In het haventje van Playa Blanca kwam elke morgen en elke avond de ferryboot aan uit Fuorte Ventura.Dan was het even druk met vakantiegangers die naar de zon kwamen, of juist naar huis terug gingen, al hun koffers en handbagage met zich mee slepend want de veerboot was te klein om er een hele touringcar mee te vervoeren. Als de veerboot vertrokken was, werd het weer rustig. De paar jachten die er lagen om bij te komen van de oversteek uit de Caribiens, dobberden tegen de stootkussens terwijl de eigenaren wat aan het onderhoud deden of gewoon een eitje bakten voor de lunch.Aan de andere kant van de steiger lagen de vissersbootjes. De kleurige gele rand met de groene onderkant lieten al van verre zien dat ze in deze haven thuis hoorden.De vissers van Playa Blanca werkten vooral s'nachts. Dan gingen ze met hun kleine bootjes de oceaan op, om pas terug te komen als de zon weer op kwam. Ze vingen vooral kleine vissen, sardientjes of zo, en soms een grote zeebaars die dan enthousiast aan iedereen werd getoond die vroeg op de vismarkt liep.
Ze haatten de grote visfabrieksschepen die voor hun eiland de zee kwamen leegvissen. Als die weer geweest waren vingen ze wekenlang te weinig om er van te kunnen leven. Dan gingen de jongere vissers op het strand en bij de haven langs om touristen een authentieke zeecruse in hun kleine bootje aan te bieden. De oudere vissers zaten op het bankje bij de haven en vertelden elkaar verhalen over vroeger toen er nog veel vis werd gevangen, en van de enorme zeebaarzen die ze soms aan land brachten.
De oude Manuel had zijn hele leven op de oceaan gevaren. Erst als kleine jongen met zijn vader en zijn broer, toen ze nog moesten roeien om te gaan vissen. Toen hij wat ouder werd ging hij werken als matroos op een vrachtboot, en daarna op een groot wit lijnschip naar Amerika. Daar vertelde hij graag over als hij aan de haven op het bankje zat. Later trouwde hij met Maria, en werd hij weer visser. Dan kwam hij s'morgens thuis als hij de hele nacht had gevist, en wachtte Maria al op hem met brood, warme gebakken vis en tomaten met olijven.Dan vertelde hij wat ze gevanen hadden, wat er verteld werd aan de haven en dat hij het eten zo lekker vond.Maria lachtte dan en kneep hem in zijn wang, en vaak genoeg ging ze nog een uurtje mee naar de slaapkamer als hij naar bed ging. Maar kinderen hadden ze nooit gekregen. Later bedacht hij dat ze een goed leven hadden, en dat hij met Maria heel gelukkig was.
Wordt vervolgd
De visser van Lanzarote
De meeste vrouwen van het dorpje woonden daar al hun hele leven. Ze waren er geboren, ze waren er getrouwd in de kleine kapel boven het dorp, ze kregen kinderen die ze daar lieten dopen en als ze zouden sterven werden ze achter de kapel begraven. Ze hadden meer contact met de priester van de kapel dan hun mannen, die meestal op zee waren, en anders in de kroeg domino zaten te spelen. Ook Maria kende de priester, en de priester kende haar want ze deed veel voor het kerkje. Elke vrijdag ging ze in de kleine tuin achter haar huis wat bloemen snijden. Daarvan kwam een groot boeket in haar eigen huis te staan, maar de meeste nam ze mee om ze op vrijdagmiddag in de kerk te zetten.
Toen ze weer eens op vrijdagmiddag de bloemen stond te schikken kwam de priester de kapel binnenlopen. De priester groette haar, maar zag dat Maria er erg verdrietig uit zag, iets wat hij van haar niet gewend was want ze was haast altijd vrolijk.
'Is er iets", vroeg hij, en Maria zei hem dat ze bij de dokter was geweest in Arrecife. "In het hospitaal dus"zei de priester. "Is het ernstig"?
Maria vertelde dat de dokter van het ziekenhuis haar had verteld dat ze niet lang meer te leven had. Ze was ernstig ziek." Maar dat is niet het ergste, eerwaarde, ik weet niet hoe ik dit aan Manuel moet vertellen. Hoe moet het met hem als ik er niet meer ben?"
