
Hoofdstuk 12
“Nee hè!” riep Billy kwaad uit. “Jij moet ook altijd alles verpesten, nu gaan we eraan.”
Margaretha keek geschrokken naar het trieste beeld. Dit zouden meneer en mevrouw niet waarderen.
“We moeten dit zo goed mogelijk oplossen. Thomas, dat dienstmeisje van je kan vast wel vertellen hoeveel waarde dat ding had,” zei Gustaaf gehaast.
“Die zit kwaad boven,” zei Thomas met kleine stem terwijl hij zonder zich al te veel pijn te doen tussen de scherven uit probeerde te komen.
“Oh, ik haat je nu echt even, wat doen we nu?” vroeg Billy boos.
“Tsja.” Thomas haalde zijn schouders op en keek beteuterd naar de met scherven bedekte vloer.
“We kunnen het in ieder geval opruimen,” zei Gustaaf die Thomas’ blik had gevolgd.
“Ik zoek wel ergens een bezem,” zei Georg en hij maakte zich meteen uit de voeten.
“En hoe kwam dat nou weer?” vroeg Billy die arrogant voor de nog steeds zielig kijkende Thomas stond.
“Ik had verloren en toen, eh, toen gooide ik de kaarten iets te hard op tafel en vloog mijn hand iets te hard terug. En die vaas stond iets te dichtbij.”
“Ja! En jij hebt iets teveel meegekregen van je vader, waardoor je iets te veel op hem lijkt en iets te irritant bent! En waardoor mevrouw Litzburger straks iets te kwaad op ons wordt en we er straks iets te hard uitgegooid worden. Dat bedoelde je zeker!” schreeuwde Billy hard in zijn gezicht, zijn ogen leken vuur te spuwen.
“Nou, nee, eigenlijk niet,” zei Thomas onhandig. Billy ademde in om weer hard te gaan schreeuwen, maar hij werd onderbroken door mevrouw Litzburger die deftig de kamer binnen kwam lopen.
“Is er iets aan de hand liefjes?” Vier paar geschrokken ogen draaiden haar kant op.
“Daar ben ik weer. Ik heb een bezem gevonden,” zei Georg blij, waarmee hij de stilte verbrak. Middenin de kamer bleef hij staan en keek nu ook bang naar mevrouw Litzburger.
“Oh,” zei hij zachtjes terwijl hij de bezem waar hij tot voor kort vrolijk mee zat te zwaaien, vlug op de grond zette.
“Wat kijken jullie bang. Is er, ah,” middenin haar zin had mevrouw Litzburger de kapotte vaas ontdekt. Met een korte snik kwam ze dichterbij.
“Mijn enige erfstuk,” verdrietig pakte ze een paar scherven op, alsof ze ze weer in elkaar wilde puzzelen. Ze bleef wanhopig naar de rommel op de vloer staren, terwijl Margaretha en de jongens zich steeds ongemakkelijker begonnen te voelen. Margaretha keek met een schuldige blik richting Georg, die ook niet wist wat hij moest zeggen.
“Ik, ik weet niet wat ik moet zeggen. Het spijt me zo. Ik zou het graag vergoeden ofzo, het ging per ongeluk,” zei Thomas aarzelend. Mevrouw Litzburger draaide zich met tranen in haar ogen om, even leek ze Thomas te willen aanvliegen, maar toen herstelde ze zich weer.
“Ach, dat kan gebeuren. Ik verwijt jullie niks. Ik ben veel te blij dat Billy hier is, dat kunnen jullie je niet voorstellen. Maar ik heb altijd het gevoel gehad dat er iets miste, iets niet klopte. Maar nu heb ik de ontbrekende schakel gevonden, de familie is compleet.” Snikkend storte ze zich in Billy’s armen, die haar onhandig terug knuffelde. Margaretha wist dat mevrouw Litzburger hiermee het schuldgevoel had willen verkleinen, maar bij haar was het nog veel groter geworden. Dat een klein leugentje iemands leven zo kon beïnvloeden, het verbaasde haar.
“Mevrouw, ik wil graag helpen met opruimen,” zei Thomas na een tijdje.
“Dat hoeft toch niet, mallerd. Daar hebben we tenslotte personeel voor. Gaan jullie maar even boven een boek lezen of iets anders leuk doen. Dan worden jullie zo meteen voor het middageten geroepen,” zei mevrouw Litzburger met een gemaakte glimlach.
