
De adem die alles opzoog
-
- Typmachine
- Berichten: 1068
- Lid geworden op: 27 jan 2011 21:55
- Locatie: Dichtbij de A-27
- Contacteer:

Ja, ik weet het. Sorry!
Ik weet wel waar ik heen wil, maar ik weet niet hoe ik het moet schrijven. En m'n buffertje is op
Ik hoop van de week eruit te komen


Ik hoop van de week eruit te komen

- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
@P_Westdijk, hier is het vervolg
Sorry dat je zo lang moest wachten (helemaal omdat ik gisteren vergat wat te plaatsen -.-"). En bedankt nog voor de feedback!
In de verte ziet hij lijnen van licht opdoemen, herinneringen sijpelen er langs en overmeesteren hem. Hij is verlamd door de kleuren die om hem heen feller worden en door de vele gedachtes die hem omsingelen. De contouren van het dorp met al haar bewoners worden langzaam zichtbaar. En Isol voelt dat hij weer vat op zijn lichaam krijgt. Hij dwaalt langs de gebouwen en over het pleintje. Uiteindelijk stopt hij met rondslenteren bij de brug. Hij kan er niet omheen dat er iets moet veranderen. De duisternis slokt alles op en hier wordt hij overvallen door het gevoel dat hij de tijd door zijn vingers laat glippen. Er moet een oplossing zijn die hem kan helpen. Die hem bij Myrtha terugbrengt, zodat hij altijd bij haar kan zijn. Zijn pogingen om tijdens het schilderen de oplossing te vinden hebben geen vruchten afgeworpen en het spreken met de schim van Myrtha ook niet.
Terwijl hij naar de brug staart, denk hij terug aan alle momenten die hij met Myrtha in de droomwereld heeft beleefd. Iedere droom en ieder moment, hoe kort ook speelt hij opnieuw af. Hij verstijfd als hij zich herinnert dat Myrtha hem verteld heeft dat er kleine dingen uit de droomwereld naar NoaKrania gebracht kunnen worden. Dat is het antwoord!
Hij rent terug naar zijn atelier en doorzoekt de kasten. Ergens moet het zijn. Hij gooit schetsboeken over zijn schouder en schuift verftubes ruw aan de kant. Dan valt zijn oog op een lichtlamp. Het is een klein formaat, ideaal om in een broekzak mee te nemen. Hij knikt goedkeurend. In zijn ooghoek ziet hij wat krijtjes liggen. Isol glimlacht. Als dit inderdaad lukt dan zal hij net zoals Myrtha ervoor zorgen dat zijn herinneringen niet door de duisternis worden opgeslokt. Al zal hij de woorden niet op zijn lijf schrijven.
Onrustig loopt Isol in zijn droom rond. Hij kan niet wachten totdat het tijd is om terug te keren. En dat terwijl hij eerder liever hier bleef, omringt door licht en kleuren. Met al zijn herinneringen binnen handbereik.
De wereld om hem heen begint zijn kleur te verliezen. Het wordt donker en de temperatuur daalt. De stemmen vervagen, totdat er niets dan stilte overblijft.
Isol voelt hoe zijn herinneringen alle kanten uitschieten, vastgegrepen worden door de duisternis en weggesleurd in het niets. Haastig beweegt hij zich, voor het eerst bewust van de weinige tijd die hij heeft om zijn plan te laten slagen. Hij zoekt verwoed in zijn zakken en voelt tot zijn opluchting het zachte materiaal van het krijtje en de harde contouren van wat heel goed de lichtlamp kan zijn.
Even twijfelt Isol wat hij met het ding wilde doen. Maar dan duwt hij met zijn vinger op het knopje en schiet de lamp aan. Isol wordt verblind door het licht, maar durft het niet uit te doen. Met samengeknepen ogen kijkt hij weg van het licht. Zijn hart gaat in zijn borstkast tekeer, alsof hij iets ontzettend inspannends heeft gedaan. Als zijn ogen enigszins zijn gewend aan het schamele licht, bekijkt hij zijn cel. Er is nog steeds geen kleur en het resultaat van de lichtlamp is veel minder spectaculair als Isol had verwacht. Alleen vlakbij zichzelf kan hij de omgeving duidelijk zien, daarbuiten lijkt de duisternis nog donkerder geworden te zijn. Nu er een scheiding is ontstaan tussen de duisternis en hem. Isol twijfelt over wat er zich in die duisternis schuilhoudt.
Wankel staat hij op. Met zijn ene hand tegen de muur en in zijn andere de lichtlamp, verkent Isol de ruimte. Het licht helpt hem om weer vat te krijgen op zijn herinneringen. Ze zijn ver weg en onscherp, maar hij kan ze bijna aanraken.
Even blijft Isol bij de deur staan, die hem de toegang ontzegd om buiten de cel te treden, daarna vervolgt hij zijn weg tot hij de hele cel heeft gezien. Er schuilt niets gevaarlijks in de duisternis. Geen Beest en geen afgronden. Er zijn slechts vier muren van steen en een vloer. En boven hem kan hij een rotsachtig plafond zien.
Met het krijtje rolt hij tussen zijn vingers, terwijl hij met de lichtlamp op de muur schijnt. Isol beschouwt zijn herinneringen en gedachten als schetsen. Op het eerste gezicht zijn ze vaag, totdat het lijnenspel vorm begint te krijgen. Zijn hand trilt een beetje als hij de eerste lijn op de muur zet, maar al snel voelt het krijt op het steen vertrouwd aan en gaat hij op in zijn werk.
Zijn vingertoppen schuren over de muur en het laatste beetje krijt dwarrelt als stof tussen zijn vingers door. Zwijgend zet hij een stap achteruit en kijkt naar zijn kunstwerk. Even glimlacht Isol. Hij ziet Myrtha’s gezicht en het dorp dat eens zijn thuis was. De ballon die haar van hem wegnam. Het grote lompe Beest dat zijn kleuren stal en de bril die hem zijn zicht terug zal geven. Isol gaat zitten en staart naar de tekeningen. Ergens daarin ligt het antwoord verscholen dat hem een stap verder zal helpen. Ergens tussen hier en de Droomwereld. Even maakt het Isol niet uit, want voor het eerst in lange tijd voelt hij dat hij bestaat. Dat hij een stukje van de duisternis heeft verslagen. En nu hem dat is gelukt, zal de rest van zelf volgen. Hij zal Myrtha vinden en dan laat hij haar nooit meer gaan.
Feedback verwerkt