De priester beloofde dat hij met Manuel zou gaan praten als hij zaterdagochtend terug kwam van zee. Ze spraken nog een poosje met elkaar, en daarna ging Maria weer naar huis. Toen ze thuis kwam maakte ze het eten klaar en even later kwam Manuel ook thuis voor het eten. Ze vertelde hem niets, en ook na het eten zweeg ze over haar bezoek aan het ziekenhuis. Al snel was het tijd om uit te varen en Manuel stond op om naar zijn boot te gaan. Ze wenste hem, net als altijd, een goede vangst en een nacht zonder gevaar en gaf hem een kus. Dat deed ze anders nooit, en Manuel keek vreemd op van deze verandering maar hij zei niets. Vrolijk stapte hij naar de haven en sprong in zijn boot, startte de kleine diesel en tufte de haven uit.
Die hele nacht ving hij niets.
Tegen de morgen haalde hij voor de laatste keer zijn net op, haalde het drijfanker binnenboord en zette koers naar het eiland dat als een waas in de verte uit zee stak. Toen hij de haven binnenvoer stond er de priester op de kade, en vroeg hem of hij wat mooie vis voor hem had.
Maar hij moest hem teleurstellen, het was éen van de slechtste nachten ooit geweest, zei hij tegen de priester. Die zei dat het niet erg was, maar dat hij hem direct moest spreken.
Manuel meerde af, gooide de netten op de kade om ze schoon te maken van zeewier en liep met de priester mee . Het was nog vroeg en op het bankje bij de haven zat nog niemand. Ze gingen zitten en de priester vertelde over ouder worden, ziek zijn en over Maria die niet meer beter kon worden.
Manuel voelde zijn leven uit zich weg lopen, hij kon niet meer denken en zat verslagen naar een punt ver in zee te kijken. 'Hoor je me, Manuel'vroeg de priester? Manuel knikte van ja, maar hij bewoog verder niet en zei niets. De priester sprak over een leven na de dood, over liefde die altijd bleef en Maria die daarom niet bang was voor wat ging komen.
Maar Manuel zei niets.
Na een kwartier kwam hij plotseling overeind, zei tegen de priester dat hij naar huis ging en sjokte naar boven, naar Maria.
De priester liep naar de kapel, zich afvragend of hij ooit zou begrijpen wat er in de hoofden van de vissers omging. Hij was hier nu al zo lang, en telkens stuitte hij bij de vissers op een mix van geloof, ongeloof en bijgeloof. Hij had zo graag nog een troostende boodschap willen meegeven, maar de visser was al uit het oog verdwenen.
Wordt vervolgd.
Toen ze weer eens op vrijdagmiddag de bloemen stond te schikken kwam de priester de kapel binnenlopen. De priester groette haar, maar zag dat Maria er erg verdrietig uit zag, iets wat hij van haar niet gewend was want ze was haast altijd vrolijk.
'Is er iets", vroeg hij, en Maria zei hem dat ze bij de dokter was geweest in Arrecife. "In het hospitaal dus"zei de priester. "Is het ernstig"?
Maria vertelde dat de dokter van het ziekenhuis haar had verteld dat ze niet lang meer te leven had. Ze was ernstig ziek." Maar dat is niet het ergste, eerwaarde, ik weet niet hoe ik dit aan Manuel moet vertellen. Hoe moet het met hem als ik er niet meer ben?"
De priester beloofde dat hij met Manuel zou gaan praten als hij zaterdagochtend terug kwam van zee. Ze spraken nog een poosje met elkaar, en daarna ging Maria weer naar huis. Toen ze thuis kwam maakte ze het eten klaar en even later kwam Manuel ook thuis voor het eten. Ze vertelde hem niets, en ook na het eten zweeg ze over haar bezoek aan het ziekenhuis. Al snel was het tijd om uit te varen en Manuel stond op om naar zijn boot te gaan. Ze wenste hem, net als altijd, een goede vangst en een nacht zonder gevaar en gaf hem een kus. Dat deed ze anders nooit, en Manuel keek vreemd op van deze verandering maar hij zei niets. Vrolijk stapte hij naar de haven en sprong in zijn boot, startte de kleine diesel en tufte de haven uit.
Die hele nacht ving hij niets.
Tegen de morgen haalde hij voor de laatste keer zijn net op, haalde het drijfanker binnenboord en zette koers naar het eiland dat als een waas in de verte uit zee stak. Toen hij de haven binnenvoer stond er de priester op de kade, en vroeg hem of hij wat mooie vis voor hem had.
Maar hij moest hem teleurstellen, het was éen van de slechtste nachten ooit geweest, zei hij tegen de priester. Die zei dat het niet erg was, maar dat hij hem direct moest spreken.
