openen. Het gaat niet. Mijn ogen lijken wel met lijm dichtgeplakt.
Zodra ik mijn hand naar mijn gezicht wil brengen om de korstjes weg te wrijven, merk ik dat dat niet lukt. Mijn handen zitten vast, maar niet zo vast dat ik ze niet kan bewegen. Ik doe een paar verwoede pogingen om mijn handen los te trekken. Tevergeefs. Mijn linkerhand schaaft langs een stuk hout.
En dan dringt het pas tot me door: Ik zit letterlijk vastgebonden op een stoel. Mijn armen achter de leuning gebonden. Nog voordat ik het uitprobeer weet ik dat mijn benen aan de stoelpoten vast zitten.
‘Nu al wakker? Misschien heb ik je dan toch niet hard genoeg geslagen.’
Ik verstar middenin mijn zwakke ontsnappingspoging. Ik kan hem niet zien, maar wel horen. En ik herken zijn stem. Die stem zou ik hoe dan ook nooit kunnen vergeten.
Alle lucht verdwijnt in één klap uit mijn longen als er een emmer ijswater in mijn gezicht wordt gegooid.
Van schrik vliegen mijn ogen open, maar sluiten zich vrijwel meteen weer als het felle licht van de tl-buizen me verblind. Ik wacht een paar seconden voordat ik het opnieuw probeer. Ditmaal krijgen de zweverige vlekken voor mijn ogen langzaam vorm. Ik knipper nog twee keer om helemaal scherp te stellen, nu weet ik zeker dat dit geen droom is. Ik ben terecht gekomen in een regelrechte nachtmerrie.
Voor me staat Tim, althans hij lijkt erop, maar hij is het niet. Dit is slechts de schaduw van de persoon die hij ooit was.
Ik zie zijn blik: vervuld met haat, ik zie zijn lichaam: gespannen en hard en ik zie, diep verscholen onder het oppervlak; de persoon waar ik zoveel van hield.
En toch, ondanks alles, nog steeds van hou.
‘Ik weet zeker dat je snapt waarom je hier bent, je ging te ver Liv, veels te ver! Ik heb je gewaarschuwd, maar als je niet wilt luisteren… dan zal je moeten voelen.’
Een akelige glimlach verschijnt op zijn gezicht, de krankzinnigheid spat er vanaf. ‘Heb je nog een laatste wens?’
Ik open mijn mond om iets te zeggen, maar mijn stem weigert dienst. In plaats daarvan schud ik met mijn hoofd.
‘Helemaal niets? Dat maakt dit er des te makkelijker op.’
Ik zet me inwendig schrap voor wat komen gaat. Mijn spieren spannen aan, ik sluit mijn ogen en draai mijn hoofd opzij.
De genadeslag blijft uit.
Als ik het eindelijk aandurf om mijn ogen op een klein kiertje te openen zie ik dat hij weg is. Gewoon weggelopen. Ergens achterin het gebouw hoor ik een deur dichtslaan. Ik wacht, mijn gehoor op scherp, maar hoor geen voetstappen terug komen.
Eigenlijk maakt het niet zoveel uit, deze extra tijd zou mijn redding wel eens kunnen zijn.
Mijn ogen schieten de ruimte rond. Ik ben in een oude loods terecht gekomen, waarschijnlijk die aan de rand van de stad. Hoe kom ik hier weg?
Hoe hard ik het ook probeer, ik krijg mezelf niet los. Het enige wat ik wél voor elkaar krijg is dat ik met stoel en al omval. Nu ben ik echt uitgeschakeld. Ik kan alleen mijn hoofd, handen en voeten bewegen. Hoe kan ik er dan voor zorgen dat er hulp komt?
Doodsimpel: niet.
Ik kan niks meer.
De tranen lopen nu vrijuit over mijn wangen, ik doe geen enkele poging om ze tegen te houden. Ik ben bang. Echt doodsbang. Wat zal hij doen als hij terug komt? Hij heeft een bloedhekel aan me, dat is duidelijk.
En ik lig hier maar, te wachten totdat hij terug komt.
Om mijn gedachten te verzetten probeer ik me te bedenken hoe ik hier precies in verzeild ben geraakt. En ondanks dat ik het probeer te negeren, blijft een klein stemmetje in mijn hoofd het tegen me zeggen, blijft maar herhalen dat dit mijn eigen schuld is.
één dag geleden
‘Laat me gaan!’ Ik probeer me los te trekken, maar de handen van mijn ouders houden mijn armen in een ijzersterke greep. ‘Ik wil naar hem toe!’
‘Liv. Liefje, luister nou even.’ Mijn moeder klinkt doodmoe en zo ziet ze er ook uit. ‘Ze zijn nog met hem bezig Liv, zijn toestand is kritiek. De hoop is nog niet verloren, maar het zal niet erg helpen als jij komt storen.’
‘Zijn ouders mogen er wel bij!’ Verwijtend kijk ik naar het koppel dat in de kamer tegenover me verdwijnt.
‘En nu moet je ophouden!’ Mijn vader heeft tot nu toe niks gezegd, maar kijkt me nu zo giftig aan dat ik mijn mond meteen dicht klap. Ik hoor hem letterlijk een zucht slaken als de stilte over de gang neerdaalt.
Handenwringend zak ik in mijn stoel onderuit. Ik ben zo gespannen als een snaar, bij elk minuscuul geluidje kijk ik op.
Mijn moeder is inmiddels in slaap gevallen, haar hoofd hangt op een oncomfortabele manier opzij. Ik weet dat het middenin de nacht is, maar hoe kan ze nu slapen?
Nerveus vliegen mijn ogen opnieuw naar de deur tegenover me, blijven daar even hangen en glijden dan naar het uiteinde van de gang.
Daar naast de lift hangt het bordje: Intensive Care.
Een koude windvlaag zweeft door de gang. Waar kwam dat vandaan? Als ik rechtop ga zitten zie ik het slijm van de muren druipen. Mijn hart schiet in de zevende versnelling, adrenaline stroomt door me heen. Weg, weg, weg! Ik moet hier weg.
Langzaam lossen alle deuren op, alleen die recht tegenover me blijft intact. Tims kamer!
Ik sta op en ren zo hard als ik kan. Vlak voordat ik de deur open kan duwen wordt deze van binnenuit open gemaakt.
Een dokter verschijnt in mijn gezichtsveld, zijn slangenkop kijkt me gemeen aan. ‘Hij is zojuist overleden, morsdood.’
Op het moment dat mijn realistische droom in een nachtmerrie overgaat schrik ik wakker. De woorden klinken nog na in mijn hoofd: ‘’overleden, morsdood.’’
Ik schraap mijn keel en kijk naar de lichtgevende letters van mijn wekker: 3:24. Dan ga ik rechtop zitten en laat mijn benen over de rand van het bed hangen.
De betreffende dag waarover ik gedroomd heb, zes maanden geleden, is niet zo ongelukkig geëindigd als in mijn droom. Tim is niet overleden, hij is er goed vanaf gekomen.
Wat mij dwars zit is dat ik hem in zijn herstelperiode niet vaak heb mogen zien. En als we dan bij elkaar waren, was er al die tijd wel iemand in de buurt om een oogje in het zeil te houden: een verpleegster, zijn ouders, mijn ouders en later ook personeel van het revalidatiecentrum.
Ik fluister zijn naam nog een paar keer om er zeker van te zijn dat ik echt wakker ben. De laatste tijd weet ik niet goed meer wanneer ik droom of gewoon wakker ben. En als ik dan echt wakker ben, kan ik met geen mogelijkheid meer in slaap komen.
Ik gris ergens een badjas vandaan en schuifel de trap af. Mijn appartementje is niet erg groot en ik kan me amper omdraaien in de keuken. Toch waag ik me in de kleine ruimte om koffie te zetten.
Terwijl ik kijk hoe de koffie druppel voor druppel in de pot valt, dwalen mijn gedachtes af. Ik weet dat ik zo niet moet denken, maar ik kan er niks tegen doen. Eigenlijk is het mijn schuld dat Tim die bewuste dag verongelukt is. Het was mijn verjaardag en ík was degene die dat perse op de dag zelf wilde vieren.