---
Hoofdstuk 29
Hij twijfelt of hij nog bestaat. De duisternis is overal om hem heen en glipt zijn herinneringen binnen. Glijdt door de leegten heen en trekt aan Myrtha’s naam. In de verte hoort hij een stem die hem vertelt dat hij alleen zal onthouden wat belangrijk is. Hij denkt dat het een stem is en niet de duisternis die een spelletje met hem speelt. Maar hij weet het niet zeker, want er is niets om hem heen. Isol durft zich niet te bewegen uit angst dat hij aan de rand van een afgrond zit en hij daarna naar beneden zal vallen, als hij dat al niet doet. De tijd is hem ontglipt, het gevoel ontglipt hem. Alles, behalve haar naam. Zijn handen glijden over de koude stenen om hem heen. Hij voelt de voegen en het is het enige teken dat hij nog niet opgelost is. In de verte ziet hij lijnen van licht opdoemen, herinneringen sijpelen er langs en overmeesteren hem. Hij is verlamd door de kleuren die om hem heen feller worden en door de vele gedachtes die hem omsingelen. De contouren van het dorp met al haar bewoners worden langzaam zichtbaar. En Isol voelt dat hij weer vat op zijn lichaam krijgt. Hij dwaalt langs de gebouwen en over het pleintje. Uiteindelijk stopt hij met rondslenteren bij de brug. Hij kan er niet omheen dat er iets moet veranderen. De duisternis slokt alles op en hier wordt hij overvallen door het gevoel dat hij de tijd door zijn vingers laat glippen. Er moet een oplossing zijn die hem kan helpen. Die hem bij Myrtha terugbrengt, zodat hij altijd bij haar kan zijn. Zijn pogingen om tijdens het schilderen de oplossing te vinden hebben geen vruchten afgeworpen en het spreken met de schim van Myrtha ook niet.
Terwijl hij naar de brug staart, denk hij terug aan alle momenten die hij met Myrtha in de droomwereld heeft beleefd. Iedere droom en ieder moment, hoe kort ook speelt hij opnieuw af. Hij verstijfd als hij zich herinnert dat Myrtha hem verteld heeft dat er kleine dingen uit de droomwereld naar NoaKrania gebracht kunnen worden. Dat is het antwoord!
Hij rent terug naar zijn atelier en doorzoekt de kasten. Ergens moet het zijn. Hij gooit schetsboeken over zijn schouder en schuift verftubes ruw aan de kant. Dan valt zijn oog op een lichtlamp. Het is een klein formaat, ideaal om in een broekzak mee te nemen. Hij knikt goedkeurend. In zijn ooghoek ziet hij wat krijtjes liggen. Isol glimlacht. Als dit inderdaad lukt dan zal hij net zoals Myrtha ervoor zorgen dat zijn herinneringen niet door de duisternis worden opgeslokt. Al zal hij de woorden niet op zijn lijf schrijven.
Onrustig loopt Isol in zijn droom rond. Hij kan niet wachten totdat het tijd is om terug te keren. En dat terwijl hij eerder liever hier bleef, omringt door licht en kleuren. Met al zijn herinneringen binnen handbereik.
De wereld om hem heen begint zijn kleur te verliezen. Het wordt donker en de temperatuur daalt. De stemmen vervagen, totdat er niets dan stilte overblijft.
Isol voelt hoe zijn herinneringen alle kanten uitschieten, vastgegrepen worden door de duisternis en weggesleurd in het niets. Haastig beweegt hij zich, voor het eerst bewust van de weinige tijd die hij heeft om zijn plan te laten slagen. Hij zoekt verwoed in zijn zakken en voelt tot zijn opluchting het zachte materiaal van het krijtje en de harde contouren van wat heel goed de lichtlamp kan zijn.
Even twijfelt Isol wat hij met het ding wilde doen. Maar dan duwt hij met zijn vinger op het knopje en schiet de lamp aan. Isol wordt verblind door het licht, maar durft het niet uit te doen. Met samengeknepen ogen kijkt hij weg van het licht. Zijn hart gaat in zijn borstkast tekeer, alsof hij iets ontzettend inspannends heeft gedaan. Als zijn ogen enigszins zijn gewend aan het schamele licht, bekijkt hij zijn cel. Er is nog steeds geen kleur en het resultaat van de lichtlamp is veel minder spectaculair als Isol had verwacht. Alleen vlakbij zichzelf kan hij de omgeving duidelijk zien, daarbuiten lijkt de duisternis nog donkerder geworden te zijn. Nu er een scheiding is ontstaan tussen de duisternis en hem. Isol twijfelt over wat er zich in die duisternis schuilhoudt.
Wankel staat hij op. Met zijn ene hand tegen de muur en in zijn andere de lichtlamp, verkent Isol de ruimte. Het licht helpt hem om weer vat te krijgen op zijn herinneringen. Ze zijn ver weg en onscherp, maar hij kan ze bijna aanraken.
Even blijft Isol bij de deur staan, die hem de toegang ontzegd om buiten de cel te treden, daarna vervolgt hij zijn weg tot hij de hele cel heeft gezien. Er schuilt niets gevaarlijks in de duisternis. Geen Beest en geen afgronden. Er zijn slechts vier muren van steen en een vloer. En boven hem kan hij een rotsachtig plafond zien.
Met het krijtje rolt hij tussen zijn vingers, terwijl hij met de lichtlamp op de muur schijnt. Isol beschouwt zijn herinneringen en gedachten als schetsen. Op het eerste gezicht zijn ze vaag, totdat het lijnenspel vorm begint te krijgen. Zijn hand trilt een beetje als hij de eerste lijn op de muur zet, maar al snel voelt het krijt op het steen vertrouwd aan en gaat hij op in zijn werk.
Zijn vingertoppen schuren over de muur en het laatste beetje krijt dwarrelt als stof tussen zijn vingers door. Zwijgend zet hij een stap achteruit en kijkt naar zijn kunstwerk. Even glimlacht Isol. Hij ziet Myrtha’s gezicht en het dorp dat eens zijn thuis was. De ballon die haar van hem wegnam. Het grote lompe Beest dat zijn kleuren stal en de bril die hem zijn zicht terug zal geven. Isol gaat zitten en staart naar de tekeningen. Ergens daarin ligt het antwoord verscholen dat hem een stap verder zal helpen. Ergens tussen hier en de Droomwereld. Even maakt het Isol niet uit, want voor het eerst in lange tijd voelt hij dat hij bestaat. Dat hij een stukje van de duisternis heeft verslagen. En nu hem dat is gelukt, zal de rest van zelf volgen. Hij zal Myrtha vinden en dan laat hij haar nooit meer gaan.
Feedback verwerkt
-
- Typmachine
- Berichten: 1068
- Lid geworden op: 27 jan 2011 21:55
- Locatie: Dichtbij de A-27
- Contacteer:
Het was even wachten, maar dan krijg je ook wat.
Als ik deze zin lees dan krijg ik het gevoel dat hij op een later moment is veranderd. De duisternis trekt aan haar naam, maar... Het laatste deel van de zin begrijp ik niet goed.
Ik weet immers al dat hij in zijn zakken aan het zoeken is en als hij daar iets vind dan mag je er toch wel vanuit gaan dat hij het erin heeft gestopt. Ik verwacht ook niet dat hij een meters hoge straatlantaarn uit één van zijn zakken tovert, dus je hoeft mij niet te vertellen dat hij zo groot van formaat is dat het in een zak past.
Het is lastig om iets op de tast te identificeren. Laat je maar eens blinddoeken en je vriend je iets geven. Je zal erin willen knijpen, ronddraaien, in ieder geval een heleboel handelingen waarvoor je vaak de ruimte niet hebt in een broekzak.
Je hebt het lange wachten weer helemaal goed weten te maken. Al zou ik denk ik in zijn geval misschien nog praktischer hebben gedacht, want ik zit nu aan de zaklamp te denken waarvan de batterij vermogen verliest, terwijl met lichtgevend krijt dat geen enkel probleem zou zijn als het laatste beetje licht uitdooft. Ik kan slechts zeggen dat ik het graag heb gelezen en hoop over een dag of zes het volgende deel te vernemen. Doe met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.