Manuel meerde af, gooide de netten op de kade om ze schoon te maken van zeewier en liep met de priester mee . Het was nog vroeg en op het bankje bij de haven zat nog niemand. Ze gingen zitten en de priester vertelde over ouder worden, ziek zijn en over Maria die niet meer beter kon worden.
Manuel voelde zijn leven uit zich weg lopen, hij kon niet meer denken en zat verslagen naar een punt ver in zee te kijken. 'Hoor je me, Manuel'vroeg de priester? Manuel knikte van ja, maar hij bewoog verder niet en zei niets. De priester sprak over een leven na de dood, over liefde die altijd bleef en Maria die daarom niet bang was voor wat ging komen.
Maar Manuel zei niets.
Na een kwartier kwam hij plotseling overeind, zei tegen de priester dat hij naar huis ging en sjokte naar boven, naar Maria.
De priester liep naar de kapel, zich afvragend of hij ooit zou begrijpen wat er in de hoofden van de vissers omging. Hij was hier nu al zo lang, en telkens stuitte hij bij de vissers op een mix van geloof, ongeloof en bijgeloof. Hij had zo graag nog een troostende boodschap willen meegeven, maar de visser was al uit het oog verdwenen.
Wordt vervolgd.
J++
De volgende weken viste Manuel niet. Ook kwam hij niet meer in de haven. De andere vissers hadden zijn netten die hij op de kade had gegooid schoongemaakt en de boot afgedekt. De eerste week kwamen ze nog bij hem thuis om te vragen wat er was, maar hij kwam niet naar buiten en zei niets. Hij zat in zijn stoel, keek naar Maria die in het huis bezig was en probeerde soms om over haar naderende einde te praten. Maria huilde dan en Manuel's keel werd dicht geknepen van verdriet. Dan zaten ze een poosje dicht bij elkaar, zonder te praten.
Soms had Maria pijn, maar dat zei ze nooit tegen Manuel. Dan nam ze een tabletje meer in en wachtte tot het gezakt was. Zo gingen de weken voorbij, totdat op een morgen Manuel vroeg wakker werd en Maria niet reageerde toen hij uit bed stapte en aan haar vroeg of ze goed geslapen had.Hij schoot in zijn broek , trok onder het lopen een jas aan en rende zo hard hij kon naar de dokter verderop in het dorp.
Even later werd Maria in een ziekenauto geschoven en Manuel wist dat dit niet goed zou aflopen.
De hele dag zat hij bij haar naast het ziekenhuisbed met allerlei apparatuur dat borrelde en piepte.De priester was gekomen en had de dingen gedaan die hij moest doen, maar Maria was nog steeds niet wakker geworden. Na uren deed ze haar ogen open en fluisterde iets. Manuel boog zich voorover om het goed te horen, en ze zei:'Manuel, ben jij daar?' Manuel pakte haar hand en zei: 'Ik ben hier, Maria'. Ze deed haar ogen weer dicht en een glimlach kwam om haar mond. De monitor boven hen ging over van een korte blieb in een lange pieptoon en de zuster snelde toe. Maar het was voorbij.
De volgende dagen beleefde Manuel alsof hij er wel bij was, maar dan als toeschouwer. De andere vissers, de buren, de nichten van Maria en de vrouwen van de kerk kwamen allemaal, eerst bij hem thuis en ook op de begrafenis. Ze waren allemaal vol medeleven, spraken bemoedigende woorden ,hielpen met de koffie en brachten hem eten, maar het was alleen zijn lichaam dat daar zat. zijn geest was ver weg, zoekend naar Maria die hem zo lief was. Toen hij na de begrafenis achter de kapel weer thuis kwam voelde hij de eenzaamheid van het lege huis. Die dag en ook de volgende zat hij in zijn stoel voor zich uit te staren en zei niets. De buren brachten hem eten, maar het meeste liet hij staan. Pas tegen de avond van de derde dag zei hij tegen de buurvrouw, die erg haar best had gedaan om iets klaar te maken
waar ze van wist dat hij het lekker vond: gebakken stukjes ansjovis met gebakken aardappelen en komkommer met tomaat en olijven in een zachtzuur sausje waarvan ze het recept nog van Maria had gehad: 'Ik ga vissen'.
Hij trok zijn laarzen en zijn jekker aan en verdween naar de haven.
