Re: Bloederige Tranen
Geplaatst: 29 jun 2012 10:58
Met een kreet op haar lippen schoot Rose overeind. Paniek raasde in haar binnenste, wat altijd gebeurde na deze nachtmerrie. Ze dwong zichzelf om haar adem zo lang mogelijk in haar longen te houden en het pas uit te blazen als haar binnenste leek te ontploffen. Het maakte haar rustiger, haar hart bonkte niet meer zo luid in haar borst en haar handen stopten met ongecontroleerd trillen.
Diep zuchtend liet ze zich tegen het houten schot aanvallen. Ze haatte het om in paniek te zijn, het was net zoals angst een emotie die ze niet kon controleren. Haar lichaam reageerde voor haar, alle reacties ingegeven door dierlijke instincten. Ze voelde zich daarna altijd zwak en misselijk, zelfs haar gedachten voelden slap. De gevolgen van de strijd die haar verstand verloren had.
Het geritsel van de zeildoek liet haar opschrikken. Een man stak zijn hoofd door de opening naar binnen toe, ze herkende hem als degene die ze met haar gegil op de vlucht had gejaagd. Zonnige sproeten liepen als een waaier over zijn lange, smalle neus. Zijn blonde haar had een flauwe koperen gloed en viel tot op zijn schouders. Hij keek haar bezorgd aan.
“Gaat het?”
Rose knikte, niet van plan om iets over haar nachtmerrie te vertellen. Ze had hem vaker gehad sinds haar vader invalide was teruggekomen van die fatale winterjacht, nu alweer zeven jaar geleden. Het was een vloek die bij haar magie zat, haar moeder had het ook. Ze kreeg herinneringen door van degenen die haar het meest na stonden, bijna altijd in de vorm van een droom. Jonathan was de enige waarbij ze wakker was geweest toen ze van zijn jeugd kon meegenieten. Ze kon er maar niet achter komen waardoor ze zijn herinneringen kon zien, ze haatte hem meer dan wie dan ook.
De man zette een kom gevuld met pap en een stuk brood op de bok en ging er zelf naast zitten. Hij glimlachte geruststellend, een lach die heel zijn gezicht liet stralen. Het verlichtte deels haar treurige stemming.
“Kijk eens, wat te eten voor je. Ik vrees dat de pap wat zurig smaakt, de melk is niet helemaal goed meer, maar ik ben bang dat vast voedsel er meteen dezelfde weg weer uitkomt. En een stuk brood, om in de pap te laten weken. Ik wist niet of je van broodpap houdt, dus heb ik het er los bijgedaan. Zie maar wat je ermee doet.”
Hij schoof de houten kom naar haar toe. Dankbaar pakte Rose het aan en begon het harde brood in de pap te dopen. Haar maag voelde als een verschrompelde knol aan die schreeuwde om iets binnen te krijgen. Hoe lang was het geleden dat ze ook maar iets had gegeten?
Uitgehongerd viel ze op de pap aan. De man volgde ondertussen al haar bewegingen alsof ze het meest interessante was dat hij ooit gezien had. Zijn lippen waren op elkaar geklemd, het kostte hem duidelijk moeite om haar de rust te geven om te eten en haar niet meteen te bedelven onder de vragen.
Nadat ze de laatste restjes pap uit de kom had geschraapt en voldaan achterover leunde, stortte hij los.
“Wat is je naam?”
“Roselyn, maar iedereen noemt me Rose.”
“Ik heet Dillan, aangenaam. Rose, vertel eens, hoe komt het dat je ziek door de bossen dwaalde? Als we je niet gevonden hadden, was de kans groot dat je dood was gegaan!” Hij liet een dramatische stilte vallen. Rose knikte, dat had ze zelf al bedacht. Teleurstelling verscheen op zijn gezicht. Hij had duidelijk een andere reactie verwacht. Wat minder enthousiast vervolgde hij zijn monoloog.
“Gelukkig weet ik iets af van geneeskunde en kon ik een paar berken en zelfs een vlier vinden! Ze deden hun werk, maar je was goed ziek. Je bent wel drie dagen in slaap geweest!”
Nu kreeg hij wel de schok die hij verwachtte. Rose voelde zich verbleken. “Drie dagen?”
Dillan knikte langzaam met grote ogen. “Drie dagen.”
Voor haar gevoel had het veel korter geduurd. Ze kon zich nog flarden van dromen herinneren, waar het onderscheid tussen haar herinneringen en die van anderen vaag was. Alleen de nachtmerrie over haar vader stond haar zo scherp op het netvlies alsof ze het een uur geleden voor haar eigen ogen had zien afspelen.
“En jullie hebben al die tijd voor mij gezorgd?”