Natuurlijk mocht mijn vriendje niet ontbreken.
Tim was ziek die dag: hij had koorts en was duizelig. En toch stond hij erop dat hij wilde komen. Veel moeite om hem om te praten heb ik toen niet gedaan. Ik was naïef en dacht niet na. Het enige wat door mijn hoofd schoot was dat ik ontiegelijk veel geluk had met Tim.
We spraken af dat hij het eerste stuk met de auto naar het dichtstbijzijnde station zou rijden. Daar zou hij de trein nemen en mij vlak voor aankomst bellen. Ik zou naar het station rijden en hem daar ophalen. Goed geregeld toch? Dat had ik helemaal mis.
Als mijn koffie klaar is sluit ik mijn beide handen om de mok en voel hoe de warmte in mijn koude handen trekt. Dan ga ik op de bank zitten en kijk uitdrukkingloos naar het zwarte beeld van het televisiescherm.
Daar zat ik ook toen ik Tim net gesproken had. Het weerbericht stond aan en vlak voordat ik het apparaat uit zette verscheen er een waarschuwing onderin het scherm: Pas op, vanavond hevig noodweer en onweer verwacht.
De link met het noodweer, zijn toestand en Tims ongeluk legde ik later pas. En wat ik dacht dat zijn telefoontje vanaf het station zou zijn, bleek een dringend telefoontje van het ziekenhuis. Terwijl ik plezier maakte met mijn vriendinnen en familie, was Tim tegen een boom aangereden. Als de ambulance niet bijna meteen ter plaatse was geweest, had hij het niet overleefd. Zijn rechter onderbeen lag er half af. Bloedverlies was hem bijna teveel geworden.
Zijn ouders, die op dat moment in San Francisco op vakantie waren, kwamen meteen naar huis. De volgende avond konden ze hun zoon eindelijk zien. Pas twee dagen later werd ik er ook bij gelaten.
In het ziekenhuis is het gelukt om zijn been te redden. Het leek een wonder, zo snel als het ging. Drie weken later werd hij uit het ziekenhuis ontslagen en overgeplaatst naar een revalidatiecentrum waar hij kon uitrusten en uiteindelijk opnieuw leerde lopen.
Jammer genoeg zit er aan elk lichtpuntje een schaduwzijde.
Toen hij tussen de boom en zijn auto klem zat, was hij bij bewustzijn. Hij voelde de pijn, bedacht zich waarschijnlijk dat hij niet lang meer te leven had. En in die fatale minuten voordat de ambulance ter plaatse was, heeft hij een tweede persoonlijkheid ontwikkeld.
Sinds die dag is het een feit dat hij een gespleten persoonlijkheid bezit.
Eerst merkte we er weinig van. Soms was hij weleens chagrijnig naar me. Hij kon uit het niets omslaan van vriendelijk naar woedend. Maar daarna was hij zichzelf weer en vergat ik het voorval meestal.
Totdat het erger begon te worden. Er verschenen duidelijke verschillen tussen zijn ene persoonlijkheid, en zijn andere. Ook was het vreemd dat alleen ik er iets van merkte. Zijn ouders geloofde me niet en mijn ouders vonden dat ik overdreef.
Pas toen we, in de eindfase van zijn revalidatieperiode, met z´n allen bij elkaar waren om zijn verjaardag te vieren werd het voor hun ook duidelijk dat er iets mis was.
Jammer genoeg moest hij eerst een vaas naar mijn hoofd gooien voordat het tot hun doordrong.
Zijn tweede persoonlijkheid had een naam: Jack. En Jack had overduidelijk een hekel aan me. Alle gemene dingen die Jack zei of deed deden pijn. Maar zodra Jack weer met Tim wisselde was hij alles vergeten. Alles wat Jack deed was één groot zwart gat voor Tim.
Althans tot op een bepaald punt. Jack beïnvloedde zijn leven steeds meer. Dat kwam uiteindelijk pas tot uiting toen hij weer naar huis mocht.
Hij had nog krukken nodig en mocht niet al te veel doen, maar het ging zo goed met hem dat hij zelfstandig thuis kon wonen.
Ik was blij voor hem, wij allemaal. Maar diep vanbinnen borrelde de ongerustheid.
De tranen lopen over mijn wangen als ik aan die tijd terug denk. Mijn koffie is koud geworden en ik zit nog steeds in dezelfde houding. Inmiddels doet mijn rug pijn.
Suffig sta ik op en giet de koude vloeistof in de gootsteen. Ik krijg kippenvel op mijn benen en besluit dan maar om weer boven in mijn bed te gaan liggen.
Met de dekens tot aan mijn kin opgetrokken staar ik naar het plafond. Slapen lukt me niet. Als ik even opzij kijk zie ik dat het nu tien voor vijf is.
Ik probeer me op morgen te concentreren, maar als vanzelf glijden mijn gedachtes weer weg.
Natuurlijk was ik blij toen hij weer naar huis mocht. Dat betekende dat ik weer langs kon gaan zonder dat er iemand in de buurt was om ons te storen. Toch wachtte ik totdat hij zelf aan zou geven dat hij me wilde zien. En dat gebeurde twee weken geleden.
Hij belde me op, beloofde dat hij het onder controle had. En ik ging.
Het was zoals van ouds. Gezellig, vertrouwd en de tijd vloog voorbij. De hele nacht hebben we tegen elkaar aan op de bank gezeten. Totdat Jack de overhand kreeg.
Hij sloeg om als een blad in de wind.
Gelukkig voor mij kreeg Tim de overhand vlak voordat Jack hem ertoe aanzette met een keukenmes achter me aan te gaan.
Tim staarde me aan, leek pas na een paar minuten te beseffen dat hij de controle kwijt was geweest. Toen gleden zijn ogen naar het mes wat hij nog steeds vast hield. Ik koos voor mijn eigen veiligheid. En ik vermeed hem sinds dien.
Wanneer ik mijn ogen open doe is het zeven uur. Dat betekent dus dat ik toch in slaap gevallen moet zijn. Nog voordat het alarm van de wekker af kan gaan, zet ik het ding uit en sta op. Ik voel me belabberd, en dat komt niet alleen door mijn slaapproblemen. Ik mis Tim.
De afgelopen weken heeft hij me bedolven onder sms’jes, hij heeft gebeld, is zelfs langs gekomen, maar ik heb niet open gedaan.
Ik kan het niet aan om Tim te blijven zien, op een gegeven moment zou Jack me kapot maken als hij daar de kans voor kreeg.
Als ik gedoucht heb trek ik iets makkelijks aan en loop de trap af. Zin om te werken heb ik niet, dus doe ik wat ik de hele week al doe: Mijn laatste vakantiedagen opnemen en me opsluiten in huis. Niemand die me lastig valt, niemand die me pijn kan doen.
Ik maak een tosti klaar, zet koffie en start de computer op. Terwijl ik eet surf ik het internet af opzoek naar informatie. Eigenlijk ben ik een hopeloos zielig geval, maar ik kan het niet laten om meer te weten te komen over Tims probleem. Misschien is er kans op genezing.
Na mijn derde kop koffie hou ik het voor gezien, ik kan niks nieuws meer vinden. Opnieuw sta ik op en kijk de kamer rond: een laagje stof ligt op de kasten, de gordijnen zijn dicht en het ruikt muffig. Ik verwaarloos mezelf. Mijn ouders en vrienden maken zich zorgen om me en ik negeer ze allemaal.
Ik word afgeleid door het knipperende lampje van de telefoon. Iemand heeft een berichtje achter gelaten. Gelukkig zijn het mijn ouders dit keer.
‘Liv? Hallo? Oh dit is het antwoordapparaat weer? Oké liefje, luister eens goed, je vader en ik geven vanavond een etentje voor de hele familie en we zouden het fijn vinden om je weer eens te zien. Ik hoop dat je komt.’
Een grimas trekt over mijn gezicht. Ze bedoelen het vast goed, maar ze proberen me alleen maar mijn huis uit te lokken. Als ik op het klokje kijk zie ik dat mijn moeder het berichtje ingesproken heeft toen ik stond te douchen.