Soms had Maria pijn, maar dat zei ze nooit tegen Manuel. Dan nam ze een tabletje meer in en wachtte tot het gezakt was. Zo gingen de weken voorbij, totdat op een morgen Manuel vroeg wakker werd en Maria niet reageerde toen hij uit bed stapte en aan haar vroeg of ze goed geslapen had.Hij schoot in zijn broek , trok onder het lopen een jas aan en rende zo hard hij kon naar de dokter verderop in het dorp.
Even later werd Maria in een ziekenauto geschoven en Manuel wist dat dit niet goed zou aflopen.
De hele dag zat hij bij haar naast het ziekenhuisbed met allerlei apparatuur dat borrelde en piepte.De priester was gekomen en had de dingen gedaan die hij moest doen, maar Maria was nog steeds niet wakker geworden. Na uren deed ze haar ogen open en fluisterde iets. Manuel boog zich voorover om het goed te horen, en ze zei:'Manuel, ben jij daar?' Manuel pakte haar hand en zei: 'Ik ben hier, Maria'. Ze deed haar ogen weer dicht en een glimlach kwam om haar mond. De monitor boven hen ging over van een korte blieb in een lange pieptoon en de zuster snelde toe. Maar het was voorbij.
De volgende dagen beleefde Manuel alsof hij er wel bij was, maar dan als toeschouwer. De andere vissers, de buren, de nichten van Maria en de vrouwen van de kerk kwamen allemaal, eerst bij hem thuis en ook op de begrafenis. Ze waren allemaal vol medeleven, spraken bemoedigende woorden ,hielpen met de koffie en brachten hem eten, maar het was alleen zijn lichaam dat daar zat. zijn geest was ver weg, zoekend naar Maria die hem zo lief was. Toen hij na de begrafenis achter de kapel weer thuis kwam voelde hij de eenzaamheid van het lege huis. Die dag en ook de volgende zat hij in zijn stoel voor zich uit te staren en zei niets. De buren brachten hem eten, maar het meeste liet hij staan. Pas tegen de avond van de derde dag zei hij tegen de buurvrouw, die erg haar best had gedaan om iets klaar te maken
waar ze van wist dat hij het lekker vond: gebakken stukjes ansjovis met gebakken aardappelen en komkommer met tomaat en olijven in een zachtzuur sausje waarvan ze het recept nog van Maria had gehad: 'Ik ga vissen'.
Hij trok zijn laarzen en zijn jekker aan en verdween naar de haven.
J++
Het oude dieseltje startte wonderwel al bij de eerste poging, de netten lagen droog en schoon onder de voorplecht en het bootje voer als vanouds de haven uit, koers west in de richting van de neerdalende zon. De andere vissers waren al eerder uitgevaren, en na een half uur varen zag hij ze al bezig met de netten overboord te brengen . Ze zwaaiden naar hem en riepen iets, en hij zwaaide terug zonder wat te zeggen. Toen de bootjes van de anderen nog kleine vlekjes waren stopte hij de motor, wierp het drijfanker overboord om min of meer op de plek te blijven, en haalde de netten te voorschijn. Het ging met de routine van jarenlange ervaring, hij hoefde er niet bij na te denken.
Zijn gedachten waren heel ver weg, bij Maria, die er niet meer was, bij zijn lange reizen op zee en de verhalen die ze elkaar dan vertelden. Want de zee is groot, en onder water gebeuren dingen die de bewoners van de vaste wal niet zullen geloven. Maar zeelui onder elkaar, die wisten wel dat de werkelijkheid van het land niet de waarheid van de zee was.
De netten lagen in het water, en het eerste uur was het afwachten. Manuel keek naar de horizon.Zijn gedachten gingen alle kanten op.
Aan de wal was het al schemer, de mensen zouden naar huis gaan om te eten. In gedachten zag hij ze zitten, praten met elkaar, samen lachen, de avond langzaam voorbij laten gaan in elkaars gezelschap.Niet meer voor mij, ging het door hem heen, maar hij trok zijn schouders recht en haalde diep adem. Het zou nu snel donker worden. Het water was bijna zwart nu de zon onder ging. Ergens beneden hem waren de vissen. Die zwommen volkomen vrij, gewichtsloos door het zoute water, soms alleen, soms in een hele school. Manuel had er vaak genoeg naar gekeken hoe ze gratieus met de hele groep tegelijk omhoog draaiden, dan weer links- of rechtsaf sloegen zonder dat er een leider was die de richting aangaf. De eenzame grote vissen trokken zich niets aan van de school sardienes die hun ballet uitvoerden. Onverstoorbaar zwommen die hun baan, soms even stil op de bodem, dan weer omhoog, naar het licht van de zon die in het water scheen. Jaloersheid bekroop hem terwijl hij in het water staarde. Wat was er mooier dan het leven van een vis?