Dillan knikte ijverig. “Ik wel. Mijn broer, Elmen, wilde nadat we je onder onze hoede hadden genomen meteen al doorrijden naar Myniadèn, met het doorzichtige argument dat we dan betere medicijnen voor je zouden kunnen krijgen. Maar ik wist dat hij gewoon naar Myniadèn wilde zodat hij de vracht kon verkopen, dus stak ik daar een stokje voor. Bovendien wist ik niet of je de rit zou overleven.”
Hij glimlachte zo zelfvoldaan dat ze het grappig had gevonden als ze zich niet schuldig had gevoeld. Ze kon zich de ruzie die de twee broers hadden gehad nog vaag voor de geest halen. De winter kon streng zijn, het was de tijd van honger en eentonig eten. Ze wilde er niet de oorzaak van zijn dat zijn familie geen voedsel had.
“Ik dank je uit de grond van mijn hart dat je me gered hebt, maar ik ben nu wel sterk genoeg om te kunnen rijden. Aan je fruit te ruiken, is het al bijna rijp.”
De mierzoete geur die onder het zeildoek vandaan kwam, werd intenser bij elke hap lucht die ze nam. Ze voelde zich steeds duizeliger worden.
Hij leek zich geen zorgen te maken. “Het kan nog wel een paar dagen wachten, ik wil niet dat je een terugval krijgt, dan is eigenlijk alle moeite voor niets geweest.”
“Ik vrees dat je broer daar anders over denkt en ik wil geen ruzie met hem.”
Zijn gezicht verstrakte. “Daar hoef je geen moeite voor te doen,” zei hij koeltjes, “Elmen is gek op ruzie maken.”
Zo was Elmen eigenlijk niet op haar overgekomen in de korte tijd dat ze hem gezien had. Meer als een rustige man die niet snel van zijn stuk te brengen was.
Een ongemakkelijke stilte ontstond tussen Dillan en haar in. Ze wist niet wat ze moest zeggen op zijn beschuldiging en hij leek van plan te zijn om op een antwoord te wachten.
“Waar is hij eigenlijk?” vroeg ze uiteindelijk.
“Buiten. Op jacht.” Zijn ogen straalden afkeuring uit. Waarvoor was dat nou weer? Hij was toch niet tegen jagen? Ze had wel een paar mensen gekend die het doden van dieren niet leuk vonden, maar ze moesten wel. Zonder vlees kon je niet overleven. Opeens besefte ze zich dat de man voor haar niet een van de dorpelingen was die ze al haar hele leven kende. Dillan was vreemd en waar hij vandaan kwam, was het nog vreemder.
Diep zuchtend liet ze zich tegen het houten schot aanvallen. Ze haatte het om in paniek te zijn, het was net zoals angst een emotie die ze niet kon controleren. Haar lichaam reageerde voor haar, alle reacties ingegeven door dierlijke instincten. Ze voelde zich daarna altijd zwak en misselijk, zelfs haar gedachten voelden slap. De gevolgen van de strijd die haar verstand verloren had.
Het geritsel van de zeildoek liet haar opschrikken. Een man stak zijn hoofd door de opening naar binnen toe, ze herkende hem als degene die ze met haar gegil op de vlucht had gejaagd. Zonnige sproeten liepen als een waaier over zijn lange, smalle neus. Zijn blonde haar had een flauwe koperen gloed en viel tot op zijn schouders. Hij keek haar bezorgd aan.
“Gaat het?”
Rose knikte, niet van plan om iets over haar nachtmerrie te vertellen. Ze had hem vaker gehad sinds haar vader invalide was teruggekomen van die fatale winterjacht, nu alweer zeven jaar geleden. Het was een vloek die bij haar magie zat, haar moeder had het ook. Ze kreeg herinneringen door van degenen die haar het meest na stonden, bijna altijd in de vorm van een droom. Jonathan was de enige waarbij ze wakker was geweest toen ze van zijn jeugd kon meegenieten. Ze kon er maar niet achter komen waardoor ze zijn herinneringen kon zien, ze haatte hem meer dan wie dan ook.
De man zette een kom gevuld met pap en een stuk brood op de bok en ging er zelf naast zitten. Hij glimlachte geruststellend, een lach die heel zijn gezicht liet stralen. Het verlichtte deels haar treurige stemming.
“Kijk eens, wat te eten voor je. Ik vrees dat de pap wat zurig smaakt, de melk is niet helemaal goed meer, maar ik ben bang dat vast voedsel er meteen dezelfde weg weer uitkomt. En een stuk brood, om in de pap te laten weken. Ik wist niet of je van broodpap houdt, dus heb ik het er los bijgedaan. Zie maar wat je ermee doet.”
