Proloog
Hij was gewoon een jongen, en zij was gewoon een meisje, en witte raven cirkelden om hen heen, alsof zij het middelpunt van iets waren. Het licht was zwart, en de hemel was grijs, als beton. Als het had kunnen bliksemen had het misschien gebliksemd, maar het bliksemde niet meer, daar, op die plek en om die tijd.
Die plek was de Aarde, en de Aarde was Mensen, en zij wisten niet beter dan dat die gebouwen, de dampen, de stank, de grote Megawatt-lampen en de verduisterde hemel aards waren. En die aardsheid drukte op hen, verstikte hen.
Ze keken elkaar aan. En terwijl ze dat deden lachte een heerlijk gevoel van vrijheid hen tegemoet. In elkaars ogen zagen zij liefde en licht, kleuren, van een ongekende schoonheid.
Hij keek weg. Zij staarde naar de grond. De herinnering verwaaide, werd opgeslokt in een wolk van rook. En de sleutel…
Er vlogen twee raven voorbij
- Ali ben Ha
- Puntenslijper
- Berichten: 25
- Lid geworden op: 25 jun 2010 09:35
Laatst gewijzigd door Ali ben Ha op 05 jul 2011 07:08, 1 keer totaal gewijzigd.
Wie zingt daar?
- Ali ben Ha
- Puntenslijper
- Berichten: 25
- Lid geworden op: 25 jun 2010 09:35
Wat vooraf ging: Kleine Ethin en de Toren
Het regende, en Ethin was verdwaald. Ècht verdwaald; hij had geen idee waar hij was, behalve dat hij zich nog steeds in de stad bevond. Maar dat sprak vanzelf, want de stad strekte zich eindeloos ver uit. (tenminste, zo scheen het Ethin toe, die te voet was, en kleine benen had). Toch waren er in die stad nog plekken die leeg waren, en oud, met een wirwar van straten, doolhof van beton. En af en toe vond je in zo’n doolhof iets wat nog geen mens eerder had gezien…
Op zo’n plek was Ethin nu, en hij voelde zich vrolijk, want dat was de bedoeling geweest; verdwalen. Hij had het vaak geprobeerd, met zijn vriendjes, maar na korte of lange tijd werden die altijd boos, en gingen terug naar binnen, terug naar huis; altijd nèt voordat ze echt verdwaald raakten. En nu was het dus gelukt. Ethin had niets tegen zijn moeder gezegd, want dat, dacht hij, hoorde bij verdwalen: niet alleen kwijt voor jezelf, maar ook kwijt voor anderen. En verdwaald was hij beslist. De gebouwen en torens hier zagen er niet per se heel anders uit dan in de oude wijken die hij wel kende, alleen: dit was onbekend. ‘Echt waar?’ dacht Ethin. Hij wist plotseling niet meer zeker op hij deze straat niet al eerder had gezien. ‘En dat’ dacht hij, ‘is het bewijs dat ik echt verdwaald ben.’ Zelfingenomen stapte hij verder, door de regen.
Eerst was Ethin blij dat het regende. In de regen kwamen er namelijk nooit mensen op straat, en daarom zou hij niet in de verleiding kunnen komen tòch de weg te vragen. Maar toen hij een tijdje de weg kwijt was, kreeg hij het koud. Er was nog steeds niemand te zien, al hoorde Ethin vaak het geronk van allerlei machines en vliegtuigen, die hoog boven de wolken vlogen- wolken die er steeds dreigender uit begonnen te zien. Maar Ethin wilde nog helemaal niet de weg vragen, hij was pas net goed verdwaald. Hij wilde alleen een plekje waar hij even kon wachten tot de regen over was. En zo kwam hij op een gegeven moment bij de toren…
‘Wat een vreemde plek voor een toren…’ dacht Ethin. Hij bevond zich op een overwoekerd stukje Aarde met stenen en zand. En voor hem, donker afstekend tegen de rafelige regenlucht, rees de Toren op. Ethin staarde omhoog. De Toren was een ouderwets gebouw, hoog, maar niet heel hoog, en grijsblauw. Hij zag er verlaten uit. Langs de spiegelende ramen dropen druppels; niet achter één brandde licht.