..leegten..-Maaike- schreef:Glijdt door de leegtes heen en trekt aan Myrtha’s naam, maar hij klampt zich er aan vast.
Als ik deze zin lees dan krijg ik het gevoel dat hij op een later moment is veranderd. De duisternis trekt aan haar naam, maar... Het laatste deel van de zin begrijp ik niet goed.
Ik twijfel aan de komma voor dat. Er ontstaat geen natuurlijke rustpauze tijdens het lezen en mag in mijn beleving dus weg.-Maaike- schreef:In de verte hoort hij een stem die hem vertelt, dat...
In de voorgaande zin is er niets om hem heen en nu ligt hij aan een afgrond! Terwijl hij even later stenen en voegen voelt. Als het bedoeld was om zijn ervaarde verwarring over te brengen op de lezer, dan moet ik bekennen dat je er uitstekend in bent geslaagd.-Maaike- schreef:..dat hij aan de rand van een afgrond..
Een zin die er voor mij uitsprong. Het is voor mijn gevoel minder beschrijvend dan voor het gedeelte met de cursieve tekst en aanzienlijk beperkter in omvang, maar daardoor bleef het bij mij beter hangen na afloop van het lezen van de tekst.-Maaike- schreef:Isol voelt hoe zijn herinneringen alle kanten uitschieten, vastgegrepen worden door de duisternis en weggesleurd in het niets.
Het woord kleine mag van mij geschrapt worden. Je hebt al benadrukt dat het om kleine spullen gaat en om er dan meteen klein plan van te maken werd voor mij persoonlijk wat te veel van het goede. Bovendien kunnen hier grote gevolgen uit voort vloeien en is het dan nog wel gepast om over een klein plan te praten?-Maaike- schreef:Haastig beweegt hij zich, voor het eerst bewust van de weinige tijd die hij heeft om zijn kleine plan te laten slagen.
Hoe ik de zin liever zal lezen: Hij zoekt verwoed in zijn zakken en voelt tot zijn opluchting het zachte materiaal van het krijtje en de harde contouren van wat heel goed een lamp kon zijn.-Maaike- schreef:Hij zoekt verwoed in zijn zakken en voelt tot zijn opluchting het zachte materiaal van het krijtje dat hij in zijn zak heeft gestopt met daarnaast de lichtlamp op zakformaat.
Ik weet immers al dat hij in zijn zakken aan het zoeken is en als hij daar iets vind dan mag je er toch wel vanuit gaan dat hij het erin heeft gestopt. Ik verwacht ook niet dat hij een meters hoge straatlantaarn uit één van zijn zakken tovert, dus je hoeft mij niet te vertellen dat hij zo groot van formaat is dat het in een zak past.
Het is lastig om iets op de tast te identificeren. Laat je maar eens blinddoeken en je vriend je iets geven. Je zal erin willen knijpen, ronddraaien, in ieder geval een heleboel handelingen waarvoor je vaak de ruimte niet hebt in een broekzak.
Het eerste zinsdeel vind ik geweldig. Het maakt zo duidelijk waar hij mee te kampen heeft, dat de rest van de zin voor mij persoonlijk niet had gehoeven.-Maaike- schreef:Even twijfelt Isol wat hij met het ding wilde doen, als er slechts nog leegte in zijn hoofd is achtergebleven.
Als ik dit letterlijk lees dan heeft de cel geen vloer of plafond en is de deur ook verdwenen.-Maaike- schreef:Er zijn slechts vier muren van steen.
Het eerste zinsdeel vind ik wat minder, maar dit heeft voornamelijk met smaak te maken. Een mogelijkheid: Hij laat het krijtje tussen zijn vingers rollen en gebruikt zijn andere hand om de muur te beschijnen.-Maaike- schreef:Met het krijtje rolt hij tussen zijn vingers, terwijl hij met de lichtlamp op de muur schijnt.
Hier een twijfelaar voor mij. Ik denk dat gedachtes gedachten moet zijn. Ik zeg het wel eens, maar schrijven doe ik het eigenlijk nooit zo.-Maaike- schreef:Isol beschouwt zijn herinneringen en gedachtes als schetsen.
..vorm..-Maaike- schreef:Op het eerste gezicht zijn ze vaag, totdat het lijnenspel vormen begint te krijgen.
Mooi beeldend beschreven. Ik zag het helemaal voor me.-Maaike- schreef:Zijn vingertoppen schuren over de muur en het laatste beetje krijt dwarrelt als stof tussen zijn vingers door. Zwijgend zet hij een stap achteruit en kijkt naar zijn kunstwerk.
Je hebt het lange wachten weer helemaal goed weten te maken. Al zou ik denk ik in zijn geval misschien nog praktischer hebben gedacht, want ik zit nu aan de zaklamp te denken waarvan de batterij vermogen verliest, terwijl met lichtgevend krijt dat geen enkel probleem zou zijn als het laatste beetje licht uitdooft. Ik kan slechts zeggen dat ik het graag heb gelezen en hoop over een dag of zes het volgende deel te vernemen. Doe met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.
Dank je wel weer voor de feedback! Ik loop een beetje achter de feiten aan, dus ik moet het nog toepassen in het verhaal =/ Ik ga er vanuit dat ik komende week weer helemaal bij ben
In elk geval heb ik m'n deadline om vandaag een hoofdstuk af te hebben gehaald. Lees ze! ^_^
Zwijgend lopen Myrtha en Mino naast elkaar over het pad dat vanaf de brug verder de wildernis in gaat. Myrtha ontrolt het tweede briefje en strijkt hem recht. Terwijl Myrtha langzaam doorstapt en de weg langs het briefje voorbij ziet glijden, probeert ze de woorden te ontcijferen.
‘Volg het pad tot aan de horizon die verandert door mensenhanden,’ mompelt ze en ze kijkt op. Voor haar zijn in de verte alleen maar bomen en achter haar ligt achter het hoge gras de brug verscholen. Nergens is iets te zien wat door mensenhanden is gemaakt.
‘Als er vlakbij een stad of dorp te zien was, zou dit toch nooit de wildernis worden genoemd?’ vraagt Mino. ‘Het kan niet heel ver zijn, anders hadden er wel meer aanwijzingen op het briefje gestaan.’
‘Maar hoe weet je dan welke kant je op moet?’
Mino glimlacht, legt zijn armen achter zijn hoofd en kijkt naar de lucht.
‘We volgen gewoon het pad, dan zien we vanzelf waar we uitkomen.’
Myrtha knikt en kijkt nog eens naar het briefje. Ze kan er geen andere conclusie uit trekken dan inderdaad dit overgroeide pad te volgen. Vanaf de brug kon je het in de wildernis zien oplossen, maar Myrtha hoopt dat dat slechts het bedrog van de natuur is.
‘Zal ik het derde briefje vast lezen?’ vraagt Myrtha, terwijl ze op zoek gaat naar de volgende.
‘Nee, de hint zal ons toch niet helpen. Het zal vast iets te maken hebben met wat we dan zien en het heeft geen nut om ons daar nu al druk over te maken.’ Mino kijkt even naar Myrtha. ‘Ze zijn niet voor niets genummerd.’
Daarna zwijgen ze een hele tijd weer. Myrtha kijkt om zich heen en probeert alles in zich op te nemen. Het gras is hier hoog en overal tussen de lange sprieten zijn kleurrijke bloemen te vinden. Als haar ouders het vroeger goed gevonden hadden dat ze hier mocht komen, zou ze bossen vol hebben geplukt en die in een vaas gezet. Er hangt een zoete geur in de warme lucht en de wind laat de bloemen als golven bewegen.
Uiteindelijk lost het pad op tussen het gras. De sprieten kriebelen aan Myrtha’s armen en ze volgt voornamelijk de kant die Mino oploopt. Af en toe passeren ze grote blokken steen waarop ze uitrusten, terwijl de zon aan de hemel steeds verder naar het westen kruipt.
Pas als de nacht haar intrede doet stoppen Myrtha en Mino met lopen. Ze zakken neer in het gras en tussen hen in staat de schemering van Myrtha als lichtbaken in de duisternis. Het bos is nog te ver weg om hout te zoeken en Myrtha weet niet hoe ze vuur moeten maken, als ze al hout hebben.
De wind blaast het gras plat en ruist langs hen heen, Myrtha kijkt naar het woud. De hele dag is het niet groter geworden. Ze delen het laatste eten dat de uitvinders hen gegeven hebben. Myrtha’s gedachten dwalen af naar Isol die helemaal alleen in het duister zit. Eenzelfde duisternis die snel genoeg ook over haar zal heen dalen, maar zij zal de sterren hebben en de maan die de donkerste duisternis verjaagt.
Mino ligt languit in het gras naast haar en staart omhoog. De kleuren vervagen en in de verte horen ze de vogels die hun laatste lied inzetten. Er vliegen zwermen met kleine vliegjes een eindje verderop. Vroeger vertelde haar moeder dat dat een teken van mooi weer was. Myrtha glimlacht, in elk geval hoeft ze dan niet bang te zijn dat ze door regen moeten lopen.
Ze gaat ook op haar rug liggen en kijkt hoe de kleuren langzaam donkerder worden. Hoe de laatste zonnestralen vervagen en de eerste sterren opduiken.
‘Ik zal de eerste wacht houden,’ zegt Mino.
Myrtha hijst zich een stukje overeind en kijkt Mino’s kant op. De vorige nacht hebben ze tegelijk geslapen. Een akelig gevoel bekruipt haar. De vorige dag en ook deze heeft ze er geen moment bij stil gestaan dat het gevaar niet alleen vanuit de kloof komt. Nooit hoefde ze zich daar ooit zorgen over te maken. Rondom het dorp kende iedereen elkaar en gevaar was er niet. Er was een gerucht over de brug en de wildernis was verboden terrein.
‘Denk je dat er iets zal gebeuren?’ fluistert Myrtha.
‘Nee. Maar je weet maar nooit. Beneden was alleen het Beest dat gevaarlijk was en Frinny natuurlijk. Geen idee of hier in jouw wereld gevaarlijke dieren zijn. Of mensen. Misschien wel allebei.’ Als Myrthag een antwoord geeft, gaat Mino verder. ‘Maak je geen zorgen, ik bescherm je.’
Ze knikt en laat zich achterover zakken. Haar oren zijn gespitst op alle geluiden om haar heen. Het geritsel van het gras, het gezoem van de laatste insecten en het getjirp van een late vogel. Haar ogen staren naar de hemel, die inmiddels donker is geworden. Eén hand heeft ze uitgestrekt naar haar schemering. Het is een baken en ze twijfelt of het verstandig is, het daarvoor te gebruiken. Als er mensen zijn die kwaad willen, of beesten, komen ze daar dan niet juist op af?
‘Probeer te slapen,’ zegt Mino vriendelijk. ‘Morgen is een lange dag.’
‘Net zo lang als vandaag,’ mompelt Myrtha en ze draait zich op haar zij.
Feedback verwerkt