Hij schrok op van een zeemeeuw, die op de voorplecht neerstreek. De meeuw klapperde met zijn vleugels, vouwde ze daarna op en zei met zijn kop schuin naar Manuel toe:'Doe wat je wil. Wordt ook een vis.'
Manuel schrok niet eens van de meeuw die kon praten. Hij had wel sterkere verhalen gehoord toen hij nog de oceaan bevoer. De eerste stuurman vertelde eens van de grote zeevaarder Odysseus, die bijenwas in de oren van zijn matrozen deed en zichzelf liet vastbinden aan de mast, alleen maar om niet overboord te springen omdat de verleidelijke Syrenen dat hen toeriepen. Syrenen waren halve vogels, had hij begrepen.En ook Columbus liet zich door een Albatros leiden toen hij naar een onbekende bestemming zeilde. En had Noach in de ark niet eerst de raaf en toen de duif er op uitgestuurd om te kijken of het al droog was geworden?Dus dat de meeuw kon praten was wel bijzonder, maar niet onmogelijk.
De meeuw zat onverstoorbaar op de voorplecht. Manuel zwaaide met zij armen, maar de meeuw bleef zitten. Hij opende zijn snavel weer en zei:' Probeer het maar . In het begin kan je nog terug gaan en mens blijven. Maar het zal je bevallen als vis, net zo als het mij bevalt als vogel.'
Manuel keek naar het water dat inmiddels helemaal zwart was geworden, met in de verte zilveren strepen van de golfjes in de wind.
Het land was niet zichtbaar meer, behalve de vuurtoren die zijn zwaailicht over de oceaan wierp: twee keer lang en één keer kort.
Niemand zat morgenochtend op zijn terugkomst te wachten, dacht hij. En als de meeuw gelijk had kon hij nog altijd terug. Hij trok zijn korte laarzen uit, zijn rafelige spijkerbroek hing hij over het bankje bij het roer en legde daarna zijn shirt er bovenop. Toen stapte hij over boord, en met een plons lag hij in het zoute water.De meeuw klapperde met zijn vleugels, schreeuwde schor en vloog weg, de duisternis in.
Wordt vervolgd.
Zijn gedachten waren heel ver weg, bij Maria, die er niet meer was, bij zijn lange reizen op zee en de verhalen die ze elkaar dan vertelden. Want de zee is groot, en onder water gebeuren dingen die de bewoners van de vaste wal niet zullen geloven. Maar zeelui onder elkaar, die wisten wel dat de werkelijkheid van het land niet de waarheid van de zee was.
De netten lagen in het water, en het eerste uur was het afwachten. Manuel keek naar de horizon.Zijn gedachten gingen alle kanten op.
Aan de wal was het al schemer, de mensen zouden naar huis gaan om te eten. In gedachten zag hij ze zitten, praten met elkaar, samen lachen, de avond langzaam voorbij laten gaan in elkaars gezelschap.Niet meer voor mij, ging het door hem heen, maar hij trok zijn schouders recht en haalde diep adem. Het zou nu snel donker worden. Het water was bijna zwart nu de zon onder ging. Ergens beneden hem waren de vissen. Die zwommen volkomen vrij, gewichtsloos door het zoute water, soms alleen, soms in een hele school. Manuel had er vaak genoeg naar gekeken hoe ze gratieus met de hele groep tegelijk omhoog draaiden, dan weer links- of rechtsaf sloegen zonder dat er een leider was die de richting aangaf. De eenzame grote vissen trokken zich niets aan van de school sardienes die hun ballet uitvoerden. Onverstoorbaar zwommen die hun baan, soms even stil op de bodem, dan weer omhoog, naar het licht van de zon die in het water scheen. Jaloersheid bekroop hem terwijl hij in het water staarde. Wat was er mooier dan het leven van een vis?
Hij schrok op van een zeemeeuw, die op de voorplecht neerstreek. De meeuw klapperde met zijn vleugels, vouwde ze daarna op en zei met zijn kop schuin naar Manuel toe:'Doe wat je wil. Wordt ook een vis.'