Ethin’s schoenen sopten, terwijl hji naar de Toren toeliep. Hij had besloten om er naar binnen te gaan, enerzijds omdat hij het koud had, en anderzijds omdat hij eigenlijk wel wilde weten wat er in deze ‘verdwaalde toren’ was. Hij had er niet aan gedacht dat de deuren misschien op slot zouden zijn, maar dat zou onnodig zijn gebleken; de deur liet zich zonder moeite openen. Ethin bevond zich en een vriendelijk ogende, onverlichte hal.
De Toren was verlaten. De Hal was helemaal leeg, op een balie en wat banken na, en op de vloer lag een zacht tapijt. Achter de hal was een trappenhuis, en dat was grijs en kaal, met koude witte treden en verf die van de muren afbladderde. De lift deed het niet.
Ethin was gefascineerd door die grote, lege ruimte, en terwijl hij de verlaten kamers en gangen verkende, ontdekte hij prachtige dingen, mysterieuze geheimen, lang verloren; Een kapstok met een hoed eraan, duizend zachte kussens op oude, versleten banken, en een vreemd voorwerp dat aan de muur hing en er zo uitzag:
‘Oppassen!’ dacht Ethin. “Best mogelijk dat er in deze toren nog meer verdwaalde onverlaten zijn. Vreemd volk, piraten en moordenaars.’ Hij had de hoed op zijn hoofd gezet, en bestudeerde de kamer waarin hij zich bevond. Plotseling had hij het gevoel dat hij werd bekeken; begluurd van achteren, bespied door valse ogen… Hij draaide zich pijlsnel om. Lege hoek, kale gang. ‘Het gespuis is overal’ dacht Ethin. ‘Blijf op je hoede! Kijk, hier zitten lange gleuven in de muur; uitgehakt lijkt het wel. Natuurlijk: de leidingen zijn gestolen. Blijf waakzaam, anders stelen ze je schaduw!’
Een tijdje volgde Ethin de uitgehakte gleuven, die niet alleen in de muren zaten, maar ook in de vloer. Ze leidden nergens heen; en dus ging Ethin weer een trap op, nog een verdieping hoger. Maar deze verdieping leek in alles op de vorige, dus ging Ethin nog een verdieping hoger.
Maar de kamers, en de geheimen van deze verdieping leken gelijk aan die van de vorige, en dus ging Ethin nog een verdieping hoger.
Maar op deze verdieping was alles precies hetzelfde als de vorige, en Ethin zuchtte, en hij was moe. Dus nam hij alle kussens die hij kon vinden, en legde ze in een grote hoop onder een van de hoge ramen.
*
Aan het raam zat een handeltje om het te openen. Ethin probeerde het, duwde en trok, maar er was geen beweging in te krijgen; het zat muurvast. En dus liet Ethin zich vallen, achterover in zijn grote stapel kussens. (Zijn hoed viel af- maar dat merkte hij niet, want hij was vergeten dat hij die ophad). Honderdduizenden kleine stofjes kwamen uit de kussens gewolkt, vielen omhoog, steeds langzamer en langzamer, tot ze bleven hangen om te dansen in het zonlicht- dat door de regenwolken brak. Maar Ethin zag het niet; hij had zijn ogen dichtgedaan. ‘Ik ben verdwaald’ dacht hij. ‘En het raam zit vast. Vastgeroest in zijn hengsels, niet onroestbaar, niet onverwoestbaar, oud ijzer. Net als deze toren, die niet verdwaald is, maar vastzit, vastgeroest...
Ethin wist niet of hij echt geslapen had, en het maakte hem niets uit ook. Toen hij na een tijd zijn ogen opendeed, zag hij de lucht. Ethin keek en keek. De lucht was strakblauw, een wolkje te zien, maar leeg. Het was geen levendig blauw, met mist en frisse wind; Het blauw was koud, koud als de dood.
De lucht fascineerde Ethin. Hij keek en keek naar boven, totdat zijn ogen moe waren van het felle licht.
Maar voor zijn gesloten ogen zag hij haar nog steeds; De Lucht, weids en blauw. Ditmaal was ze echter anders, levend, bewegend, ademend haast. En in de lucht zag Ethin Vogels. Zwevend, zwaaiend, scherend, drijvend in de lucht, en hoe klein ze ook waren (of leken), ze schenen Ethin fier toe, fier een mooi.