---
Hoofdstuk 30
Zwijgend lopen Myrtha en Mino naast elkaar over het pad dat vanaf de brug verder de wildernis in gaat. Myrtha ontrolt het tweede briefje en strijkt hem recht. Terwijl Myrtha langzaam doorstapt en de weg langs het briefje voorbij ziet glijden, probeert ze de woorden te ontcijferen.
‘Volg het pad tot aan de horizon die verandert door mensenhanden,’ mompelt ze en ze kijkt op. Voor haar zijn in de verte alleen maar bomen en achter haar ligt achter het hoge gras de brug verscholen. Nergens is iets te zien wat door mensenhanden is gemaakt.
‘Als er vlakbij een stad of dorp te zien was, zou dit toch nooit de wildernis worden genoemd?’ vraagt Mino. ‘Het kan niet heel ver zijn, anders hadden er wel meer aanwijzingen op het briefje gestaan.’
‘Maar hoe weet je dan welke kant je op moet?’
Mino glimlacht, legt zijn armen achter zijn hoofd en kijkt naar de lucht.
‘We volgen gewoon het pad, dan zien we vanzelf waar we uitkomen.’
Myrtha knikt en kijkt nog eens naar het briefje. Ze kan er geen andere conclusie uit trekken dan inderdaad dit overgroeide pad te volgen. Vanaf de brug kon je het in de wildernis zien oplossen, maar Myrtha hoopt dat dat slechts het bedrog van de natuur is.
‘Zal ik het derde briefje vast lezen?’ vraagt Myrtha, terwijl ze op zoek gaat naar de volgende.
‘Nee, de hint zal ons toch niet helpen. Het zal vast iets te maken hebben met wat we dan zien en het heeft geen nut om ons daar nu al druk over te maken.’ Mino kijkt even naar Myrtha. ‘Ze zijn niet voor niets genummerd.’
Daarna zwijgen ze een hele tijd weer. Myrtha kijkt om zich heen en probeert alles in zich op te nemen. Het gras is hier hoog en overal tussen de lange sprieten zijn kleurrijke bloemen te vinden. Als haar ouders het vroeger goed gevonden hadden dat ze hier mocht komen, zou ze bossen vol hebben geplukt en die in een vaas gezet. Er hangt een zoete geur in de warme lucht en de wind laat de bloemen als golven bewegen.
Uiteindelijk lost het pad op tussen het gras. De sprieten kriebelen aan Myrtha’s armen en ze volgt voornamelijk de kant die Mino oploopt. Af en toe passeren ze grote blokken steen waarop ze uitrusten, terwijl de zon aan de hemel steeds verder naar het westen kruipt.
Pas als de nacht haar intrede doet stoppen Myrtha en Mino met lopen. Ze zakken neer in het gras en tussen hen in staat de schemering van Myrtha als lichtbaken in de duisternis. Het bos is nog te ver weg om hout te zoeken en Myrtha weet niet hoe ze vuur moeten maken, als ze al hout hebben.
De wind blaast het gras plat en ruist langs hen heen, Myrtha kijkt naar het woud. De hele dag is het niet groter geworden. Ze delen het laatste eten dat de uitvinders hen gegeven hebben. Myrtha’s gedachten dwalen af naar Isol die helemaal alleen in het duister zit. Eenzelfde duisternis die snel genoeg ook over haar zal heen dalen, maar zij zal de sterren hebben en de maan die de donkerste duisternis verjaagt.
Mino ligt languit in het gras naast haar en staart omhoog. De kleuren vervagen en in de verte horen ze de vogels die hun laatste lied inzetten. Er vliegen zwermen met kleine vliegjes een eindje verderop. Vroeger vertelde haar moeder dat dat een teken van mooi weer was. Myrtha glimlacht, in elk geval hoeft ze dan niet bang te zijn dat ze door regen moeten lopen.
Ze gaat ook op haar rug liggen en kijkt hoe de kleuren langzaam donkerder worden. Hoe de laatste zonnestralen vervagen en de eerste sterren opduiken.
‘Ik zal de eerste wacht houden,’ zegt Mino.
Myrtha hijst zich een stukje overeind en kijkt Mino’s kant op. De vorige nacht hebben ze tegelijk geslapen. Een akelig gevoel bekruipt haar. De vorige dag en ook deze heeft ze er geen moment bij stil gestaan dat het gevaar niet alleen vanuit de kloof komt. Nooit hoefde ze zich daar ooit zorgen over te maken. Rondom het dorp kende iedereen elkaar en gevaar was er niet. Er was een gerucht over de brug en de wildernis was verboden terrein.
‘Denk je dat er iets zal gebeuren?’ fluistert Myrtha.
‘Nee. Maar je weet maar nooit. Beneden was alleen het Beest dat gevaarlijk was en Frinny natuurlijk. Geen idee of hier in jouw wereld gevaarlijke dieren zijn. Of mensen. Misschien wel allebei.’ Als Myrthag een antwoord geeft, gaat Mino verder. ‘Maak je geen zorgen, ik bescherm je.’
Ze knikt en laat zich achterover zakken. Haar oren zijn gespitst op alle geluiden om haar heen. Het geritsel van het gras, het gezoem van de laatste insecten en het getjirp van een late vogel. Haar ogen staren naar de hemel, die inmiddels donker is geworden. Eén hand heeft ze uitgestrekt naar haar schemering. Het is een baken en ze twijfelt of het verstandig is, het daarvoor te gebruiken. Als er mensen zijn die kwaad willen, of beesten, komen ze daar dan niet juist op af?
‘Probeer te slapen,’ zegt Mino vriendelijk. ‘Morgen is een lange dag.’
‘Net zo lang als vandaag,’ mompelt Myrtha en ze draait zich op haar zij.
Feedback verwerkt
-
- Typmachine
- Berichten: 1068
- Lid geworden op: 27 jan 2011 21:55
- Locatie: Dichtbij de A-27
- Contacteer:
..strijkt.. in plaats van vouwt. Waarom zou je het papier vouwen? Persoonlijk zou ik het juist opnieuw oprollen, maar dan omgekeerd. Alleen leest dit voor mijn gevoel minder fijn.-Maaike- schreef:Myrtha ontrolt het tweede briefje en vouwt hem recht.
Ik begrijp wel wat je bedoeld, maar persoonlijk zou ik voor een andere omschrijving gaan. Nu leest het alsof iemand met een gum aan de gang is gegaan, in plaats van bijvoorbeeld overgroeid pad.-Maaike- schreef:..vervaagde pad..
Mooi beeldend geschreven.-Maaike- schreef:Myrtha kijkt om zich heen en probeert alles in zich op te nemen. Het gras is hier hoog en overal tussen de lange sprieten zijn kleurrijke bloemen te vinden. Als haar ouders het vroeger goed gevonden hadden dat ze hier mocht komen, zou ze bossen vol hebben geplukt en die in een vaas gezet. Er hangt een zoete geur in de warme lucht en de wind laat de bloemen als golven bewegen.
Praktisch puntje. Als je de hele dag loopt eet je eerder onderweg en aan het einde van de dag val je uitgeput in slaap. Ze zijn volgens mij ook niet gewend na hun verblijf in de duisternis om lange afstanden te lopen. Spierpijn, blaren, etc. Nu leest het meer als een wandeltochtje op vakantie.-Maaike- schreef:Ze delen het laatste eten..
..naast haar..-Maaike- schreef:Mino ligt languit in het gras naar haar en staart omhoog.
Ik haal uit de overige zinnen dat Mino het zegt. Ik weet niet of het duidelijk zal zijn voor andere lezers.-Maaike- schreef:‘Ik zal de eerste wacht houden.’
Het eerste zinsdeel vind ik minder geschreven.-Maaike- schreef:Beneden was alleen het Beest dat gevaarlijk was en Frinny natuurlijk.
Cursief.-Maaike- schreef:Als er mensen die kwaad willen, of beesten, komen ze daar dan niet juist op af?
Als er mensen zijn die..
Een rustig deel waarin niet zoveel gebeurd. De stukjes met beschrijvingen fleuren het dan wel weer goed op. Verder heb ik weinig er over te zeggen. Doe met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.
Dank je wel weer voor de feedback!
Ik las een tijdelijke pauze in vanwege de vakantie. Tegen september pak ik het verhaal weer op - sorry dat ik je in een cliffhanger achterlaat, maar het is het einde van het hoofdstuk. Mijn voornemen is om de komende weken het verhaal af te schrijven, dus geen zorgen er komt een einde. Beloofd ^_^
Hijgend kijkt ze voor zich uit. Haar ogen schieten van links naar rechts, blijven op de schemering hangen. Haar baken, haar fles vol antwoorden en herinneringen. Langzaam valt haar ademhaling terug in zijn gewone ritme.
‘Het wordt vanzelf minder,’ zegt Mino zacht. ‘Je went eraan.’
Verbijsterd kijkt Myrtha naar hem.
‘Jouw beurt om de wacht te houden.’
Daarna draait hij zich op zijn zij en valt in slaap. Myrtha staart nog steeds naar hem en tuurt dan de duisternis in. Ze kan er niets in onderscheiden. Telkens hoort ze geritsel, ze heeft geen idee of het dichtbij is of ver weg. Het bezorgt haar de rillingen om niet te weten wat er om haar heen gebeurt. Net zoals haar eerste dagen in NoaKrania. Ze had geen idee waar ze was. Toen ze ontwaakte in dat bed, ze staart naar haar schemering die het haar laat herinneren dat ze dacht dat ze dood was. Dan herinnert ze dat ze nog altijd de bril heeft, waarmee ze in het duister NoaKrania kon zien. Ze zoekt op de tast in haar tas en vist hem eruit. Als ze hem opzet, haalt ze opgelucht adem. Ze zit samen met Mino in een grasveld en zover ze kan zien sluipen er geen enge beesten dichterbij. In de verte kan ze het woud zien. Morgen zullen ze daar doorheen gaan. Dan zullen ze de horizon vinden die is veranderd door mensenhanden.
Myrtha werpt een blik op Mino’s blik. Soms geven zijn reacties haar de kriebels en laten ze haar herinneren dat hij niet zoals haar is. Dat hij niet van hier komt. Ze trekt haar fles dichter naar zich toe en zoekt in haar tas naar het doosje. Ze klapt het zachtjes open en zoekt naar het derde briefje. Natuurlijk heeft Mino gelijk dat een nieuwe hint voor gepieker kan zorgen, maar Myrtha denkt liever na over een volgende stap dan over Isol en het wel of niet op tijd te zijn om hem te redden. Haar thuis te redden van het beest. Ze rolt een briefje open en probeert bij het zwakke licht de woorden te ontcijferen. Gelukkig helpt de bril alles helderder te zien.
Er klinkt vlakbij haar geritsel, haastig stopt Myrtha het briefje weg en bergt het doosje veilig in de tas. Dan draait ze zich langzaam om. Eerst ziet ze niets, maar dan ontwaart ze een lange pluizige staart in het gras. Het komt niet haar kant op. De tas klemt Myrtha in haar armen en kijkt naar het beest dat zich door de grasweide heen beweegt.
Ze laat haar ogen de rest van de nacht niet meer van de grasweide afdwalen. Haar ogen schieten van links naar rechts bij het minste geluidje. Probeert elke beweging vast te leggen om haar gedachten niet naar Isol, het Beest of haar dromen af te laten dwalen. Ze haalt opgelucht adem als de lucht begint te verkleuren en trekt haar bril af om van het licht te kunnen genieten. Myrtha haalt rustiger adem en kijkt toe hoe de eerste sterren verbleken. Aan de bosrand ziet ze beweging, maar de beesten die ze daar als kleine bruine stipjes kan onderscheiden in de groene omgeving, herkent ze. Herten. Dieren die zo schuw zijn dat ze bij het minste geringste er vandoor gaan. Voor hen is Myrtha niet bang. Soms, als ze heel vroeg op was, kon ze ze vanuit haar kamerraam bij de bosrand zien. Het bos van hoge bomen dat het dorp omringde. Toch voelde dat bos vertrouwd en veilig. Het woud dat voor hen uitstrekt en waar de route doorheen loopt jaagt haar angst aan. Ze kan haar vinger er niet precies opleggen. Misschien omdat het Beest en Frinny zich daar overal kunnen verstoppen. Hier in de weide kan het Beest hen nooit ongemerkt besluipen.
De gouden bol van de zon komt langzaam in zicht. Mino rekt zich uit terwijl hij overeind komt. Hij werpt een glimlach naar Myrtha. Zijn maag knort zachtjes. Even zoekt hij in de tas, tot hij tot de ontdekking komt dat het eten op is. Mino kijkt om zich heen, maar lijkt nergens iets eetbaars te zien.
‘Kom. We vinden vast onderweg wel iets.’
Zijn glimlach laat een warm gevoel door haar buik glijden. Myrtha stopt de fles terug in de tas en staat op. Het enige teken dat zij hier zijn geweest, is het plat gedrukte gras. Zwijgend lopen ze naast elkaar. De wind voelt nog kil, de stralen van de zon zijn zwak. Maar de vliegjes van de dag ervoor beloofde een mooi dag. Misschien, zal het voor hen ook een goede dag worden.
Tegen het middaguur bereiken ze het woud. Eerst passeren enkele bomen en lage struiken waarin zwarte bessen zitten. Myrtha herkent ze gelijk. Hoewel ze de honger niet stillen, geniet Myrtha van de zoete smaak in haar mond. Het laat haar de drab vergeten die ze dag in, dag uit in NoaKrania heeft gehad. Zelfs Mino, die eerst zijn hele gezicht vertrok na de smaakexplosie van de zoute vrucht en de bittere pit, lijkt het lekker te vinden.
De bomen staan dichter op elkaar en de zon dringt niet meer door tot de grond. De schaduwen worden donkerder en het bos omringd hen. In haar ooghoeken ziet Myrtha schaduwen bewegen, als ze er naar kijkt ziet ze niets. Mino lijkt niets te merken, maar ze voelt dat ze worden bekeken. De grasweide is nauwelijks meer tussen de bomen door te onderscheiden en er is geen pad dat hen de wegwijst. Volgens Mino moeten ze gewoon rechtdoor lopen. Bijna doet hij haar geloven dat hij deze briefjes en het pad kent.
‘Ik denk niet dat er iemand zo vroeg op is om ons te volgen.’
Mino pakt Myrtha’s hand en knijpt er bemoedigend in. ‘Wie zou jou nou kwaad willen doen?’
Myrtha kijkt naar zijn grijns en de twinkeling in zijn ogen. In haar ooghoeken ziet ze weer iets bewegen, maar ze wil het niet zien. Ze wil dat Mino gelijk heeft en even laat ze het toe dat er niets kan gebeuren. Tot ze vlak achter hen een takje horen breken. Verschrikt draaien ze zich om.
Feedback verwerkt
Ik las een tijdelijke pauze in vanwege de vakantie. Tegen september pak ik het verhaal weer op - sorry dat ik je in een cliffhanger achterlaat, maar het is het einde van het hoofdstuk. Mijn voornemen is om de komende weken het verhaal af te schrijven, dus geen zorgen er komt een einde. Beloofd ^_^
---
Volgt met haar vinger de bewegingen van de schemering en sluit dan haar ogen. Ze dwaalt af naar rusteloze dromen waarin het Beest haar achtervolgt. De grond schudt onder haar voeten. De brug doemt voor haar op maar het is niet langer een grens voor het Beest. Het volgt haar het dorp in, zuigt de kleuren op. Creëert chaos en verdwijnt even snel als hij gekomen is. Soms is het er niet, maar de kleuren die missen laten haar ervan doordringen dat ze te laat is. Ze ziet mensen die naar haar wijzen en lachen. Ze verstijft van angst dat ze zal falen als ze keer op keer Isol ziet vallen en ze net te ver weg is om hem tegen te houden. Happend naar adem en badend in het zweet wordt ze wakker. Hijgend kijkt ze voor zich uit. Haar ogen schieten van links naar rechts, blijven op de schemering hangen. Haar baken, haar fles vol antwoorden en herinneringen. Langzaam valt haar ademhaling terug in zijn gewone ritme.
‘Het wordt vanzelf minder,’ zegt Mino zacht. ‘Je went eraan.’
Verbijsterd kijkt Myrtha naar hem.
‘Jouw beurt om de wacht te houden.’
Daarna draait hij zich op zijn zij en valt in slaap. Myrtha staart nog steeds naar hem en tuurt dan de duisternis in. Ze kan er niets in onderscheiden. Telkens hoort ze geritsel, ze heeft geen idee of het dichtbij is of ver weg. Het bezorgt haar de rillingen om niet te weten wat er om haar heen gebeurt. Net zoals haar eerste dagen in NoaKrania. Ze had geen idee waar ze was. Toen ze ontwaakte in dat bed, ze staart naar haar schemering die het haar laat herinneren dat ze dacht dat ze dood was. Dan herinnert ze dat ze nog altijd de bril heeft, waarmee ze in het duister NoaKrania kon zien. Ze zoekt op de tast in haar tas en vist hem eruit. Als ze hem opzet, haalt ze opgelucht adem. Ze zit samen met Mino in een grasveld en zover ze kan zien sluipen er geen enge beesten dichterbij. In de verte kan ze het woud zien. Morgen zullen ze daar doorheen gaan. Dan zullen ze de horizon vinden die is veranderd door mensenhanden.
Myrtha werpt een blik op Mino’s blik. Soms geven zijn reacties haar de kriebels en laten ze haar herinneren dat hij niet zoals haar is. Dat hij niet van hier komt. Ze trekt haar fles dichter naar zich toe en zoekt in haar tas naar het doosje. Ze klapt het zachtjes open en zoekt naar het derde briefje. Natuurlijk heeft Mino gelijk dat een nieuwe hint voor gepieker kan zorgen, maar Myrtha denkt liever na over een volgende stap dan over Isol en het wel of niet op tijd te zijn om hem te redden. Haar thuis te redden van het beest. Ze rolt een briefje open en probeert bij het zwakke licht de woorden te ontcijferen. Gelukkig helpt de bril alles helderder te zien.
Er klinkt vlakbij haar geritsel, haastig stopt Myrtha het briefje weg en bergt het doosje veilig in de tas. Dan draait ze zich langzaam om. Eerst ziet ze niets, maar dan ontwaart ze een lange pluizige staart in het gras. Het komt niet haar kant op. De tas klemt Myrtha in haar armen en kijkt naar het beest dat zich door de grasweide heen beweegt.
Ze laat haar ogen de rest van de nacht niet meer van de grasweide afdwalen. Haar ogen schieten van links naar rechts bij het minste geluidje. Probeert elke beweging vast te leggen om haar gedachten niet naar Isol, het Beest of haar dromen af te laten dwalen. Ze haalt opgelucht adem als de lucht begint te verkleuren en trekt haar bril af om van het licht te kunnen genieten. Myrtha haalt rustiger adem en kijkt toe hoe de eerste sterren verbleken. Aan de bosrand ziet ze beweging, maar de beesten die ze daar als kleine bruine stipjes kan onderscheiden in de groene omgeving, herkent ze. Herten. Dieren die zo schuw zijn dat ze bij het minste geringste er vandoor gaan. Voor hen is Myrtha niet bang. Soms, als ze heel vroeg op was, kon ze ze vanuit haar kamerraam bij de bosrand zien. Het bos van hoge bomen dat het dorp omringde. Toch voelde dat bos vertrouwd en veilig. Het woud dat voor hen uitstrekt en waar de route doorheen loopt jaagt haar angst aan. Ze kan haar vinger er niet precies opleggen. Misschien omdat het Beest en Frinny zich daar overal kunnen verstoppen. Hier in de weide kan het Beest hen nooit ongemerkt besluipen.
De gouden bol van de zon komt langzaam in zicht. Mino rekt zich uit terwijl hij overeind komt. Hij werpt een glimlach naar Myrtha. Zijn maag knort zachtjes. Even zoekt hij in de tas, tot hij tot de ontdekking komt dat het eten op is. Mino kijkt om zich heen, maar lijkt nergens iets eetbaars te zien.
‘Kom. We vinden vast onderweg wel iets.’
Zijn glimlach laat een warm gevoel door haar buik glijden. Myrtha stopt de fles terug in de tas en staat op. Het enige teken dat zij hier zijn geweest, is het plat gedrukte gras. Zwijgend lopen ze naast elkaar. De wind voelt nog kil, de stralen van de zon zijn zwak. Maar de vliegjes van de dag ervoor beloofde een mooi dag. Misschien, zal het voor hen ook een goede dag worden.
Tegen het middaguur bereiken ze het woud. Eerst passeren enkele bomen en lage struiken waarin zwarte bessen zitten. Myrtha herkent ze gelijk. Hoewel ze de honger niet stillen, geniet Myrtha van de zoete smaak in haar mond. Het laat haar de drab vergeten die ze dag in, dag uit in NoaKrania heeft gehad. Zelfs Mino, die eerst zijn hele gezicht vertrok na de smaakexplosie van de zoute vrucht en de bittere pit, lijkt het lekker te vinden.
De bomen staan dichter op elkaar en de zon dringt niet meer door tot de grond. De schaduwen worden donkerder en het bos omringd hen. In haar ooghoeken ziet Myrtha schaduwen bewegen, als ze er naar kijkt ziet ze niets. Mino lijkt niets te merken, maar ze voelt dat ze worden bekeken. De grasweide is nauwelijks meer tussen de bomen door te onderscheiden en er is geen pad dat hen de wegwijst. Volgens Mino moeten ze gewoon rechtdoor lopen. Bijna doet hij haar geloven dat hij deze briefjes en het pad kent.
‘Ik denk niet dat er iemand zo vroeg op is om ons te volgen.’
Mino pakt Myrtha’s hand en knijpt er bemoedigend in. ‘Wie zou jou nou kwaad willen doen?’
Myrtha kijkt naar zijn grijns en de twinkeling in zijn ogen. In haar ooghoeken ziet ze weer iets bewegen, maar ze wil het niet zien. Ze wil dat Mino gelijk heeft en even laat ze het toe dat er niets kan gebeuren. Tot ze vlak achter hen een takje horen breken. Verschrikt draaien ze zich om.
Feedback verwerkt
Yes een pauze nu heb ik genoeg tijd om bij te lezen! Ben even weg geweest maar ben weer terug en heb nu genoeg om te lezen haha
My ego is to big for a conversation so thats the reason I write because writing is the best way to talk without being interrupted.
-
- Typmachine
- Berichten: 1068
- Lid geworden op: 27 jan 2011 21:55
- Locatie: Dichtbij de A-27
- Contacteer:
Dat heb je goed gezien.Marina schreef:He, wat zie ik nou, ben ik eerder dan P_Westdijk?