Manuel schrok niet eens van de meeuw die kon praten. Hij had wel sterkere verhalen gehoord toen hij nog de oceaan bevoer. De eerste stuurman vertelde eens van de grote zeevaarder Odysseus, die bijenwas in de oren van zijn matrozen deed en zichzelf liet vastbinden aan de mast, alleen maar om niet overboord te springen omdat de verleidelijke Syrenen dat hen toeriepen. Syrenen waren halve vogels, had hij begrepen.En ook Columbus liet zich door een Albatros leiden toen hij naar een onbekende bestemming zeilde. En had Noach in de ark niet eerst de raaf en toen de duif er op uitgestuurd om te kijken of het al droog was geworden?Dus dat de meeuw kon praten was wel bijzonder, maar niet onmogelijk.
De meeuw zat onverstoorbaar op de voorplecht. Manuel zwaaide met zij armen, maar de meeuw bleef zitten. Hij opende zijn snavel weer en zei:' Probeer het maar . In het begin kan je nog terug gaan en mens blijven. Maar het zal je bevallen als vis, net zo als het mij bevalt als vogel.'
Manuel keek naar het water dat inmiddels helemaal zwart was geworden, met in de verte zilveren strepen van de golfjes in de wind.
Het land was niet zichtbaar meer, behalve de vuurtoren die zijn zwaailicht over de oceaan wierp: twee keer lang en één keer kort.
Niemand zat morgenochtend op zijn terugkomst te wachten, dacht hij. En als de meeuw gelijk had kon hij nog altijd terug. Hij trok zijn korte laarzen uit, zijn rafelige spijkerbroek hing hij over het bankje bij het roer en legde daarna zijn shirt er bovenop. Toen stapte hij over boord, en met een plons lag hij in het zoute water.De meeuw klapperde met zijn vleugels, schreeuwde schor en vloog weg, de duisternis in.
Wordt vervolgd.
J++
Het water was veel warmer dan hij had gedacht en het leek of hij zweefde. In het bleke licht van de maan dobberde zijn boot naast hem, de netten zag hij onder de boot door aan de andere kant. Eerst dreef hij maar wat rond, onwennig, maar toen hij merkte dat hij ook onder water kon zwemmen ging hij helemaal onder en beleefde de extase van iets wat hij nooit eerder had gedaan, en plotseling tot in de uiteinden van zijn zenuwbanen beleefde.De hemel boven hem was van water, onder hem was water en zo ver hij kijken kon zag hij water met allerlei vissen daarin die rondzwommen net als hij. Een gevoel van volkomen geluk en vrijheid doorstroomde hem, niets kon hem er van weerhouden om voor altijd hier te blijven. Met een school kleine blauw-witte visjes zwom hij verder naar beneden, weer omhoog en draaiend ging hij met ze mee. Hij zag een rog, zwevend met vinnen als vleugels over hem heen zwemmen, alsof het een fladderende vogel was.
De verwondering wat hij beleefde kon hij nauwelijks bevatten. Steeds verder ging hij mee met steeds ander vissen, met een souplesse waarvan hij nooit had geweten.
De hele nacht was hij bij de vissen, genietend van elk moment en blij met elke nieuwe ontmoeting met nog meer vissen die hij als visser nog nooit had gezien. Toen de lucht in het Oosten oplichtte bij het begin van de nieuwe dag besloot hij naar zijn boot terug te zwemmen.
Hij was een heel eind bij zijn boot vandaan, en plotseling zag hij de bekende groene onderkant van een boot. Hij zwom omhoog, blij dat hij de boot zo snel terug gevonden had. Maar op het moment dat hij bijna boven was voelde hij dat er iets over hem heen kwam en hij wilde diep naar beneden zwemmen om het kwijt te raken. Maar het lukte niet, hij kwam steeds vaster te zitten. Er werd nu ook nog aan getrokken, hij voelde dat hij naar de oppervlakte werd gehaald.Toen begreep hij wat er gebeurde: hij zat in een net gevangen. Blijdschap schoot door hem heen, want de vissers waren zijn vrienden. Weldra zou hij in hun boot worden getrokken. Wat zouden ze opkijken, dat hij het was. Hij spartelde niet meer tegen, maar keek omhoog om te zien in wiens net hij terecht was gekomen.