Ethin opende zijn ogen. Licht. Lucht. Een vogel! Met trage slagen klapwiekte hij voorbij; hij was helemaal wit. Maar het was geen zeevogel, de enige witte vogels die hij kende. Die waren slank en elegant, met spitse, lange vleugels. Deze vogel was botweg lomp; en ruw, ruig, rafelig. Het was een raaf, een witte raaf.
Het regende, en Ethin was verdwaald. Ècht verdwaald; hij had geen idee waar hij was, behalve dat hij zich nog steeds in de stad bevond. Maar dat sprak vanzelf, want de stad strekte zich eindeloos ver uit. (tenminste, zo scheen het Ethin toe, die te voet was, en kleine benen had). Toch waren er in die stad nog plekken die leeg waren, en oud, met een wirwar van straten, doolhof van beton. En af en toe vond je in zo’n doolhof iets wat nog geen mens eerder had gezien…
Op zo’n plek was Ethin nu, en hij voelde zich vrolijk, want dat was de bedoeling geweest; verdwalen. Hij had het vaak geprobeerd, met zijn vriendjes, maar na korte of lange tijd werden die altijd boos, en gingen terug naar binnen, terug naar huis; altijd nèt voordat ze echt verdwaald raakten. En nu was het dus gelukt. Ethin had niets tegen zijn moeder gezegd, want dat, dacht hij, hoorde bij verdwalen: niet alleen kwijt voor jezelf, maar ook kwijt voor anderen. En verdwaald was hij beslist. De gebouwen en torens hier zagen er niet per se heel anders uit dan in de oude wijken die hij wel kende, alleen: dit was onbekend. ‘Echt waar?’ dacht Ethin. Hij wist plotseling niet meer zeker op hij deze straat niet al eerder had gezien. ‘En dat’ dacht hij, ‘is het bewijs dat ik echt verdwaald ben.’ Zelfingenomen stapte hij verder, door de regen.
Eerst was Ethin blij dat het regende. In de regen kwamen er namelijk nooit mensen op straat, en daarom zou hij niet in de verleiding kunnen komen tòch de weg te vragen. Maar toen hij een tijdje de weg kwijt was, kreeg hij het koud. Er was nog steeds niemand te zien, al hoorde Ethin vaak het geronk van allerlei machines en vliegtuigen, die hoog boven de wolken vlogen- wolken die er steeds dreigender uit begonnen te zien. Maar Ethin wilde nog helemaal niet de weg vragen, hij was pas net goed verdwaald. Hij wilde alleen een plekje waar hij even kon wachten tot de regen over was. En zo kwam hij op een gegeven moment bij de toren…
‘Wat een vreemde plek voor een toren…’ dacht Ethin. Hij bevond zich op een overwoekerd stukje Aarde met stenen en zand. En voor hem, donker afstekend tegen de rafelige regenlucht, rees de Toren op. Ethin staarde omhoog. De Toren was een ouderwets gebouw, hoog, maar niet heel hoog, en grijsblauw. Hij zag er verlaten uit. Langs de spiegelende ramen dropen druppels; niet achter één brandde licht.
Ethin’s schoenen sopten, terwijl hji naar de Toren toeliep. Hij had besloten om er naar binnen te gaan, enerzijds omdat hij het koud had, en anderzijds omdat hij eigenlijk wel wilde weten wat er in deze ‘verdwaalde toren’ was. Hij had er niet aan gedacht dat de deuren misschien op slot zouden zijn, maar dat zou onnodig zijn gebleken; de deur liet zich zonder moeite openen. Ethin bevond zich en een vriendelijk ogende, onverlichte hal.
De Toren was verlaten. De Hal was helemaal leeg, op een balie en wat banken na, en op de vloer lag een zacht tapijt. Achter de hal was een trappenhuis, en dat was grijs en kaal, met koude witte treden en verf die van de muren afbladderde. De lift deed het niet.
Ethin was gefascineerd door die grote, lege ruimte, en terwijl hij de verlaten kamers en gangen verkende, ontdekte hij prachtige dingen, mysterieuze geheimen, lang verloren; Een kapstok met een hoed eraan, duizend zachte kussens op oude, versleten banken, en een vreemd voorwerp dat aan de muur hing en er zo uitzag:
‘Oppassen!’ dacht Ethin. “Best mogelijk dat er in deze toren nog meer verdwaalde onverlaten zijn. Vreemd volk, piraten en moordenaars.’ Hij had de hoed op zijn hoofd gezet, en bestudeerde de kamer waarin hij zich bevond. Plotseling had hij het gevoel dat hij werd bekeken; begluurd van achteren, bespied door valse ogen… Hij draaide zich pijlsnel om. Lege hoek, kale gang. ‘Het gespuis is overal’ dacht Ethin. ‘Blijf op je hoede! Kijk, hier zitten lange gleuven in de muur; uitgehakt lijkt het wel. Natuurlijk: de leidingen zijn gestolen. Blijf waakzaam, anders stelen ze je schaduw!’