Hij schoof de houten kom naar haar toe. Dankbaar pakte Rose het aan en begon het harde brood in de pap te dopen. Haar maag voelde als een verschrompelde knol aan die schreeuwde om iets binnen te krijgen. Hoe lang was het geleden dat ze ook maar iets had gegeten?
Uitgehongerd viel ze op de pap aan. De man volgde ondertussen al haar bewegingen alsof ze het meest interessante was dat hij ooit gezien had. Zijn lippen waren op elkaar geklemd, het kostte hem duidelijk moeite om haar de rust te geven om te eten en haar niet meteen te bedelven onder de vragen.
Nadat ze de laatste restjes pap uit de kom had geschraapt en voldaan achterover leunde, stortte hij los.
“Wat is je naam?”
“Roselyn, maar iedereen noemt me Rose.”
“Ik heet Dillan, aangenaam. Rose, vertel eens, hoe komt het dat je ziek door de bossen dwaalde? Als we je niet gevonden hadden, was de kans groot dat je dood was gegaan!” Hij liet een dramatische stilte vallen. Rose knikte, dat had ze zelf al bedacht. Teleurstelling verscheen op zijn gezicht. Hij had duidelijk een andere reactie verwacht. Wat minder enthousiast vervolgde hij zijn monoloog.
“Gelukkig weet ik iets af van geneeskunde en kon ik een paar berken en zelfs een vlier vinden! Ze deden hun werk, maar je was goed ziek. Je bent wel drie dagen in slaap geweest!”
Nu kreeg hij wel de schok die hij verwachtte. Rose voelde zich verbleken. “Drie dagen?”
Dillan knikte langzaam met grote ogen. “Drie dagen.”
Voor haar gevoel had het veel korter geduurd. Ze kon zich nog flarden van dromen herinneren, waar het onderscheid tussen haar herinneringen en die van anderen vaag was. Alleen de nachtmerrie over haar vader stond haar zo scherp op het netvlies alsof ze het een uur geleden voor haar eigen ogen had zien afspelen.
“En jullie hebben al die tijd voor mij gezorgd?”
Dillan knikte ijverig. “Ik wel. Mijn broer, Elmen, wilde nadat we je onder onze hoede hadden genomen meteen al doorrijden naar Myniadèn, met het doorzichtige argument dat we dan betere medicijnen voor je zouden kunnen krijgen. Maar ik wist dat hij gewoon naar Myniadèn wilde zodat hij de vracht kon verkopen, dus stak ik daar een stokje voor. Bovendien wist ik niet of je de rit zou overleven.”
Hij glimlachte zo zelfvoldaan dat ze het grappig had gevonden als ze zich niet schuldig had gevoeld. Ze kon zich de ruzie die de twee broers hadden gehad nog vaag voor de geest halen. De winter kon streng zijn, het was de tijd van honger en eentonig eten. Ze wilde er niet de oorzaak van zijn dat zijn familie geen voedsel had.
“Ik dank je uit de grond van mijn hart dat je me gered hebt, maar ik ben nu wel sterk genoeg om te kunnen rijden. Aan je fruit te ruiken, is het al bijna rijp.”
De mierzoete geur die onder het zeildoek vandaan kwam, werd intenser bij elke hap lucht die ze nam. Ze voelde zich steeds duizeliger worden.
Hij leek zich geen zorgen te maken. “Het kan nog wel een paar dagen wachten, ik wil niet dat je een terugval krijgt, dan is eigenlijk alle moeite voor niets geweest.”
“Ik vrees dat je broer daar anders over denkt en ik wil geen ruzie met hem.”
Zijn gezicht verstrakte. “Daar hoef je geen moeite voor te doen,” zei hij koeltjes, “Elmen is gek op ruzie maken.”
Zo was Elmen eigenlijk niet op haar overgekomen in de korte tijd dat ze hem gezien had. Meer als een rustige man die niet snel van zijn stuk te brengen was.
Een ongemakkelijke stilte ontstond tussen Dillan en haar in. Ze wist niet wat ze moest zeggen op zijn beschuldiging en hij leek van plan te zijn om op een antwoord te wachten.
“Waar is hij eigenlijk?” vroeg ze uiteindelijk.
“Buiten. Op jacht.” Zijn ogen straalden afkeuring uit. Waarvoor was dat nou weer? Hij was toch niet tegen jagen? Ze had wel een paar mensen gekend die het doden van dieren niet leuk vonden, maar ze moesten wel. Zonder vlees kon je niet overleven. Opeens besefte ze zich dat de man voor haar niet een van de dorpelingen was die ze al haar hele leven kende. Dillan was vreemd en waar hij vandaan kwam, was het nog vreemder.