Het was het net van Fernando, die in de straat tegenover hem woonde. Manuel wilde de rand van de boot pakken om zich aan boord te hijsen, maar hij bemerkte dat hij geen armen meer had. Fernando schreeuwde naar de andere vissers die verderop lagen. 'Kom helpen, ik heb een hele grote in mijn net'. Omdat het toch al licht was geworden stopten de andere vissers direct, trokken hun net binnenboord en gingen Fernando helpen bij het binnenhalen van de vangst. Opgewonden overlegden ze hoe ze deze enorme vis in hun boot konden krijgen.
Manuel zag dat ze hem niet herkenden. Hij wilde roepen: 'Ik ben Manuel, zie je dat dan niet?'Maar er kwamen geen woorden uit zijn keel.
Hij draaide zich uit alle macht om weg te komen, maar de vissers verstonden hun vak en hadden al een tweede net onder hem door gehaald. Ze trokken nu met zes, zeven man en langzaam kwam hij boven water. Nog een flinke ruk en hij belandde op de bodem van de boot. De vissers juichten. Zo'n grote zeebaars hadden ze nog nooit gevangen. Wat zouden ze opkijken in het dorp als ze deze kanjer binnenbrachten. Dit was beter dan alle oude verhalen ooit konden vertellen.
Manuel lag zieltogend op de bodem van de boot. Hij begreep het opgewonden gevoel van de vissers zo goed,hij zou net zo gereageerd hebben als hij een enorme vangst had binnengehaald. En hij wist ook wat er verder ging gebeuren, als ze aan land zouden komen.
In ieder geval zou zijn einde niet lang meer zou duren.Wanhopig spartelde hij nog tegen, maar het zou hem niet helpen.Langzaam werd alles zwart in zijn hoofd.
Bij aankomst in de haven werd hij op een luik gelegd en trots naar de vismarkt gedragen.Iedereen keek zijn ogen uit en zelfs de priester zei dat hij nog nooit zo'n grote vis had gezien.
De eigenaar van het grootste restaurant van Playa Blanca kocht de vis, en sneed er meer dan honderd porties van. Zeventig er van verkocht hij dezelfde morgen aan een restaurant uit Arrecife.
De andere dertig maakte hij klaar voor het diner van die avond.
Iedereen die kwam eten was het er over eens dat ze zelden zo'n malse, knapperig gebakken en heerlijk smakende vis hadden gegeten.
De lege boot van Manuel werd dagen later gevonden door een zeezeiler die uit Kingston op weg was naar Porto. Het gaf een grote opschudding in Playa Blanca. Zo snel na de dood van Maria, dit was geen ongeluk. Maar na een paar maanden waren de mensen weer bezig met hun eigen zorgen, en vergaten ze dat Manuel en Maria ooit geleefd hadden.
Maar de golven van de oceaan zouden eindeloos blijven, net als de oude mannen op het bankje bij de haven. En telkens vertelden ze het verhaal van de grootste vis van Lanzarote.En telkens vertelden ze het verhaal van de grootste vis van Lanzarote.
Einde
De verwondering wat hij beleefde kon hij nauwelijks bevatten. Steeds verder ging hij mee met steeds ander vissen, met een souplesse waarvan hij nooit had geweten.
De hele nacht was hij bij de vissen, genietend van elk moment en blij met elke nieuwe ontmoeting met nog meer vissen die hij als visser nog nooit had gezien. Toen de lucht in het Oosten oplichtte bij het begin van de nieuwe dag besloot hij naar zijn boot terug te zwemmen.
Hij was een heel eind bij zijn boot vandaan, en plotseling zag hij de bekende groene onderkant van een boot. Hij zwom omhoog, blij dat hij de boot zo snel terug gevonden had. Maar op het moment dat hij bijna boven was voelde hij dat er iets over hem heen kwam en hij wilde diep naar beneden zwemmen om het kwijt te raken. Maar het lukte niet, hij kwam steeds vaster te zitten. Er werd nu ook nog aan getrokken, hij voelde dat hij naar de oppervlakte werd gehaald.Toen begreep hij wat er gebeurde: hij zat in een net gevangen. Blijdschap schoot door hem heen, want de vissers waren zijn vrienden. Weldra zou hij in hun boot worden getrokken. Wat zouden ze opkijken, dat hij het was. Hij spartelde niet meer tegen, maar keek omhoog om te zien in wiens net hij terecht was gekomen.