Een tijdje volgde Ethin de uitgehakte gleuven, die niet alleen in de muren zaten, maar ook in de vloer. Ze leidden nergens heen; en dus ging Ethin weer een trap op, nog een verdieping hoger. Maar deze verdieping leek in alles op de vorige, dus ging Ethin nog een verdieping hoger.
Maar de kamers, en de geheimen van deze verdieping leken gelijk aan die van de vorige, en dus ging Ethin nog een verdieping hoger.
Maar op deze verdieping was alles precies hetzelfde als de vorige, en Ethin zuchtte, en hij was moe. Dus nam hij alle kussens die hij kon vinden, en legde ze in een grote hoop onder een van de hoge ramen.
*
Aan het raam zat een handeltje om het te openen. Ethin probeerde het, duwde en trok, maar er was geen beweging in te krijgen; het zat muurvast. En dus liet Ethin zich vallen, achterover in zijn grote stapel kussens. (Zijn hoed viel af- maar dat merkte hij niet, want hij was vergeten dat hij die ophad). Honderdduizenden kleine stofjes kwamen uit de kussens gewolkt, vielen omhoog, steeds langzamer en langzamer, tot ze bleven hangen om te dansen in het zonlicht- dat door de regenwolken brak. Maar Ethin zag het niet; hij had zijn ogen dichtgedaan. ‘Ik ben verdwaald’ dacht hij. ‘En het raam zit vast. Vastgeroest in zijn hengsels, niet onroestbaar, niet onverwoestbaar, oud ijzer. Net als deze toren, die niet verdwaald is, maar vastzit, vastgeroest...
Ethin wist niet of hij echt geslapen had, en het maakte hem niets uit ook. Toen hij na een tijd zijn ogen opendeed, zag hij de lucht. Ethin keek en keek. De lucht was strakblauw, een wolkje te zien, maar leeg. Het was geen levendig blauw, met mist en frisse wind; Het blauw was koud, koud als de dood.
De lucht fascineerde Ethin. Hij keek en keek naar boven, totdat zijn ogen moe waren van het felle licht.
Maar voor zijn gesloten ogen zag hij haar nog steeds; De Lucht, weids en blauw. Ditmaal was ze echter anders, levend, bewegend, ademend haast. En in de lucht zag Ethin Vogels. Zwevend, zwaaiend, scherend, drijvend in de lucht, en hoe klein ze ook waren (of leken), ze schenen Ethin fier toe, fier een mooi.
Ethin opende zijn ogen. Licht. Lucht. Een vogel! Met trage slagen klapwiekte hij voorbij; hij was helemaal wit. Maar het was geen zeevogel, de enige witte vogels die hij kende. Die waren slank en elegant, met spitse, lange vleugels. Deze vogel was botweg lomp; en ruw, ruig, rafelig. Het was een raaf, een witte raaf.
Laatst gewijzigd door Ali ben Ha op 05 jul 2011 07:15, 4 keer totaal gewijzigd.
Wie zingt daar?
- Saskjezwaard
- Computer
- Berichten: 4449
- Lid geworden op: 28 aug 2010 21:56
- Locatie: in bed
Wow, wat een leuk verhaal! Je proloog is echt heel erg mooi en maakt me ontzettend nieuwsgierig wat er precies gebeurt. Je hebt een eigen schrijfstijl die fijn om te lezen is, ik las je stukjes echt in een ruk uit. Is er trouwens een speciale reden waarom je dingen die eigenlijk niet met een hoofdletter horen (zoals lucht en vogels), dat je die met een hoofdletter schrijft? Ik ben gewoon nieuwsgierig^^
Zou je het voorwerp kunnen omschrijven wat er aan de muur hing? Het plaatje is namelijk weg en ik wil wel graag weten wat het is^^
Schrijf snel verder!