Verder staan er nog wat berichtjes van mijn baas, mijn vrienden en Tim. Ik zucht, de laatste keer dat Tim gebeld heeft was zondagavond, het is nu vrijdagochtend. Hopelijk is hij me al vergeten, dat maakt het voor mij ook makkelijker om hem los te laten.
De hele ochtend besteed ik aan niks doen, dan krijg ik ergens in het begin van de middag een energie stoot en sla aan het schoonmaken. Ik zet de ramen en gordijnen open en stofzuig, poets en boen totdat alles schoon is.
Als ik mezelf in de spiegel bekijk zie ik dat ik er niet goed uitzie. Ik lijk wel een wandelend lijk. Misschien ook eens wat tijd aan mezelf besteden?
Voor de tweede keer die dag stap ik onder de douche en was mijn haar. Dan droog ik me af, verruil mijn slobberige trainingspak voor een leuk jurkje en föhn mijn haar in een prettig model. Net als ik de laatste hand aan mijn make-up leg gaat mijn mobiel af. De ringtone lijkt de hele kamer te vullen en weerkaatst tegen de muren.
Meteen schiet ik in de stress, vooral als ik zie dat het Tim is. En hoe hard mijn geweten ook protesteert, het kan niet voorkomen dat mijn duim over het groene telefoontje schuift. ‘Hallo?’
‘Liv? Godzijdank, je hebt opgenomen.’
‘Wat wil je Tim?’ Ik pak ergens een pen vandaan en begin figuurtjes op een stukje papier te tekenen terwijl ik naar zijn stem luister.
‘Beloof me dat je niet ophangt.’ Hij klinkt wanhopig, maar ik hoor iets dwingends in zijn ondertoon.
‘Je hebt vijf minuten.’
‘Liv ik kan niet zonder je, dat besef ik nu meer dan ooit. Kom bij me terug, alsjeblieft? Ik beloof je dat ik het onder controle heb, echt onder controle heb.’
Ik voel de tranen achter mijn ogen branden als ik hem zo hoopvol hoor praten. ‘Je weet toch wat er de vorige keer gebeurd is? Jack haat me.’
‘En ik hou van je, Liv! Ik kan het aan, geloof me alsjeblieft.’
‘En wat als het fout gaat?’
Het blijft even stil aan de andere kant, ‘Dan zal ik je nooit meer lastig vallen.’
‘Ik kom eraan.’
Ik kan het zelf amper geloven als ik opgehangen heb. Waar ben ik mee bezig? Dat weet ik heel goed: ik heb nog steeds hoop dat het allemaal goed komt.
Vlak voordat ik de deur uit loop sms ik mijn moeder: ‘’Hou een plekje voor me vrij vanavond’’
In tweestrijd
Moderator: Patrick
-
- Puntenslijper
- Berichten: 29
- Lid geworden op: 02 apr 2014 08:31
- Locatie: Follow the fantasy!
Dit is de rest
Mijn kleine Fiat Panda stopt voor zijn huis en nog voordat ik de motor goed en wel uit heb gezet, doet Tim de deur al open. Hij staat daar, leunend tegen de deurpost en met een grote glimlach op zijn gezicht. ‘Is dit echt of droom ik?’
‘Grapjas,’ Ik check of de auto op slot zit en wurm me dan langs hem heen naar binnen, ‘Heb je geen kruk meer nodig?’
‘Binnen niet veel, alleen met traplopen.’
In de huiskamer laat ik me op de bank zakken en analiseer Tim aandachtig. Ook hij ziet er niet erg goed uit: hij is bleek, mager en alle levenslust is uit zijn ogen verdwenen.
‘Ik moet om vijf uur weer weg, dan ga ik naar mijn ouders.’
Hij knikt en gaat naast me op de bank zitten. Dan staat hij op om te vragen of ik koffie of thee wil, maar als ik nee schudt zakt hij weer terug op de bankt.
‘Ik houd echt heel veel van je Liv.’ Hij probeert me aan te kijken maar ik durf niet, bang om dit moment kapot te maken. ‘Dat weet ik.’
‘Je gelooft me niet.’
‘Nee luister nou, ik- ’ Ik stop middenin mijn zin en als ik hem toch aankijk schiet er een golf emoties door me heen. Ik wil hem bij me hebben, maar ik wil mezelf ook beschermen.
‘Wat? Wat is er met je?’ Hij slikt en richt zijn aandacht op een onzichtbaar pluisje op de bank, ‘Als je me niet meer wilt zien snap ik dat. Het is al een wonder dat je langs wilde komen.’ Dan kijkt hij me weer aan. Hoopvol en tegelijk terughoudend.
Er breekt iets in me en ik laat alle remmen los, negeer de waarschuwing die mijn gedachtes me influisteren en buig me naar hem toe. Als mijn lippen de zijne raken voel ik hem onder me ontspannen.
Ons moment duurt maar kort, na een paar minuten maakt Tim zich van me los en schuift iets bij me vandaan. Met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht verandert hij zijn houding. Zonder het te merken heb ik tegen zijn pijnlijke been aan gezeten.
‘Sorry.’ Fluister ik zachtjes.
Hij lacht, ‘Dat maakt niet uit, het was het waard.’
Meer dan een uur zitten we te praten en tot mijn grote verbazing gaat het goed. Soms verdwijnt hij even naar de wc of de keuken en telkens ben ik bang dat het Jack is die terug komt. Maar dat gebeurt niet.
Als hij voor de zevende keer op staat trek ik een wenkbrauw op, ‘Ga je nu alweer?’
‘Ja,’ hij lacht verontschuldigend naar me, ‘Jack probeert het over te nemen.’
Ik schrik, ‘Nu?’
‘Al de hele tijd. Het is makkelijker om hem de baas te blijven als ik jou niet zie.’
Hoewel ik mezelf niet kan zien weet ik dat ik wit wegtrek. Tims bezorgde gezicht bevestigd dat. ‘Wat is er?’
‘Ik kan dit niet Tim, h-het gaat niet.’ Stamel ik. Doodsbenauwd blijf ik hem in de gaten houden, observeer elke beweging die hij maakt.
Tim draait zich om en komt naar me toe. Zijn ijsblauwe ogen boren zich in de mijne en houden mijn blik vast. Hij pakt mijn handen vast en buigt zich naar voren om me te kussen.
Mijn lichaam reageert op zijn aanraking, maar dit keer weet ik mezelf in te houden en rustig te blijven staan totdat hij zich weer opricht.
‘Zie je? Niks aan de hand Liv.’ Tim lacht loom naar me, maar de zweetdruppeltjes in zijn nek liegen niet. Het kost hem overduidelijk veel energie om Jack in bedwang te houden. In zijn ogen zie ik iets flikkeren wat me de koude rillingen geeft.
‘Sorry Tim, het is beter voor ons beide als we elkaar niet meer zien.’ Ik wil weg hier en wel meteen. Nog voordat ik bij de deur aangekomen ben pakt hij me vast en sluit zijn hand als een bankschroef om mijn arm heen. ‘Blijf Liv, alsjeblieft blijf bij me!’
‘Laat me met rust!’ Ik schreeuw zoals ik nog nooit geschreeuwd heb en geef hem dan met alle kracht die ik in me heb een stoot op zijn zwakke been.
Hij laat me meteen los en zakt op de grond in elkaar. ‘Vuile teef!’
De tranen stromen over mijn wangen als ik dat hoor, het is Tim niet. Het is Jack En ik besef nu dat ik mijn vriendje echt verloren ben.
Ik schrik als hij achter me in de deuropening verschijnt. Een gemene grijns ontsiert zijn eens zo zorgeloze gezicht. ‘Dus jij bent het weer? Heb je Tim nog niet genoeg gekwetst? Het is jouw schuld dat hij verongelukt is!’ Dat laatste zegt hij bijna grommend van woede.
‘Laat me met rust Jack!’ Ik probeer hem aan te kijken, ‘Tim kom alsjeblieft terug!’
‘Dacht je dat dat zin heeft? Ik ben veel sterker dan Tim is.’
Ik weet dat hij niet liegt, dat heb ik de afgelopen maanden wel gemerkt. Zo snel als ik kan ga ik er vandoor en probeer terwijl ik mijn autosleutel zoek om hulp te roepen.