Weer terug waar ik voor gekomen ben.
..vallen ze.. Volgens mij mis ik het woord is hier tussen.-Maaike- schreef:Ze verstijft van angst dat ze zal falen als ze keer op keer Isol ziet vallen ze net te ver weg is om hem tegen te houden.
Een stukje dat er voor mij uitsprong, omdat het zoveel beelden bij me opriep.-Maaike- schreef:Hijgend kijkt ze voor zich uit. Haar ogen schieten van links naar rechts, blijven op de schemering hangen. Haar baken, haar fles vol antwoorden en herinneringen. Langzaam valt haar ademhaling terug in zijn gewone ritme.
.. tuurt dan de duisternis in. Als je naar iets kijkt, dan zie je iets specifieks, maar de duisternis is om haar heen.-Maaike- schreef:..tuurt dan naar de duisternis.
Ik denk dat iedereen het zich moeiteloos voor kan stellen.-Maaike- schreef:Telkens hoort ze geritsel, ze heeft geen idee of het dichtbij is of ver weg. Het bezorgt haar de rillingen om niet te weten wat er om haar heen gebeurt.
Hier raak je me kwijt bij het middelste zinsdeel. Het schept verwarring, het kan opeens praten, en ik vraag me af of het een toegevoegde waarde heeft.-Maaike- schreef:Toen ze ontwaakte in dat bed, ze staart naar haar schemering die het haar zachtjes toefluistert, ze dacht dat ze dood was.
Zoals ik het nu lees ondervind de horizon de hele tijd een verandering, dus bijvoorbeeld ook nu. Het leest vreemd, maar ik heb eigenlijk geen idee of het later wordt verklaard of de zin uitbreiding nodig heeft.-Maaike- schreef:Dan zullen ze de horizon vinden die verandert door mensenhanden.
Leuk geschreven.-Maaike- schreef:Soms geven zijn reacties haar de kriebels en laten ze haar herinneren dat hij niet zoals haar is.
Een praktisch puntje. Als de lucht lichter word vanwege de opkomende zon dan zal zij steeds minder zien met de bril. Het versterkt het aanwezige licht en zal haar dus letterlijk gaan verblinden. Een mooi moment om de bril weer op te bergen, want dat lijkt ze niet te doen.-Maaike- schreef:Ze laat haar ogen de rest van de nacht niet meer van de grasweide afdwalen. Haar ogen schieten van links naar rechts bij het minste geluidje. Probeert elke beweging vast te leggen om haar gedachten niet naar Isol, het Beest of haar dromen af te laten dwalen. Ze haalt opgelucht adem als de lucht begint te verkleuren.
Ik heb de zin een paar keer gelezen. Ik kan er niet goed mijn vinger op leggen, maar ik doe wel een voorstel: Hier in de weide kan het Beest hen nooit onopgemerkt besluipen. Het leest voor mij mooier, maar dat is een persoonlijke mening.-Maaike- schreef:Hier in de weide kan het Beest nooit ongemerkt dichterbij sluipen.
Hij denkt in ieder geval positief. ik zou er tegenop zien om met een lege maag op stap te gaan.-Maaike- schreef: ‘Kom. We vinden vast onderweg wel iets.’
Leuk dat je iets terug laat komen van het deel er voor.-Maaike- schreef:Maar de vliegjes van de dag ervoor beloofde een mooi dag.
Ik zag het helemaal voor me. Alleen bij smaakexplosie verwacht ik eerlijk gezegd iets meer dan zoet alleen.-Maaike- schreef:Zelfs Mino, die eerst zijn hele gezicht vertrok na de smaakexplosie te evenaren, lijkt het lekker te vinden.