Zou je het voorwerp kunnen omschrijven wat er aan de muur hing? Het plaatje is namelijk weg en ik wil wel graag weten wat het is^^
Schrijf snel verder!
And by the way, everything in life is writable about if you have the outgoing guts to do it, and the imagination to improvise. The worst enemy to creativity is self-doubt ― Sylvia Plath
- Ali ben Ha
- Puntenslijper
- Berichten: 25
- Lid geworden op: 25 jun 2010 09:35
Als ik schrijf, doe ik dat altijd met de hand; ik zit niet graag achter een beeldscherm, en bovendien houd ik van mijn eigen handschrift. Belangrijke woorden krijgen dan nogal eens een sierlijke hoofdletter, maar dat vind ik juist mooi.
Wat 'het voorwerp aan de muur' betreft: Raad er maar naar! Het is verwijderd, met als reden dat ik het net zo goed in het verhaal kon beschrijven; maar dat ben ik niet van plan.
Wat 'het voorwerp aan de muur' betreft: Raad er maar naar! Het is verwijderd, met als reden dat ik het net zo goed in het verhaal kon beschrijven; maar dat ben ik niet van plan.
Wie zingt daar?
Ik ben het helemaal met Saskjezwaard eens! Je hebt een hele mooie en fasinerende schrijfstijl.
Ondanks je niet heel veel details geeft over de omgeving kan ik hem me wel helemaal inbeelden. Ik ben zeer benieuwd naar het volgende stukje
Ondanks je niet heel veel details geeft over de omgeving kan ik hem me wel helemaal inbeelden. Ik ben zeer benieuwd naar het volgende stukje

- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
- Ali ben Ha
- Puntenslijper
- Berichten: 25
- Lid geworden op: 25 jun 2010 09:35
Kleine Ethin zat voor het grote raam in het appartement. Eerst had hij er zachtjes op geademd, en met zijn vinger tekeningetjes gemaakt op het glas. “ETHIN” had hij geschreven, en hij had vleugels getekend; van vogels van raven. Maar ze waren vervaagd, langzaam, en tenslotte helemaal verdwenen. Toen was het gaan regenen. En, zoals Ethin had getekend op zijn kant van het glas, zo maakte de regen nu tekeningen op haar kant. Ethin had geprobeerd te bedanken wat de regen zou willen tekenen. Haar lijnen liepen altijd van boven naar beneden, maar nooit, nooit recht. Ze maakten bochten, soms voorspelbaar en soms onvoorspelbaar; en terwijl Ethin dromerig naar de lijnen keek, vertelde hij.
Ethin vertelde van zijn avontuur in de toren: de lege kamers, de kussens, de rovers en bandieten, en zijn hoed. Hij vertelde dat hij had geslapen onder het raam, en van de zon in de blauwe lucht die hem had gewekt.
-‘En toen stond ik op en ik keek uit het raam naar beneden- ik kon ver kijken- en weet je wat ik toen zag, mam? Ik zag een politiewagen! En ze kwamen voor mij, de politiemensen, en ze gaven me iets te drinken; maar ze wilden dat ik meeging. En toen mocht ik in de politiewagen, maar ik was geen dief. En toen keek ik uit het raam, naar boven, naar de toren, en mam, weet je wat ik toen zag?’
Mam gaf geen antwoord. Een moment durfde Ethin zich niet te bewegen. Toen keek hij om, en sloop naar de bank, waar zijn moeder zonet nog had gezeten. Zonet? Of waren het uren? Mama, hoelang ben je al weg, verdwenen achter mijn rug? Maar toen zag Ethin het. Mama lag te slapen, en ze gaf geen antwoord.
Ethin vertelde van zijn avontuur in de toren: de lege kamers, de kussens, de rovers en bandieten, en zijn hoed. Hij vertelde dat hij had geslapen onder het raam, en van de zon in de blauwe lucht die hem had gewekt.
-‘En toen stond ik op en ik keek uit het raam naar beneden- ik kon ver kijken- en weet je wat ik toen zag, mam? Ik zag een politiewagen! En ze kwamen voor mij, de politiemensen, en ze gaven me iets te drinken; maar ze wilden dat ik meeging. En toen mocht ik in de politiewagen, maar ik was geen dief. En toen keek ik uit het raam, naar boven, naar de toren, en mam, weet je wat ik toen zag?’