Ik ben niet snel genoeg. Machteloos voel ik hoe twee sterke handen me vastpakken en op de grond smijten. Een paar keer klapt mijn hoofd tegen de straat aan, en het laatste wat ik zie voordat het zwart wordt zijn zijn blauwe ogen. Ooit vol liefde, nu koud en kil.
En nu lig ik hier al een eeuwigheid vastgebonden in een loods, te wachten totdat mijn grootste nachtmerrie werkelijkheid wordt. Ik weet zeker dat Jack in staat is om me te vermoorden. Ik weet ook zeker dat hij dat zal doen als hij terug is.
Doordat er geen enkele warmte vanaf de betonnen vloer komt lig ik te rillen van de kou. Mijn ogen zijn rood en opgezwollen, maar ik huil niet meer. Ik bevind me in een soort trance veroorzaakt door doodsangst. Het enige wat ik kan is ademhalen.
Mijn ogen vliegen open als ik rustige voetstappen terug hoor komen. Twee witte sportschoenen en een kruk verschijnen in mijn gezichtsveld.
‘Je besloot er zelf al bij te gaan liggen?’ Jack. Het is Jack nog steeds, hoe kan hij zoveel sterker zijn als Tim? Het is zijn lichaam, zijn uiterlijk. Alleen zijn geest is om getoverd tot iets monsterlijks.
Als hij zich bukt om de stoel met mij erop overeind te zetten ruik ik een vleugje van zijn vertrouwde geur. Zijn arm strijkt langs de mijne zoals dat al zo vaak gebeurd is. Jammer genoeg zorgt het dit keer niet voor een glimlach op mijn gezicht, ik val er bijna flauw van.
Een harde stomp in mijn maag brengt me bij mijn positieven, en als ik had gekund was ik dubbel geklapt van de pijn. De touwen snijden in mijn polsen als ik me tegen hem probeer te verzetten.
‘Je weet dat je niet lang meer hebt toch? Ik vond het wel toepasselijk om je hier de hele nacht te laten liggen. Hopelijk is het nu tot je door gedrongen dat je niks anders dan kwaad aanricht? Het is tenslotte jouw schuld dat Tim verongelukt is.’
‘Het was niet mijn bedoeling!’
Hij lacht schamper, ‘Niet je bedoeling? Als je echt om hem gegeven zou hebben had je gewild dat hij thuis was gebleven.’
‘Hij wilde zelf- ’
‘Zelf wat? Zelf komen? Dat deed hij voor jou!’ Hij spuugt op de grond en kijkt me dan weer aan. ‘Nu zal je de prijs moeten betalen voor wat je hebt aangericht.’
Voordat ik kan reageren krijg ik de eerste kap al voor mijn kiezen en in de aankomende minuten krijg ik nog een paar klappen te incasseren. Elke slag komt harder aan, elke slag is op een gemener plekje. Met elke slag komt hij dichter bij zijn doel.
Happend naar adem zet hij een stapje terug. Hij leunt een paar minuten tegen een oud krat aan en pakt dan tergend langzaam een pistool uit zijn achterzak.
Mijn ogen worden groot als schoteltjes en zijn geamuseerde gegrinnik lijkt overal vandaan te komen. ‘Vergeten dat Tim voor de politie werkt? Het was niet zo moeilijk om zijn dienstwapen te vinden. Het lag in een la naast een foto van jou. Ironisch toch?’ Hij komt terug, loopt naar me toe en zet het pistool tegen mijn slaap, ‘Ik vraag het je nog één keer: heb je nog een laatste wens?’
‘Laat me met Tim praten.’ Ik snap niet hoe ik het voor elkaar krijg dat mijn stem niet trilt. Waarschijnlijk is het een soort oerinstinct om alles glashelder door te laten komen als je eenmaal beseft dat je in levensgevaar bent. En ik ben er zeker van dat mijn tijd bijna op is.
‘Je denkt toch niet dat ik achterlijk ben? Tim zou je meteen losmaken.’
Ik hoor haarscherp hoe hij het pistool op scherp zet. Het is niets meer dan een droge klik maar het laat mijn bloed sneller stromen. Razendsnel denk ik na, ‘Jij bent toch veel sterker dan Tim! Jij kan hem aan. Laat me met hem praten, alsjeblieft?’
‘Ik word echt zo ziek van jou.’
Ik wacht totdat hij de trekker overhaalt, tot het moment dat ik mijn leven aan me voorbij zie flitsen met aan het einde niks anders dan de dood, maar er gebeurt niks.
Als ik mijn ogen open doe staat daar een vermoede en verwarde jongen.
‘L-liv? Wat i-is dit?’
‘Tim, haal me hier weg! Het is Jack, hij- ’ Ik schrik als hij met zijn hand op tafel slaat, ‘Tim?’
‘Ik had je beloofd dat dit niet meer zou gebeuren, en moet je dit nu zien. Ik had je bijna-’ De woorden hangen onuitgesproken tussen ons in.
Ik zie al zijn spieren aanspannen, het pistool valt uit zijn hand en hij moet steun zoeken om niet om te vallen. Ik zie het voor mijn ogen gebeuren, Tim vecht tegen zichzelf, tegen zijn andere persoonlijkheid. En dit keer weet hij Jack de baas te blijven.
Hij zegt niks als hij de touwen losmaakt, kijkt me niet aan als hij me overeind helpt en hij reageert ook niet als ik mijn telefoon uit mijn broekzak haal. Zodra ik het apparaat aan heb gezet stromen de gemiste oproepen binnen.
Verstrooid volg ik Tim als hij het pistool op pakt en er zwijgend naar kijkt. ‘Ik heb je ook beloofd dat ik je nooit meer zou lastig vallen als dit opnieuw gebeurde. Je was bijna dood.’ Hij draait zich naar me toe en tilt zijn arm op, ‘Het spijt me.’
‘Nee, Tim! Niet doen, alsjeblieft! Maar het haalt niks meer uit. Voordat ik bij hem kan komen haalt hij de trekker over. Een paar bevroren seconden hangt hij in de lucht, dan valt hij om.
Ik gil niet, ik kom niet in beweging. Ik kan alleen maar kijken naar de plas bloed die steeds groter wordt.
Als mijn telefoon af gaat neem ik op. De ongeruste stem van mijn moeder vult de ruimte. Maar ik antwoord niet, ik zeg niets. Ik kan alleen nog huilen.
Drie maanden later
Frisse herfstblaadjes dwarrelen continu naar beneden. Elk jaar weer. De herfst zal nooit veranderen. De mensen op aarde wel. Mijn leven is drastisch in de war gegooid sinds die dag. Alsof het al niet erg genoeg was. Maar ik heb geleerd dat het altijd erger kan.
Tim heeft het overleefd. Maar niet zonder gevolgen, de kogel is in zijn hersenen terecht gekomen. Gelukkig voor hem een stuk wat verwijderd kon worden. Hij is niet dezelfde meer. Hij woont nu in een verzorgingstehuis, net een kasplantje. Hij kan praten, nadenken maar hij is niet veel slimmer dan een kind van zeven jaar. Heel soms heeft hij even een helder momentje, maar dat gebeurt zelden.
Ik dacht dat ik er eerder uitzag als een wandelend lijk, nu weet ik dat het nog veel erger kan. Met wallen tot op mijn knieën loop ik het verzorgingstehuis binnen. ‘Ik kom voor Tim Vermeer.’
De zuster achter het loket herkent me en gebaart dat ik door kan lopen. Ik krijg er nog net een vermoeid bedankje uit voordat ik verder loop.
Zijn ouders zijn er ook, maar staan op het punt om te gaan. Natuurlijk vinden ze het erg voor me, maar toch denk ik dat ze me meer verwijten dan zou moeten. In dit geval zijn Tim en ik beide slachtoffer.
Ik zucht, hoe vaak heb ik deze maand niet gewenst dat ik een week later geboren was? Dat Tim niet ziek was geweest, dat er geen noodweer voorspeld was? Ik ben de tel kwijt geraakt.
Zodra ik hem in zijn rolstoel gehesen heb breng ik hem naar het park. Vlakbij een vijver houden we halt en ik geef hem wat brood dat hij naar de eenden en zwanen kan gooien. Zijn lach wekt gemengde gevoelens in me op. Ondanks alles hou ik nog steeds van hem. Maar hij zal nooit meer dezelfde zijn.