Het was het net van Fernando, die in de straat tegenover hem woonde. Manuel wilde de rand van de boot pakken om zich aan boord te hijsen, maar hij bemerkte dat hij geen armen meer had. Fernando schreeuwde naar de andere vissers die verderop lagen. 'Kom helpen, ik heb een hele grote in mijn net'. Omdat het toch al licht was geworden stopten de andere vissers direct, trokken hun net binnenboord en gingen Fernando helpen bij het binnenhalen van de vangst. Opgewonden overlegden ze hoe ze deze enorme vis in hun boot konden krijgen.
Manuel zag dat ze hem niet herkenden. Hij wilde roepen: 'Ik ben Manuel, zie je dat dan niet?'Maar er kwamen geen woorden uit zijn keel.
Hij draaide zich uit alle macht om weg te komen, maar de vissers verstonden hun vak en hadden al een tweede net onder hem door gehaald. Ze trokken nu met zes, zeven man en langzaam kwam hij boven water. Nog een flinke ruk en hij belandde op de bodem van de boot. De vissers juichten. Zo'n grote zeebaars hadden ze nog nooit gevangen. Wat zouden ze opkijken in het dorp als ze deze kanjer binnenbrachten. Dit was beter dan alle oude verhalen ooit konden vertellen.
Manuel lag zieltogend op de bodem van de boot. Hij begreep het opgewonden gevoel van de vissers zo goed,hij zou net zo gereageerd hebben als hij een enorme vangst had binnengehaald. En hij wist ook wat er verder ging gebeuren, als ze aan land zouden komen.
In ieder geval zou zijn einde niet lang meer zou duren.Wanhopig spartelde hij nog tegen, maar het zou hem niet helpen.Langzaam werd alles zwart in zijn hoofd.
Bij aankomst in de haven werd hij op een luik gelegd en trots naar de vismarkt gedragen.Iedereen keek zijn ogen uit en zelfs de priester zei dat hij nog nooit zo'n grote vis had gezien.
De eigenaar van het grootste restaurant van Playa Blanca kocht de vis, en sneed er meer dan honderd porties van. Zeventig er van verkocht hij dezelfde morgen aan een restaurant uit Arrecife.
De andere dertig maakte hij klaar voor het diner van die avond.
Iedereen die kwam eten was het er over eens dat ze zelden zo'n malse, knapperig gebakken en heerlijk smakende vis hadden gegeten.
De lege boot van Manuel werd dagen later gevonden door een zeezeiler die uit Kingston op weg was naar Porto. Het gaf een grote opschudding in Playa Blanca. Zo snel na de dood van Maria, dit was geen ongeluk. Maar na een paar maanden waren de mensen weer bezig met hun eigen zorgen, en vergaten ze dat Manuel en Maria ooit geleefd hadden.
Maar de golven van de oceaan zouden eindeloos blijven, net als de oude mannen op het bankje bij de haven. En telkens vertelden ze het verhaal van de grootste vis van Lanzarote.En telkens vertelden ze het verhaal van de grootste vis van Lanzarote.
Einde
J++
Playa Blanca, daar ben ik geweest dit jaar. De ferryboot (er waren er twee) heb ik iedere dag tig keer aan zien komen en weg zien gaan als ik over de boulevard aan het lopen was. En altijd drie keer toeteren (als je dat zo kan noemen bij een boot). Echt leuk, ik herken heel veel dingen uit dit verhaal. Nutteloze reactie, maar d8 vind je misschien leuk.
Liefs,
Jeetje


Liefs,
Jeetje

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Heel interessant eiland, dat Lanzarote. Behalve het haventje met de vissers was daar ook het restant van de vulkaan, met die gloeiende lava onderin de put, en aan de andere kant van het eiland was daar een bijzonder grottenstelsel, kilometers onder de grond liepen gangen met meerdere verdiepingen, aan het einde een enorme grot met een meertje met witte , bijna doorzichtige garnalen en een ondergrondse concertzaal.
Ergens heb ik er nog een verhaal van liggen, maar dat wordt zoeken in mijn oude computer, waar nog niet zo veel gedaan werd aan netjes opbergen.
Toch bedankt voor je reactie.
J++
ps. Het verhaal Lanzarote staat al hier op de site, bij wedstrijd no. 4.
Nu ik het weer las voelde ik weer de krampjes...
Ergens heb ik er nog een verhaal van liggen, maar dat wordt zoeken in mijn oude computer, waar nog niet zo veel gedaan werd aan netjes opbergen.
Toch bedankt voor je reactie.
J++
ps. Het verhaal Lanzarote staat al hier op de site, bij wedstrijd no. 4.
Nu ik het weer las voelde ik weer de krampjes...
J++