“Als u er op staat,” aarzelde Gustaaf en hij liep naar de trap, gevolgd door de anderen.
Eenmaal boven gekomen plofte iedereen op de banken. Thomas pakte het boek dat Margaretha had gelezen op, om te kijken waar het over ging. Maar Billy trok het snel uit zijn handen;
“Wij gaan dus echt niet lezen.”
“Maar dat zei ze toch?” zei Thomas die zijn boek weer terugwilde pakken.
“Ik vind dat we maar eens moeten praten. Voelen jullie je dan niet slecht? Ik voel me vreselijk,” zei Billy met een sip gezicht.
“Ik ook,” beaamde Margaretha. “Ze houdt echt van je, ik schaam me dood. We doen haar alleen verdriet aan als we weer weggaan.”
De vier jongens knikten allemaal, iedereen voelde dezelfde schaamte.
“We moeten het vertellen voordat het te laat is,” besliste Georg.
“Jongens, nee!” riep Billy uit. “Ik snap dat jullie het niet begrijpen. Maar ik heb gemerkt hoe blij ze opeens is nu ze ‘mij’ terug heeft. Dat mogen we niet kapot maken.”
“Maar Billy, jij snapt toch ook wel dat we niet voor eeuwig in deze leugen kunnen leven!” riep Thomas uit.
“Dat hoeft ook niet,” zei een man die opeens de trap op kwam lopen. Het vijftal keek verschrikt op. Wie was dat?
“Vuile verraders. Ik wilde het niet eens geloven, ik heb mijn eigen vrouw verdacht van liegen! Omdat ik op je vertrouwde Billy, ik kon niet geloven dat iemand ons zó zou bedriegen. Jullie zijn stuk voor stuk leugenaars. Vieze misdadigers. Zulke mensen horen hier niet thuis!”, schreeuwde hij met kwade stem. De vijf hadden zich nog nooit van hun leven zo schuldig gevoeld, de tranen liepen als vanzelf over Margaretha’s wangen.
“Huil maar! Voel maar hoe het is, lafaards. Jullie zullen boeten. Arrogante kinderen…” Na nog een beschuldigende blik van de man die meneer Litzburger moest zijn, hield ook Billy het niet meer droog. De man vervolgde schreeuwend:
“Jullie horen hier niet. Maar toch zullen jullie hier blijven!”
Thomas keek verbaasd op, zou het goed komen?
“Ja, jullie mogen blijven. In de kerkers! Neem ze maar mee,” zei hij met rood aangelopen hoofd. Van de trap kwamen nu ook vier soldaten. Margaretha keek wanhopig in Billy’s ogen, maar iedereen wist het: ze moesten boeten, er was geen redding.
“U hebt gelijk,” zei Billy en hij boog zijn hoofd, een traan viel op de grond. Hij kneep hard in zijn armen die hij krampachtig had vastgegrepen.
“Maar ik vraag u om vergeving! We, we,” ratelde Thomas, hij keek paniekerig om zich heen.
Margaretha werd door een van de soldaten hardhandig uit de bank getrokken en haar handen werden op haar rug gedraaid. Ze huilde al haar schaamte eruit toen ze de trap af werd geleid. Het gevoel iemand anders pijn te hebben gedaan was erger dan de ergste kwaal die je jezelf aandeed. Struikelend kwam ze beneden aan, waar meneer, mevrouw en de twee meisjes stonden. Alle vier keken ze haar vol verwijt aan. Margaretha wilde zoveel zeggen, laten zien dat het haar speet. Maar door de brok in haar keel kwamen de woorden er niet uit en kon ze alleen maar huilen, blijven huilen. De soldaat hield halt, voor wat laatste woorden. De twee meisjes keken stil omhoog, kwaad op het meisje wat hun moeder had laten huilen.
“Je bent stom,” zei de jongste en ze schopte met haar in maillot gehulde beentjes naar Margaretha. Margaretha stikte bijna in haar tranen, maar niemand hielp haar. Iedereen keek haar alleen maar verwijtend aan. Zelfs voor de ramen van het kasteel hadden zich toeschouwers verzameld, die met dezelfde kwade blik naar haar keken. Net op het moment dat Margaretha het niet meer uithield en dacht dat ze zou verdrinken in haar schaamte, liep de soldaat weer verder, om degene achter haar dezelfde behandeling te laten gaan. En ze wist dat ze het verdiend hadden.