Zijn andere persoonlijkheid heeft zich niet meer laten zien, wat niet erg raar is. Tim kan amper zijn eigen naam onthouden, laat staan er in zijn toestand een tweede persoonlijkheid op na houden.
Het enige wat ik nu nog heb zijn herinneringen.
Als hij stopt met brood gooien kijk ik hem afwezig aan. Zijn brood is nog niet op, dus het verbaast me dat hij niet verder gaat.
‘Ze heet Liv.’
Hoopvol draai ik me naar hem toe, ergens weet ik wel dat dit een zeldzaam helder momentje is, maar toch kan ik het niet laten. Zijn ooit zo stralende blauwe ogen staren in de verte en er zit wat opgedroogd kwijl op zijn kin. Toch kan ik met geen mogelijkheid zeggen dat hij er lelijk uit ziet, hij is nog even knap als vroeger. Alleen te jong, hij is hier veels te jong terecht gekomen. Waar hij eerst uitging met vrienden, speelt hij nu simpele spelletjes met bejaarde en gehandicapte mensen. Ik kan het niet helpen dat er een paar tranen over mijn wangen lopen. Alsof ik deze periode nog niet genoeg gehuild heb.
‘Nee, nee, nee, niet huilen. Je moet deze aan Liv geven zuster, Liv weet wel wat ze ermee moet doen.’
Er verschijnt een nieuwe scheur in mijn hart. Hij herkent me niet, weet niet wie ik ben. Voor hem is Liv alleen iemand die soms in zijn gedachten op duikt. Maar hij heeft er geen beeld, herinneringen of gevoelens bij.
Toch ben ik wel degelijk verbaast als hij een stapeltje brieven uit onder zijn jas tevoorschijn tovert. Een stapeltje van ongeveer tien brieven, bij elkaar gebonden met een rood lint.
Zodra ik de brieven uit zijn handen los gepeuterd heb gaat hij vrolijk door met het voeren van de vogels in de vijver.
Ik zwaai nog een laatste keer naar mijn ouders voordat ik de douanehal uit loop. Ik kan en wil niet meer terug. Op de enorme schermen aan het plafond kan ik zien dat ik naar vertrekruimte C moet. Eenmaal daar aangekomen ga ik op een stoel zitten en staar voor me uit. Ik controleer of mijn paspoort en portemonnee nog in mijn handbagage zitten, daarna haal ik er een stapeltje brieven uit.
Eén voor één lees ik ze. Sommige staan vol met doorgekraste stukjes, andere hebben kleine tekeningetjes in de hoeken. De data op de brieven dateren van twee weken voordat hij zichzelf neerschoot, tot de donderdag daarvoor.
Tims laatste woorden aan mij. De brieven staan vol met excuses, problemen en dagelijkse dingen. Een wazige glimlach verschijnt op mijn gezicht als ik de laatste brief gelezen heb.
Dan verfrommel ik ze en prop de bol papier in een prullenbak, het rode lint strik ik om het handvat van mijn koffer.
Zodra ik kan boarden stap ik het vliegtuig in en instaleer me in de vliegtuigstoel. Na wat een eeuwigheid lijkt te duren kunnen we eindelijk opstijgen.
Eenmaal in de lucht haal ik opgelucht adem, het voelt alsof er een enorme last van mijn schouders valt. De komende acht uur zit ik hier in het vliegtuig. Op weg naar Canada, op weg naar een nieuwe kans. Ik kijk even snel op mijn horloge: 20:13. Vroeg genoeg om te gaan slapen.
Op 29 oktober 2007 om 22:22 overlijdt Tim Vermeer in zijn slaap aan een plotselinge hersenbloeding.
Op 29 oktober 2007 om 22:23 verongelukt de vlucht VR675 naar Canada. Geen enkele passagier heeft de ramp overleeft.
Mijn kleine Fiat Panda stopt voor zijn huis en nog voordat ik de motor goed en wel uit heb gezet, doet Tim de deur al open. Hij staat daar, leunend tegen de deurpost en met een grote glimlach op zijn gezicht. ‘Is dit echt of droom ik?’
‘Grapjas,’ Ik check of de auto op slot zit en wurm me dan langs hem heen naar binnen, ‘Heb je geen kruk meer nodig?’
‘Binnen niet veel, alleen met traplopen.’
In de huiskamer laat ik me op de bank zakken en analiseer Tim aandachtig. Ook hij ziet er niet erg goed uit: hij is bleek, mager en alle levenslust is uit zijn ogen verdwenen.
‘Ik moet om vijf uur weer weg, dan ga ik naar mijn ouders.’
Hij knikt en gaat naast me op de bank zitten. Dan staat hij op om te vragen of ik koffie of thee wil, maar als ik nee schudt zakt hij weer terug op de bankt.
‘Ik houd echt heel veel van je Liv.’ Hij probeert me aan te kijken maar ik durf niet, bang om dit moment kapot te maken. ‘Dat weet ik.’
‘Je gelooft me niet.’
‘Nee luister nou, ik- ’ Ik stop middenin mijn zin en als ik hem toch aankijk schiet er een golf emoties door me heen. Ik wil hem bij me hebben, maar ik wil mezelf ook beschermen.
‘Wat? Wat is er met je?’ Hij slikt en richt zijn aandacht op een onzichtbaar pluisje op de bank, ‘Als je me niet meer wilt zien snap ik dat. Het is al een wonder dat je langs wilde komen.’ Dan kijkt hij me weer aan. Hoopvol en tegelijk terughoudend.
Er breekt iets in me en ik laat alle remmen los, negeer de waarschuwing die mijn gedachtes me influisteren en buig me naar hem toe. Als mijn lippen de zijne raken voel ik hem onder me ontspannen.
Ons moment duurt maar kort, na een paar minuten maakt Tim zich van me los en schuift iets bij me vandaan. Met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht verandert hij zijn houding. Zonder het te merken heb ik tegen zijn pijnlijke been aan gezeten.
‘Sorry.’ Fluister ik zachtjes.
Hij lacht, ‘Dat maakt niet uit, het was het waard.’
Meer dan een uur zitten we te praten en tot mijn grote verbazing gaat het goed. Soms verdwijnt hij even naar de wc of de keuken en telkens ben ik bang dat het Jack is die terug komt. Maar dat gebeurt niet.
Als hij voor de zevende keer op staat trek ik een wenkbrauw op, ‘Ga je nu alweer?’
‘Ja,’ hij lacht verontschuldigend naar me, ‘Jack probeert het over te nemen.’
Ik schrik, ‘Nu?’
‘Al de hele tijd. Het is makkelijker om hem de baas te blijven als ik jou niet zie.’
Hoewel ik mezelf niet kan zien weet ik dat ik wit wegtrek. Tims bezorgde gezicht bevestigd dat. ‘Wat is er?’
‘Ik kan dit niet Tim, h-het gaat niet.’ Stamel ik. Doodsbenauwd blijf ik hem in de gaten houden, observeer elke beweging die hij maakt.
Tim draait zich om en komt naar me toe. Zijn ijsblauwe ogen boren zich in de mijne en houden mijn blik vast. Hij pakt mijn handen vast en buigt zich naar voren om me te kussen.
Mijn lichaam reageert op zijn aanraking, maar dit keer weet ik mezelf in te houden en rustig te blijven staan totdat hij zich weer opricht.
‘Zie je? Niks aan de hand Liv.’ Tim lacht loom naar me, maar de zweetdruppeltjes in zijn nek liegen niet. Het kost hem overduidelijk veel energie om Jack in bedwang te houden. In zijn ogen zie ik iets flikkeren wat me de koude rillingen geeft.
‘Sorry Tim, het is beter voor ons beide als we elkaar niet meer zien.’ Ik wil weg hier en wel meteen. Nog voordat ik bij de deur aangekomen ben pakt hij me vast en sluit zijn hand als een bankschroef om mijn arm heen. ‘Blijf Liv, alsjeblieft blijf bij me!’
‘Laat me met rust!’ Ik schreeuw zoals ik nog nooit geschreeuwd heb en geef hem dan met alle kracht die ik in me heb een stoot op zijn zwakke been.