Mam gaf geen antwoord. Een moment durfde Ethin zich niet te bewegen. Toen keek hij om, en sloop naar de bank, waar zijn moeder zonet nog had gezeten. Zonet? Of waren het uren? Mama, hoelang ben je al weg, verdwenen achter mijn rug? Maar toen zag Ethin het. Mama lag te slapen, en ze gaf geen antwoord.
Laatst gewijzigd door Ali ben Ha op 19 jul 2011 08:05, 1 keer totaal gewijzigd.
Wie zingt daar?
- Ali ben Ha
- Puntenslijper
- Berichten: 25
- Lid geworden op: 25 jun 2010 09:35
Spoedig begon Ethin te verlangen de toren weer te zien. Lange tijd durfde hij niet; want nu was hij bang om te verdwalen, en zijn moeder wilde niet dat hij ging. Toch ging hij op een keer wandelen naar de toren, en hij verdwaalde niet, en daarna ging hij steeds vaker, wanneer hij de kans kreeg.
In de toren beleefde hij vele avonturen. Op een keer kwam Ethin op hij idee om naar het dak te klimmen, of in elk geval naar de bovenste verdieping; en dus beklom hij de trappen, die hij nu al goed kende. Daarna beklom hij de trappen die hij nog maar een enkele keer gezien had, en ten slotte de trappen die voerden naar waar hij nog nooit was geweest. Maar hij bleef klimmen…
Hijgend bekom Ethin de laatst paar treden. Hier hield het Trappenhuis op, dus dit moest hem zijn; de bovenste verdieping. Onmiddellijk zag Ethin dat ze anders was dan de anderen; de muren en het plafond waren er hier veel slechter aan toe dan op de verdiepingen die hij kende, en op sommige plaatsen zaten er zelfs gaten in het dak. Te hoog en te nauw voor Ethin om doorheen te kruipen; maar op dat moment was hij zijn zoektocht naar het dak geheel vergeten. Iets anders had zijn aandacht getrokken; vanuit een donkere nis, tussen puin en stenen en roestend ijzer, klonk een geluid. Zo zacht als hij kon sloop Ethin ernaartoe. Het kwam dichterbij, was nu duidelijker; krakerige piepjes waren het, die elkaar onregelmatig en onophoudelijk opvolgde. Ethin hurkte achter een hoop stenen, en zijn hart bonkte in zijn keel. Wat zou dat geluid maken? Het kon alles wel zijn… Het geluid ging maar door en door, en Ethin dacht dat hij gek werd. Het piepte en piepte en piepte, en zijn oren deden pijn.
‘En nu heb ik er genoeg van’ dacht Ethin, en hij stond met een ruk op.- Het geluid was weg, alsof het was geschrokken; en inderdaad, Ethin had de maker van het geluid ontdekt. Het was een jonge vogel in een slordig nest, lelijk als de nacht; maar zijn rafelige donsveertjes waren wit…
Het vogeltje keek verbaasd naar Ethin op, en zijn zwarte kraaloogjes glinsterden brutaal. ‘Zou hij het fijn vinden om geaaid te worden?’ vroeg Ethin zich af, en hij stak zachtjes zijn hand uit naar het nest.
En toen was er plotseling gekrijs, overal, en wild geklapper van vleugels. Ethin viel van schrik achterover, met zijn hoofd tegen iets hards, en met zijn handen probeerde hij zich tegen zijn belager te verdedigen. Nagels krasten hem, en een snavel pikte. ‘Hou op, hou op!’ gilde Ethin in paniek. ‘Ik doe je niets, hou op!’ En het hield op, het gekras en gekrijs. Alsof ze het begrepen had ging de raaf- want dat was het- op de richel tussen hem en het nest staan, zich zo groot mogelijk makend. Het was overduidelijk; ‘Eén stap en ik pik je ogen eruit’.