Mooi beschreven.-Maaike- schreef:De bomen staan dichter op elkaar en de zon dringt niet meer door tot de grond. De schaduwen worden donkerder en het bos omringd hen. In haar ooghoeken ziet Myrtha schaduwen bewegen, als ze er naar kijkt ziet ze niets.
Het mag achter elkaar gezet worden.-Maaike- schreef:Mino pakt Myrtha’s hand en knijpt er bemoedigend in.
‘Wie zou jou nou kwaad willen doen.’
..doen?'
Een geweldig einde weer, dat je meteen doet verlangen naar een volgend deel. Al heb ik hier wel een opmerking over. Ze ziet iets, maar achter haar hoort ze een takje breken! Het hangt natuurlijk af van het volgende deel of het klopt, maar dat kan ik me helaas nog niet toe eigenen. Daarom deze opmerking.-Maaike- schreef:Myrtha kijkt naar zijn grijns en de twinkeling in zijn ogen. In haar ogen ziet ze weer iets bewegen, maar ze wil het niet zien. Ze wil dat Mino gelijk heeft en even laat ze het toe dat er niets kan gebeuren. Tot ze vlak achter hen een takje horen breken. Verschrikt draaien ze zich om.
Een goed verzorgd deel. Vooral het aan bod laten komen van de andere zintuigen en gevoelens die het met zich mee brengt laat je aan bod komen, waardoor ik me als lezer lekker geheel kan inleven. Ook de tijd heb je soepel laten verstrijken. Alleen jammer dat het nog geen september is.