Hij laat me meteen los en zakt op de grond in elkaar. ‘Vuile teef!’
De tranen stromen over mijn wangen als ik dat hoor, het is Tim niet. Het is Jack En ik besef nu dat ik mijn vriendje echt verloren ben.
Ik schrik als hij achter me in de deuropening verschijnt. Een gemene grijns ontsiert zijn eens zo zorgeloze gezicht. ‘Dus jij bent het weer? Heb je Tim nog niet genoeg gekwetst? Het is jouw schuld dat hij verongelukt is!’ Dat laatste zegt hij bijna grommend van woede.
‘Laat me met rust Jack!’ Ik probeer hem aan te kijken, ‘Tim kom alsjeblieft terug!’
‘Dacht je dat dat zin heeft? Ik ben veel sterker dan Tim is.’
Ik weet dat hij niet liegt, dat heb ik de afgelopen maanden wel gemerkt. Zo snel als ik kan ga ik er vandoor en probeer terwijl ik mijn autosleutel zoek om hulp te roepen.
Ik ben niet snel genoeg. Machteloos voel ik hoe twee sterke handen me vastpakken en op de grond smijten. Een paar keer klapt mijn hoofd tegen de straat aan, en het laatste wat ik zie voordat het zwart wordt zijn zijn blauwe ogen. Ooit vol liefde, nu koud en kil.
En nu lig ik hier al een eeuwigheid vastgebonden in een loods, te wachten totdat mijn grootste nachtmerrie werkelijkheid wordt. Ik weet zeker dat Jack in staat is om me te vermoorden. Ik weet ook zeker dat hij dat zal doen als hij terug is.
Doordat er geen enkele warmte vanaf de betonnen vloer komt lig ik te rillen van de kou. Mijn ogen zijn rood en opgezwollen, maar ik huil niet meer. Ik bevind me in een soort trance veroorzaakt door doodsangst. Het enige wat ik kan is ademhalen.
Mijn ogen vliegen open als ik rustige voetstappen terug hoor komen. Twee witte sportschoenen en een kruk verschijnen in mijn gezichtsveld.
‘Je besloot er zelf al bij te gaan liggen?’ Jack. Het is Jack nog steeds, hoe kan hij zoveel sterker zijn als Tim? Het is zijn lichaam, zijn uiterlijk. Alleen zijn geest is om getoverd tot iets monsterlijks.
Als hij zich bukt om de stoel met mij erop overeind te zetten ruik ik een vleugje van zijn vertrouwde geur. Zijn arm strijkt langs de mijne zoals dat al zo vaak gebeurd is. Jammer genoeg zorgt het dit keer niet voor een glimlach op mijn gezicht, ik val er bijna flauw van.
Een harde stomp in mijn maag brengt me bij mijn positieven, en als ik had gekund was ik dubbel geklapt van de pijn. De touwen snijden in mijn polsen als ik me tegen hem probeer te verzetten.
‘Je weet dat je niet lang meer hebt toch? Ik vond het wel toepasselijk om je hier de hele nacht te laten liggen. Hopelijk is het nu tot je door gedrongen dat je niks anders dan kwaad aanricht? Het is tenslotte jouw schuld dat Tim verongelukt is.’
‘Het was niet mijn bedoeling!’
Hij lacht schamper, ‘Niet je bedoeling? Als je echt om hem gegeven zou hebben had je gewild dat hij thuis was gebleven.’
‘Hij wilde zelf- ’
‘Zelf wat? Zelf komen? Dat deed hij voor jou!’ Hij spuugt op de grond en kijkt me dan weer aan. ‘Nu zal je de prijs moeten betalen voor wat je hebt aangericht.’
Voordat ik kan reageren krijg ik de eerste kap al voor mijn kiezen en in de aankomende minuten krijg ik nog een paar klappen te incasseren. Elke slag komt harder aan, elke slag is op een gemener plekje. Met elke slag komt hij dichter bij zijn doel.
Happend naar adem zet hij een stapje terug. Hij leunt een paar minuten tegen een oud krat aan en pakt dan tergend langzaam een pistool uit zijn achterzak.
Mijn ogen worden groot als schoteltjes en zijn geamuseerde gegrinnik lijkt overal vandaan te komen. ‘Vergeten dat Tim voor de politie werkt? Het was niet zo moeilijk om zijn dienstwapen te vinden. Het lag in een la naast een foto van jou. Ironisch toch?’ Hij komt terug, loopt naar me toe en zet het pistool tegen mijn slaap, ‘Ik vraag het je nog één keer: heb je nog een laatste wens?’
‘Laat me met Tim praten.’ Ik snap niet hoe ik het voor elkaar krijg dat mijn stem niet trilt. Waarschijnlijk is het een soort oerinstinct om alles glashelder door te laten komen als je eenmaal beseft dat je in levensgevaar bent. En ik ben er zeker van dat mijn tijd bijna op is.
‘Je denkt toch niet dat ik achterlijk ben? Tim zou je meteen losmaken.’
Ik hoor haarscherp hoe hij het pistool op scherp zet. Het is niets meer dan een droge klik maar het laat mijn bloed sneller stromen. Razendsnel denk ik na, ‘Jij bent toch veel sterker dan Tim! Jij kan hem aan. Laat me met hem praten, alsjeblieft?’
‘Ik word echt zo ziek van jou.’
Ik wacht totdat hij de trekker overhaalt, tot het moment dat ik mijn leven aan me voorbij zie flitsen met aan het einde niks anders dan de dood, maar er gebeurt niks.
Als ik mijn ogen open doe staat daar een vermoede en verwarde jongen.
‘L-liv? Wat i-is dit?’
‘Tim, haal me hier weg! Het is Jack, hij- ’ Ik schrik als hij met zijn hand op tafel slaat, ‘Tim?’
‘Ik had je beloofd dat dit niet meer zou gebeuren, en moet je dit nu zien. Ik had je bijna-’ De woorden hangen onuitgesproken tussen ons in.
Ik zie al zijn spieren aanspannen, het pistool valt uit zijn hand en hij moet steun zoeken om niet om te vallen. Ik zie het voor mijn ogen gebeuren, Tim vecht tegen zichzelf, tegen zijn andere persoonlijkheid. En dit keer weet hij Jack de baas te blijven.
Hij zegt niks als hij de touwen losmaakt, kijkt me niet aan als hij me overeind helpt en hij reageert ook niet als ik mijn telefoon uit mijn broekzak haal. Zodra ik het apparaat aan heb gezet stromen de gemiste oproepen binnen.
Verstrooid volg ik Tim als hij het pistool op pakt en er zwijgend naar kijkt. ‘Ik heb je ook beloofd dat ik je nooit meer zou lastig vallen als dit opnieuw gebeurde. Je was bijna dood.’ Hij draait zich naar me toe en tilt zijn arm op, ‘Het spijt me.’
‘Nee, Tim! Niet doen, alsjeblieft! Maar het haalt niks meer uit. Voordat ik bij hem kan komen haalt hij de trekker over. Een paar bevroren seconden hangt hij in de lucht, dan valt hij om.
Ik gil niet, ik kom niet in beweging. Ik kan alleen maar kijken naar de plas bloed die steeds groter wordt.
Als mijn telefoon af gaat neem ik op. De ongeruste stem van mijn moeder vult de ruimte. Maar ik antwoord niet, ik zeg niets. Ik kan alleen nog huilen.
Drie maanden later
Frisse herfstblaadjes dwarrelen continu naar beneden. Elk jaar weer. De herfst zal nooit veranderen. De mensen op aarde wel. Mijn leven is drastisch in de war gegooid sinds die dag. Alsof het al niet erg genoeg was. Maar ik heb geleerd dat het altijd erger kan.
Tim heeft het overleefd. Maar niet zonder gevolgen, de kogel is in zijn hersenen terecht gekomen. Gelukkig voor hem een stuk wat verwijderd kon worden. Hij is niet dezelfde meer. Hij woont nu in een verzorgingstehuis, net een kasplantje. Hij kan praten, nadenken maar hij is niet veel slimmer dan een kind van zeven jaar. Heel soms heeft hij even een helder momentje, maar dat gebeurt zelden.