In de toren beleefde hij vele avonturen. Op een keer kwam Ethin op hij idee om naar het dak te klimmen, of in elk geval naar de bovenste verdieping; en dus beklom hij de trappen, die hij nu al goed kende. Daarna beklom hij de trappen die hij nog maar een enkele keer gezien had, en ten slotte de trappen die voerden naar waar hij nog nooit was geweest. Maar hij bleef klimmen…
Hijgend bekom Ethin de laatst paar treden. Hier hield het Trappenhuis op, dus dit moest hem zijn; de bovenste verdieping. Onmiddellijk zag Ethin dat ze anders was dan de anderen; de muren en het plafond waren er hier veel slechter aan toe dan op de verdiepingen die hij kende, en op sommige plaatsen zaten er zelfs gaten in het dak. Te hoog en te nauw voor Ethin om doorheen te kruipen; maar op dat moment was hij zijn zoektocht naar het dak geheel vergeten. Iets anders had zijn aandacht getrokken; vanuit een donkere nis, tussen puin en stenen en roestend ijzer, klonk een geluid. Zo zacht als hij kon sloop Ethin ernaartoe. Het kwam dichterbij, was nu duidelijker; krakerige piepjes waren het, die elkaar onregelmatig en onophoudelijk opvolgde. Ethin hurkte achter een hoop stenen, en zijn hart bonkte in zijn keel. Wat zou dat geluid maken? Het kon alles wel zijn… Het geluid ging maar door en door, en Ethin dacht dat hij gek werd. Het piepte en piepte en piepte, en zijn oren deden pijn.
‘En nu heb ik er genoeg van’ dacht Ethin, en hij stond met een ruk op.- Het geluid was weg, alsof het was geschrokken; en inderdaad, Ethin had de maker van het geluid ontdekt. Het was een jonge vogel in een slordig nest, lelijk als de nacht; maar zijn rafelige donsveertjes waren wit…
Het vogeltje keek verbaasd naar Ethin op, en zijn zwarte kraaloogjes glinsterden brutaal. ‘Zou hij het fijn vinden om geaaid te worden?’ vroeg Ethin zich af, en hij stak zachtjes zijn hand uit naar het nest.
En toen was er plotseling gekrijs, overal, en wild geklapper van vleugels. Ethin viel van schrik achterover, met zijn hoofd tegen iets hards, en met zijn handen probeerde hij zich tegen zijn belager te verdedigen. Nagels krasten hem, en een snavel pikte. ‘Hou op, hou op!’ gilde Ethin in paniek. ‘Ik doe je niets, hou op!’ En het hield op, het gekras en gekrijs. Alsof ze het begrepen had ging de raaf- want dat was het- op de richel tussen hem en het nest staan, zich zo groot mogelijk makend. Het was overduidelijk; ‘Eén stap en ik pik je ogen eruit’.
Laatst gewijzigd door Ali ben Ha op 19 jul 2011 08:08, 1 keer totaal gewijzigd.
Wie zingt daar?
Ik heb nu het begin gelezen en vind je schrijfstijl echt geweldig! Best dichterlijk, en eigenlijk zou je het hardop moeten lezen om het echt eer te doen, er zit heel veel klank in je verhaal zou ik het kunnen noemen.
Ik kom wel wat dingetjes tegen die ik minder mooi vind, zo een paar keer en achter elkaar en een keer dat je twee keer achter elkaar je alinea met maar begint.
Voor de rest heel goed, ga zeker verder lezen! dit soort verhalen geven me op de een of andere reden meer inspiratie om zelf te schrijven. Ik ben trouwens ook wel erg nieuwsgierig naar dat voorwerp haha xD
Ik kom wel wat dingetjes tegen die ik minder mooi vind, zo een paar keer en achter elkaar en een keer dat je twee keer achter elkaar je alinea met maar begint.
Voor de rest heel goed, ga zeker verder lezen! dit soort verhalen geven me op de een of andere reden meer inspiratie om zelf te schrijven. Ik ben trouwens ook wel erg nieuwsgierig naar dat voorwerp haha xD
Regenboog of regenboog, waarom ben je krom?
Anders heette je regenstreep en dat klinkt zo stom
Anders heette je regenstreep en dat klinkt zo stom
- Ali ben Ha
- Puntenslijper
- Berichten: 25
- Lid geworden op: 25 jun 2010 09:35
Vinden jullie niet dat mijn verhaal iets mist? Dialoog. Dat vindt ik moeilijk. Bovendien, die futuristische aarde die een en al stad is, en die lege toren, hebben we die niet eerder gezien? In Ogen van Tijgers en de Torens van Februari van Tonke Dragt. Ik plachtte me te ergeren aan Harry Potter-boeken waar ik Tolkien in zag (‘die reusachtige spinnen in dat donkere bos, die hebben we eerder gezien?’), maar feitelijk doe ik precies hetzelfde; immiteren (al is het vaak onbewust).