Doe met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.
Ik heb jullie lang laten wachten en ik hoop dat jullie net zo nieuwsgierig zijn naar het einde als ik! Het verhaal is nog niet af, maar ik ben al weer drie hoofdstukken dichterbij gekomen en met mijn plan om elke dag een stukje eraan te schrijven (Wat zo waar vorige week is gelukt), moet het toch gaan opschieten.
Ik had zelfs een vrij gedetailleerde planning uitgewerkt wat er moest gebeuren, maarja Myrtha en Mino leiden hun eigen leventje, dus die bedachte verhaallijn is alweer achterhaald =/ Anyway, hier is het vervolg
@Marina, hier is dan eindelijk het vervolg
@Glenovic, ik hoop dat je bijgelezen bent want nu komt er weer elke week een stukje
@P_Westdijk, dank je wel voor de feedback! Ga het van de week toepassen!
De bessen rollen uit Myrtha’s hand en ze staart naar de man die vlak voor hen is verschenen. Hij is groot, harig en zijn gezicht staat nors. Myrtha’s hart klopt razend snel in haar keel. Ze zet een stapje naar achteren, zodat ze Mino’s hand kan pakken. De stilte die om hen heen hangt is beklemmend en lijkt oneindig lang te duren.
‘Wat mot dat in mijn bos?’
Het komt er meer uit als een grom dan als een vraag. Myrtha stamelt wat over de stad, maar verslikt zich als ze de man woest naar zich ziet kijken. Mino zwijgt alleen.
‘Nou, kom ter nog wat van? En geen smoesjes, want ik weet uit welke spleet jullie gekropen zijn.’
Dreigend kijkt hij hen aan.
‘We,’ stamelt Myrtha.
‘Zijn op weg naar de stad, maar zijn de weg kwijt,’ vult Mino aan. ‘Als u ons zegt welke kant we op moeten, zullen we uit uw bos weggaan.’
Het klinkt alsof Mino vaker in eenzelfde situatie is geweest. Maar dat kan toch niet? Hij zei zelf dat hij een geboren uitvinder is, al was zijn bewoording iets anders.
‘De stad, haah! Wat moeten twee kinderen zoals jullie daar? Kleurloze scharminkels kunnen ze er niet gebruiken.’
Myrtha bijt op haar lip. Ze had diep van binnen gehoopt dat niemand iets zou zien. Dat het niet zou opvallen. Als ze nu eens kleren met kleur kan vinden… Haar gedachten dwalen af en ze schrikt op als Mino iets zegt.
‘We zoeken iemand. Ik weet zeker dat zij op twee kleurloze personen zit te wachten. Welke kant moeten we op?’
Heel even lijkt er iets in het gezicht van de man te veranderen. Myrtha denkt iets van medelijden te zien, maar het is net zo snel weg als dat het er verscheen.
‘Geen denken aan! De enige plek waar jullie horen is die kloof!’
De man wijst opzij en zwijgt dan even.
‘Maar daar zijn al jaren geen mensen meer uitgekomen,’ vervolgt hij bedachtzaam. ‘Volgen er meer?’
‘Misschien. Als u ons naar de stad brengt, misschien niet,’ zegt Mino.
De man wrijft even over zijn stoppelbaardje. Hij kijkt nog steeds nors. De wending van het gesprek staat hem niet aan.
‘Vooruit dan, omdat m’n vrouw zich in haar graf zou omdraaien, als ik jullie hier zou laten dwalen. Kom mee.’
De man loopt al van hen weg, voordat Mino en Mytrha hem besluiten te volgen en dieper het bos in gaan.
Het lijkt een eindeloze tocht door het bos. Myrtha is allang kwijt vanaf welke kant zij met Mino het bos inging, laat staan welke kant ze op moeten. Ze vraagt zich af hoe de man wist dat ze daar waren, als zijn huis zo ver weg is.
Uiteindelijk wijken de naaldbomen uit en beginnen er kleinere struiken het bos te vullen, gevarieerd met loofbomen. Hier en daar schijnen zonnestralen door het bladerdak heen. En tussen de stammen door kan Myrtha een huis in een kleine weide zien liggen.
Het ziet er oud en vervallen uit, er is een veranda met een hek dat deels mist. En op de tweede verdieping van het huis, hangen de luiken scheef. Het pad dat zomaar in het gras lijkt te beginnen is overwoekerd door kleurrijke bloemen, waardoor er een volle zoete geur in de lucht hangt.
De bomen wijken steeds verder uiteen voor grote struiken, die Myrtha nog niet eerder in het bos heeft gezien. En dan staan ze aan de rand van de open plek. De man stopt met lopen en kijkt voor het eerst achterom.
‘Nergens aankomen,’ zegt hij nors. ‘Morgenochtend beslis ik of ik jullie naar de stad breng of naar de kloof waar jullie thuis horen. Als de zon ondergaat is het avondmaal klaar. En denk maar niet dat ik jullie de rest van de tijd niet in de gaten houd.’
De man verdwijnt achter het huis en laat het tweetal verbaasd achter.
‘En nu?’
‘Nu wachten we af,’ zegt Mino terwijl hij naar de veranda loopt. ‘We zouden het vandaag toch niet gevonden hebben.’
Myrtha zakt naast hem op het trapje neer, dat even protesterend kraakt. Ze zet haar tas op haar schoot en zoekt naar het doosje vol aanwijzingen. Voorzichtig opent ze het. Mino slaat haar nauwlettend gade, terwijl ze naar de volgende aanwijzing zoekt. Als ze een papiertje wil open rollen houdt hij haar tegen.
‘Niet doen. Je hebt er toch niets aan.’
‘Nou en? Wat moet ik dan doen?’
‘Wachten.’
Myrtha kijkt Mino verbaasd aan. Ze kan niet de tijd zien wegglippen terwijl ze iets zou kunnen doen. Ze denkt aan Isol in de duisternis. Hoe langer hij daar blijft, hoe minder hij zich herinnert en wie weet wat Frinny hem aandoet. Het Beest is er ook nog. Hoe lang zal het duren voordat het wezen ook ontsnapt en hier alle kleuren opslokt. De man die hen vond, zal vast niet tegen het Beest op kunnen. En als de uitvinders het al niet kunnen, wie dan wel?
Mino tikt ongeduldig met zijn voet op de grond. Zijn handen lijken wel te jeuken om dingen hier te repareren. Myrtha kan hem geen ongelijk geven, maar de man was heel duidelijk.
Mino staat abrupt op, werpt een vluchtige blik op Myrtha en volgt dan de route die de man een hele tijd eerder liep en verdwijnt achter het huis. Myrtha laat hem gaan. Ze heeft nog steeds het doosje met de volgende aanwijzingen. Niemand zal haar tegenhouden het nu te lezen. Het lijkt er niet op dat Mino voorlopig terug komt.
Voorzicht rolt ze het open en begint de woorden langzaam te ontcijferen. Myrtha bijt op haar lip en glijdt met haar vinger langs de woorden.
Feedback verwerkt