Ik dacht dat ik er eerder uitzag als een wandelend lijk, nu weet ik dat het nog veel erger kan. Met wallen tot op mijn knieën loop ik het verzorgingstehuis binnen. ‘Ik kom voor Tim Vermeer.’
De zuster achter het loket herkent me en gebaart dat ik door kan lopen. Ik krijg er nog net een vermoeid bedankje uit voordat ik verder loop.
Zijn ouders zijn er ook, maar staan op het punt om te gaan. Natuurlijk vinden ze het erg voor me, maar toch denk ik dat ze me meer verwijten dan zou moeten. In dit geval zijn Tim en ik beide slachtoffer.
Ik zucht, hoe vaak heb ik deze maand niet gewenst dat ik een week later geboren was? Dat Tim niet ziek was geweest, dat er geen noodweer voorspeld was? Ik ben de tel kwijt geraakt.
Zodra ik hem in zijn rolstoel gehesen heb breng ik hem naar het park. Vlakbij een vijver houden we halt en ik geef hem wat brood dat hij naar de eenden en zwanen kan gooien. Zijn lach wekt gemengde gevoelens in me op. Ondanks alles hou ik nog steeds van hem. Maar hij zal nooit meer dezelfde zijn.
Zijn andere persoonlijkheid heeft zich niet meer laten zien, wat niet erg raar is. Tim kan amper zijn eigen naam onthouden, laat staan er in zijn toestand een tweede persoonlijkheid op na houden.
Het enige wat ik nu nog heb zijn herinneringen.
Als hij stopt met brood gooien kijk ik hem afwezig aan. Zijn brood is nog niet op, dus het verbaast me dat hij niet verder gaat.
‘Ze heet Liv.’
Hoopvol draai ik me naar hem toe, ergens weet ik wel dat dit een zeldzaam helder momentje is, maar toch kan ik het niet laten. Zijn ooit zo stralende blauwe ogen staren in de verte en er zit wat opgedroogd kwijl op zijn kin. Toch kan ik met geen mogelijkheid zeggen dat hij er lelijk uit ziet, hij is nog even knap als vroeger. Alleen te jong, hij is hier veels te jong terecht gekomen. Waar hij eerst uitging met vrienden, speelt hij nu simpele spelletjes met bejaarde en gehandicapte mensen. Ik kan het niet helpen dat er een paar tranen over mijn wangen lopen. Alsof ik deze periode nog niet genoeg gehuild heb.
‘Nee, nee, nee, niet huilen. Je moet deze aan Liv geven zuster, Liv weet wel wat ze ermee moet doen.’
Er verschijnt een nieuwe scheur in mijn hart. Hij herkent me niet, weet niet wie ik ben. Voor hem is Liv alleen iemand die soms in zijn gedachten op duikt. Maar hij heeft er geen beeld, herinneringen of gevoelens bij.
Toch ben ik wel degelijk verbaast als hij een stapeltje brieven uit onder zijn jas tevoorschijn tovert. Een stapeltje van ongeveer tien brieven, bij elkaar gebonden met een rood lint.
Zodra ik de brieven uit zijn handen los gepeuterd heb gaat hij vrolijk door met het voeren van de vogels in de vijver.
Ik zwaai nog een laatste keer naar mijn ouders voordat ik de douanehal uit loop. Ik kan en wil niet meer terug. Op de enorme schermen aan het plafond kan ik zien dat ik naar vertrekruimte C moet. Eenmaal daar aangekomen ga ik op een stoel zitten en staar voor me uit. Ik controleer of mijn paspoort en portemonnee nog in mijn handbagage zitten, daarna haal ik er een stapeltje brieven uit.
Eén voor één lees ik ze. Sommige staan vol met doorgekraste stukjes, andere hebben kleine tekeningetjes in de hoeken. De data op de brieven dateren van twee weken voordat hij zichzelf neerschoot, tot de donderdag daarvoor.
Tims laatste woorden aan mij. De brieven staan vol met excuses, problemen en dagelijkse dingen. Een wazige glimlach verschijnt op mijn gezicht als ik de laatste brief gelezen heb.
Dan verfrommel ik ze en prop de bol papier in een prullenbak, het rode lint strik ik om het handvat van mijn koffer.
Zodra ik kan boarden stap ik het vliegtuig in en instaleer me in de vliegtuigstoel. Na wat een eeuwigheid lijkt te duren kunnen we eindelijk opstijgen.
Eenmaal in de lucht haal ik opgelucht adem, het voelt alsof er een enorme last van mijn schouders valt. De komende acht uur zit ik hier in het vliegtuig. Op weg naar Canada, op weg naar een nieuwe kans. Ik kijk even snel op mijn horloge: 20:13. Vroeg genoeg om te gaan slapen.
Op 29 oktober 2007 om 22:22 overlijdt Tim Vermeer in zijn slaap aan een plotselinge hersenbloeding.
Op 29 oktober 2007 om 22:23 verongelukt de vlucht VR675 naar Canada. Geen enkele passagier heeft de ramp overleeft.
Het was toch geen droomnu weet ik zeker dat dit geen droom is. Ik ben terecht gekomen in een regelrechte nachtmerrie.

Ik zie zijn blik: vervuld met haat. Ik zie zijn lichaam: gespannen en hard. En ik zie, die verscholen onder het oppervlak, de persoon waar ik ooit zoveel van hield.Ik zie zijn blik: vervuld met haat, ik zie zijn lichaam: gespannen en hard en ik zie, diep verscholen onder het oppervlak; de persoon waar ik zoveel van hield.
Hou=houdEn toch, ondanks alles, nog steeds van hou.
Ik zou gewoon zeggen: Als ik het eindelijk aandurf om mijn ogen een klein stukje te openen, zie ik dat hij weg is.Als ik het eindelijk aandurf om mijn ogen op een klein kiertje te openen zie ik dat hij weg is.
Staat niet mooi in het verhaal. Zou ik eruit halen.Gewoon weggelopen.
Gedachten kunnen het beste schijngedrukt.Hoe kom ik hier weg?
krijg, isHet enige wat ik wél voor elkaar krijg is dat ik met stoel en al omval.
Punt komma ipv kommaDe tranen lopen nu vrijuit over mijn wangen, ik doe geen enkele poging om ze tegen te houden.
Éénéén dag geleden
Je moet even goed kijken dat over het algemeen tussen twee opvolgende werkwoorden een komma moet. Behalve als het hulpwoorden zijn voor een voltooid deelwoord.
“Overleden, morsdood.”‘’overleden, morsdood.’’
Ik ga rechtop zitten ….etc.Dan ga ik rechtop zitten en laat mijn benen over de rand van het bed hangen.
Het zit me echter dwars dat ik hem…. etc.Wat mij dwars zit is dat ik hem in zijn herstelperiode niet vaak heb mogen zien.
Verongelukt zou betekenen dat hij dood is gegaan. Maar dat is (nog) niet zo. Dus dan moet je zeggen dat hij die bewuste dag een ongeluk heeft gehad.Eigenlijk is het mijn schuld dat Tim die bewuste dag verongelukt is.
Hij stond erop dat hij kwam, of hij wilde graag komen.En toch stond hij erop dat hij wilde komen.
Goed regelt, dacht ik.Goed geregeld toch?
Ik ga op de bank zitten… etc.Dan ga ik op de bank zitten en kijk uitdrukkingloos naar het zwarte beeld van het televisiescherm.
Je gebruikt die ‘dan’ wel vaker, maar dat is niet mooi in een doorlopend verhaal (naar mijn mening!)
Ik zou de ‘en’ weglaten.En wat ik dacht dat zijn telefoontje vanaf het station zou zijn, bleek een dringend telefoontje van het ziekenhuis.
Vind ik in de tekst niet zo passen en het gaat van verleden tijd opeens naar tegenwoordige tijd.Jammer genoeg zit er aan elk lichtpuntje een schaduwzijde.