Dit is niet zwartgallig, maar gewoon realisme (of perfectionisme, zo je wilt). Bedankt voor de Positieve Reacties, die me stimuleren méér te schrijven (en me onder druk zetten, haha).
Dit is niet zwartgallig, maar gewoon realisme (of perfectionisme, zo je wilt). Bedankt voor de Positieve Reacties, die me stimuleren méér te schrijven (en me onder druk zetten, haha).
Wie zingt daar?
- Saskjezwaard
- Computer
- Berichten: 4449
- Lid geworden op: 28 aug 2010 21:56
- Locatie: in bed
Persoonlijk stoor ik me niet aan dat je dingen uit een ander verhaal als inspiratiebron gebruikt voor je eigen verhaal, dat gebeurt toch sowieso, hoe erg je het ook probeert te verhinderen. Alles is ooit wel opgeschreven en je plukt gewoon stukje voor stukje uit je geheugen van wat je hebt gelezen en maakt er je eigen verhaal van. Het gaat er niet om wáár je je ideeën vandaan haalt, het gaat erom wat je ermee doet. Inderdaad, je aarde is een en al stad, maar het komt uit jouw verbeeldingswereld (weliswaar geinspireerd door die van Tonke Dragt), maar jij geeft er je eigen draai aan, waardoor het weer een heel ander verhaal wordt.
En dat van Harry Potter, ik heb me daar niet aan geërgerd, het kan ook zijn dat het komt doordat ik Tolkiens boeken niet heb gelezen, de schrijfstijl spreekt mij niet aan, jammer genoeg. En waren de spinnen trouwens niet in een kloof? Of hebben ze dat bij de film verandert?
Maar goed, als je bij elk monster gaat denken, oh, dat is uit dit boek, oh, dat is uit dat boek, dan ga je voorbij het verhaal zelf en ook voorbij de dingen die de auteur zelf heeft bedacht. En het is bijna onmogelijk om zelf iets te verzinnen wat aanslaat, over het algemeen is alles al bedacht.
Haha, sorry, het was niet de bedoeling dat mijn reactie op jouw stukje zo lang zou worden xD
Maar het waren weer leuke stukje! Je schrijfstijl is nog steeds heel erg fijn om te lezen en ik vind het persoonlijk niet storen dat er geen dialoog is. Je schrijfstijl wijkt af van de 'standaard' die je in boeken leest, waarom zou je dan proberen om er dialoog in te forceren? Omdat het moet omdat het ook in 'standaard' boeken staat? Ik zou zeggen, als je het er echt graag in wil hebben, zou ik gewoon op internet gaan rondspeuren naar tips en wat boeken lezen, maar voor mij hoeft het niet. Ik vind het niet missen in je verhaal
En dat van Harry Potter, ik heb me daar niet aan geërgerd, het kan ook zijn dat het komt doordat ik Tolkiens boeken niet heb gelezen, de schrijfstijl spreekt mij niet aan, jammer genoeg. En waren de spinnen trouwens niet in een kloof? Of hebben ze dat bij de film verandert?
Maar goed, als je bij elk monster gaat denken, oh, dat is uit dit boek, oh, dat is uit dat boek, dan ga je voorbij het verhaal zelf en ook voorbij de dingen die de auteur zelf heeft bedacht. En het is bijna onmogelijk om zelf iets te verzinnen wat aanslaat, over het algemeen is alles al bedacht.
Haha, sorry, het was niet de bedoeling dat mijn reactie op jouw stukje zo lang zou worden xD
Maar het waren weer leuke stukje! Je schrijfstijl is nog steeds heel erg fijn om te lezen en ik vind het persoonlijk niet storen dat er geen dialoog is. Je schrijfstijl wijkt af van de 'standaard' die je in boeken leest, waarom zou je dan proberen om er dialoog in te forceren? Omdat het moet omdat het ook in 'standaard' boeken staat? Ik zou zeggen, als je het er echt graag in wil hebben, zou ik gewoon op internet gaan rondspeuren naar tips en wat boeken lezen, maar voor mij hoeft het niet. Ik vind het niet missen in je verhaal

And by the way, everything in life is writable about if you have the outgoing guts to do it, and the imagination to improvise. The worst enemy to creativity is self-doubt ― Sylvia Plath