Oké, dit is nogal ongeloofwaardig. Ik heb toeval het een en ander gelezen over de ontwikkeling van een meervoudige persoonlijkheidsstoornis en over het algemeen vormt die zich niet binnen een paar minuten. Zo’n stoornis ontstaat inderdaad als de ‘hoofdpersoonlijkheid’ intense pijn ervaart (meestal geestelijk, wat het gevolg kan zijn van fysieke pijn) en een tweede (of derde, of vierde etc.) persoonlijkheid ‘creëert’ om zichzelf te beschermen. Zo ervaart de hoofdpersoonlijkheid geen pijn. Het is een soort van zelfpreservatie. Dit gebeurt echter als er herhaaldelijk iets gebeurd en over het algemeen niet als je een ongeluk hebt gehad. De kans is vele malen groter dat je van de pijn bewusteloos raakt, omdat je hersenen de pijn niet aankunnen.Toen hij tussen de boom en zijn auto klem zat, was hij bij bewustzijn. Hij voelde de pijn, bedacht zich waarschijnlijk dat hij niet lang meer te leven had. En in die fatale minuten voordat de ambulance ter plaatse was, heeft hij een tweede persoonlijkheid ontwikkeld. Sinds die dag is het een feit dat hij een gespleten persoonlijkheid bezit.
Je gebruikt best veel ‘en’ aan het begin van een zin, terwijl ‘en’ in principe een verbindingswoord is tussen een hoofdzin en een bijzin.Zijn tweede persoonlijkheid had een naam: Jack. En Jack had overduidelijk een hekel aan me.
Wederom: deed, dedenAlle gemene dingen die Jack zei of deed deden pijn.
Van binnen en ik weet niet of ongerustheid kan borrelen.Maar diep vanbinnen borrelde de ongerustheid.
Je gaat in dit stuk weer over naar de tegenwoordige tijd terwijl de rest in de verleden tijd staat. Vooral omdat je het verteld als één dag gelden, zou ik het misschien allemaal in de verleden tijd laten en zulke zinnen er niet in stoppen.De tranen lopen over mijn wangen als ik aan die tijd terug denk.
De zin lijkt een beetje doelloos tussen die twee andere in.Inmiddels doet mijn rug pijn.
Dat het op haar benen is maakt niet zoveel uit en ik zou de woordjes ‘dan’ en ‘maar’ zou ik weg halen.krijg kippenvel op mijn benen en besluit dan maar om weer boven in mijn bed te gaan liggen.
Je gebruikt naar mijn mening teveel ‘en’ aan het begin van zinnen.
Ik denk dat het niet allemaal komma’s moeten zijn.De afgelopen weken heeft hij me bedolven onder sms’jes, hij heeft gebeld, is zelfs langs gekomen, maar ik heb niet open gedaan.
Kleine m plus ze lag toch weer in bed?Als ik gedoucht heb trek ik iets makkelijks aan en loop de trap af. Zin om te werken heb ik niet, dus doe ik wat ik de hele week al doe: Mijn laatste vakantiedagen opnemen en me opsluiten in huis. Niemand die me lastig valt, niemand die me pijn kan doen.
Alweer koffie? En het is op zoek ipv opzoek.Ik maak een tosti klaar, zet koffie en start de computer op. Terwijl ik eet surf ik het internet af opzoek naar informatie.
, = ;Na mijn derde kop koffie hou ik het voor gezien, ik kan niks nieuws meer vinden.
. = ;Ik word afgeleid door het knipperende lampje van de telefoon. Iemand heeft een berichtje achter gelaten.
Is dit relevant?Als ik op het klokje kijk zie ik dat mijn moeder het berichtje ingesproken heeft toen ik stond te douchen.
De hele ochtend besteed ik aan niks doen, totdat ik ergens in het begin van de middag een energie stoot krijg en aan het schoonmaken sla.De hele ochtend besteed ik aan niks doen, dan krijg ik ergens in het begin van de middag een energie stoot en sla aan het schoonmaken. Ik zet de ramen en gordijnen open en stofzuig, poets en boen totdat alles schoon is.
Misschien moest ik ook eens wat tijd aan mezelf besteden.Misschien ook eens wat tijd aan mezelf besteden?
Waarom? Had haar dan de eerste keer niet laten douchen. Dit is voor de lezer heel erg dubbel (net als 2x koffie zetten achter elkaar).Voor de tweede keer die dag stap ik onder de douche en was mijn haar.
Is dit relevant?Ik pak ergens een pen vandaan en begin figuurtjes op een stukje papier te tekenen terwijl ik naar zijn stem luister.
Van ondertoon zou ik stem maken.‘Beloof me dat je niet ophangt.’ Hij klinkt wanhopig, maar ik hoor iets dwingends in zijn ondertoon.
heb. Écht onder controle.‘Liv ik kan niet zonder je, dat besef ik nu meer dan ooit. Kom bij me terug, alsjeblieft? Ik beloof je dat ik het onder controle heb, echt onder controle heb.’
SchudDan staat hij op om te vragen of ik koffie of thee wil, maar als ik nee schudt zakt hij weer terug op de bankt.
En bij andere stukken gebruik je weer geen ‘en’, waar dat wel zou moeten. Dus ‘en’ ipv komma.Doodsbenauwd blijf ik hem in de gaten houden, observeer elke beweging die hij maakt.
Sterker dan‘Je besloot er zelf al bij te gaan liggen?’ Jack. Het is Jack nog steeds, hoe kan hij zoveel sterker zijn als Tim?
hij is niet verongeluktHopelijk is het nu tot je door gedrongen dat je niks anders dan kwaad aanricht? Het is tenslotte jouw schuld dat Tim verongelukt is.’

Voor mijn kiezen en incasseren vind ik niet zo mooi staan.Voordat ik kan reageren krijg ik de eerste kap al voor mijn kiezen en in de aankomende minuten krijg ik nog een paar klappen te incasseren.
Zo groot als schoteltjes?Mijn ogen worden groot als schoteltjes en zijn geamuseerde gegrinnik lijkt overal vandaan te komen.
Twee keer scherp in één zin.Ik hoor haarscherp hoe hij het pistool op scherp zet.
Droge klik?Het is niets meer dan een droge klik maar het laat mijn bloed sneller stromen.
Waarom? Wat voor toevoeging is dit op het verhaal?Ik wacht totdat hij de trekker overhaalt, tot het moment dat ik mijn leven aan me voorbij zie flitsen met aan het einde niks anders dan de dood, maar er gebeurt niks.Onduidelijke zin.
VermoeideAls ik mijn ogen open doe staat daar een vermoede en verwarde jongen.
Aanhalingsteken vergeten.‘Nee, Tim! Niet doen, alsjeblieft!
Hij hangt in de lucht? Neem aan dat hij gewoon blijft staan en dan in elkaar zakt.Maar het haalt niks meer uit. Voordat ik bij hem kan komen haalt hij de trekker over. Een paar bevroren seconden hangt hij in de lucht, dan valt hij om.
Ik weet niet of het zo wel klopt.Mijn leven is drastisch in de war gegooid sinds die dag.
Dat is wel heel overdreven.Met wallen tot op mijn knieën loop ik het verzorgingstehuis binnen.
Verbaasd.Toch ben ik wel degelijk verbaast als hij een stapeltje brieven uit onder zijn jas tevoorschijn tovert.
Op 29 oktober 2007 om 22:22 overlijdt Tim Vermeer in zijn slaap aan een plotselinge hersenbloeding.
Op 29 oktober 2007 om 22:23 verongelukt de vlucht VR675 naar Canada. Geen enkele passagier heeft de ramp overleeft.
Op zich goed geschreven. Wel nog wat stijlfouten. Hier en daar nog wat fouten die ik niet benoemd heb, omdat je ze als eerder hebt gemaakt. Hopelijk heb je wat aan mijn feedback en hopelijk komt het niet te bot over

-
- Puntenslijper
- Berichten: 29
- Lid geworden op: 02 apr 2014 08:31
- Locatie: Follow the fantasy!
Bedankt voor je reactie, ik weet niet of het ooit nog goed gaat komen met dat schrijven bij mij.
Ik ben echt een ramp op gebied van stijl, grammatica en spelling.
Ik ben echt een ramp op gebied van stijl, grammatica en spelling.

...Through the dark there's a way
There's a love, there's a place
Where we don't have to hide
We can dream all night...
~Adam Lambert - Nirvana
There's a love, there's a place
Where we don't have to hide
We can dream all night...
~Adam Lambert - Nirvana