@Marina, hier is dan eindelijk het vervolg

@Glenovic, ik hoop dat je bijgelezen bent want nu komt er weer elke week een stukje

@P_Westdijk, dank je wel voor de feedback! Ga het van de week toepassen!
----
Hoofdstuk 31
De bessen rollen uit Myrtha’s hand en ze staart naar de man die vlak voor hen is verschenen. Hij is groot, harig en zijn gezicht staat nors. Myrtha’s hart klopt razend snel in haar keel. Ze zet een stapje naar achteren, zodat ze Mino’s hand kan pakken. De stilte die om hen heen hangt is beklemmend en lijkt oneindig lang te duren.
‘Wat mot dat in mijn bos?’
Het komt er meer uit als een grom dan als een vraag. Myrtha stamelt wat over de stad, maar verslikt zich als ze de man woest naar zich ziet kijken. Mino zwijgt alleen.
‘Nou, kom ter nog wat van? En geen smoesjes, want ik weet uit welke spleet jullie gekropen zijn.’
Dreigend kijkt hij hen aan.
‘We,’ stamelt Myrtha.
‘Zijn op weg naar de stad, maar zijn de weg kwijt,’ vult Mino aan. ‘Als u ons zegt welke kant we op moeten, zullen we uit uw bos weggaan.’
Het klinkt alsof Mino vaker in eenzelfde situatie is geweest. Maar dat kan toch niet? Hij zei zelf dat hij een geboren uitvinder is, al was zijn bewoording iets anders.
‘De stad, haah! Wat moeten twee kinderen zoals jullie daar? Kleurloze scharminkels kunnen ze er niet gebruiken.’
Myrtha bijt op haar lip. Ze had diep van binnen gehoopt dat niemand iets zou zien. Dat het niet zou opvallen. Als ze nu eens kleren met kleur kan vinden… Haar gedachten dwalen af en ze schrikt op als Mino iets zegt.
‘We zoeken iemand. Ik weet zeker dat zij op twee kleurloze personen zit te wachten. Welke kant moeten we op?’
Heel even lijkt er iets in het gezicht van de man te veranderen. Myrtha denkt iets van medelijden te zien, maar het is net zo snel weg als dat het er verscheen.
‘Geen denken aan! De enige plek waar jullie horen is die kloof!’
De man wijst opzij en zwijgt dan even.
‘Maar daar zijn al jaren geen mensen meer uitgekomen,’ vervolgt hij bedachtzaam. ‘Volgen er meer?’
‘Misschien. Als u ons naar de stad brengt, misschien niet,’ zegt Mino.
De man wrijft even over zijn stoppelbaardje. Hij kijkt nog steeds nors. De wending van het gesprek staat hem niet aan.
‘Vooruit dan, omdat m’n vrouw zich in haar graf zou omdraaien, als ik jullie hier zou laten dwalen. Kom mee.’
De man loopt al van hen weg, voordat Mino en Mytrha hem besluiten te volgen en dieper het bos in gaan.
Het lijkt een eindeloze tocht door het bos. Myrtha is allang kwijt vanaf welke kant zij met Mino het bos inging, laat staan welke kant ze op moeten. Ze vraagt zich af hoe de man wist dat ze daar waren, als zijn huis zo ver weg is.
Uiteindelijk wijken de naaldbomen uit en beginnen er kleinere struiken het bos te vullen, gevarieerd met loofbomen. Hier en daar schijnen zonnestralen door het bladerdak heen. En tussen de stammen door kan Myrtha een huis in een kleine weide zien liggen.
Het ziet er oud en vervallen uit, er is een veranda met een hek dat deels mist. En op de tweede verdieping van het huis, hangen de luiken scheef. Het pad dat zomaar in het gras lijkt te beginnen is overwoekerd door kleurrijke bloemen, waardoor er een volle zoete geur in de lucht hangt.
De bomen wijken steeds verder uiteen voor grote struiken, die Myrtha nog niet eerder in het bos heeft gezien. En dan staan ze aan de rand van de open plek. De man stopt met lopen en kijkt voor het eerst achterom.
‘Nergens aankomen,’ zegt hij nors. ‘Morgenochtend beslis ik of ik jullie naar de stad breng of naar de kloof waar jullie thuis horen. Als de zon ondergaat is het avondmaal klaar. En denk maar niet dat ik jullie de rest van de tijd niet in de gaten houd.’
De man verdwijnt achter het huis en laat het tweetal verbaasd achter.
‘En nu?’
‘Nu wachten we af,’ zegt Mino terwijl hij naar de veranda loopt. ‘We zouden het vandaag toch niet gevonden hebben.’
Myrtha zakt naast hem op het trapje neer, dat even protesterend kraakt. Ze zet haar tas op haar schoot en zoekt naar het doosje vol aanwijzingen. Voorzichtig opent ze het. Mino slaat haar nauwlettend gade, terwijl ze naar de volgende aanwijzing zoekt. Als ze een papiertje wil open rollen houdt hij haar tegen.
‘Niet doen. Je hebt er toch niets aan.’
‘Nou en? Wat moet ik dan doen?’
‘Wachten.’
Myrtha kijkt Mino verbaasd aan. Ze kan niet de tijd zien wegglippen terwijl ze iets zou kunnen doen. Ze denkt aan Isol in de duisternis. Hoe langer hij daar blijft, hoe minder hij zich herinnert en wie weet wat Frinny hem aandoet. Het Beest is er ook nog. Hoe lang zal het duren voordat het wezen ook ontsnapt en hier alle kleuren opslokt. De man die hen vond, zal vast niet tegen het Beest op kunnen. En als de uitvinders het al niet kunnen, wie dan wel?
Mino tikt ongeduldig met zijn voet op de grond. Zijn handen lijken wel te jeuken om dingen hier te repareren. Myrtha kan hem geen ongelijk geven, maar de man was heel duidelijk.
Mino staat abrupt op, werpt een vluchtige blik op Myrtha en volgt dan de route die de man een hele tijd eerder liep en verdwijnt achter het huis. Myrtha laat hem gaan. Ze heeft nog steeds het doosje met de volgende aanwijzingen. Niemand zal haar tegenhouden het nu te lezen. Het lijkt er niet op dat Mino voorlopig terug komt.
Voorzicht rolt ze het open en begint de woorden langzaam te ontcijferen. Myrtha bijt op haar lip en glijdt met haar vinger langs de woorden.
Feedback verwerkt
-
- Typmachine
- Berichten: 1068
- Lid geworden op: 27 jan 2011 21:55
- Locatie: Dichtbij de A-27
- Contacteer:
En ze gaat weer verder met schrijven.
‘De stad, haah! Wat moeten twee kinderen zoals jullie daar? Kleurloze scharminkels kunnen ze er niet gebruiken.’
Lekker tactische woordkeuze van de man in kwestie! Bevalt me wel.
Mij wel.
Mooi weergegeven.
Een stuk waar je snel door heen gaat met lezen. Je weet mij als lezer goed inhoudelijk te blijven betrekken, waardoor ik minder op het schrijftechnische heb gelet. Wel heb ik het gevoel dat je de man en vooral zijn spraak op een bepaalde manier van de andere twee wilt laten verschillen. Ergens kwam ik het woord mot tegen.
Misschien is mijn fantasie op hol geslagen, maar als je dit wel wilt bereiken dan lijkt het me verstandiger om meer woorden in te korten of beter te accentueren.
Doe met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.

..een stapje..-Maaike- schreef:Ze zet en stapje naar achteren
Hier een twijfelaar voor mij. Het is misschien meer een gevoel dat ik een woord mis. ..oneindig lang te..-Maaike- schreef:De stilte die om hen heen hangt is beklemmend en lijkt oneindig te duren.
‘De stad, haah! Wat moeten twee kinderen zoals jullie daar? Kleurloze scharminkels kunnen ze er niet gebruiken.’
Lekker tactische woordkeuze van de man in kwestie! Bevalt me wel.

De man wrijft even over zijn stoppelbaardje. Hij kijkt nog steeds nors. De wending van het gesprek staat hem niet aan.-Maaike- schreef:‘Misschien. Als u ons naar de stad brengt, misschien niet,’ zegt Mino.
Mij wel.

Het begin van de zin spreekt mij iets minder aan. Het leest ook meer als een mededeling. Een voorstel:Pas nadat de man al enkele meters voor hen uit is gelopen beginnen Mino en Myrtha hem te volgen, maar zonder de afstand te verkleinen. Dieper het bos is. Nog niet helemaal wat ik eigenlijk wil lezen, maar zo snel kan ik niets anders bedenken. Op deze manier maak je voor mijn gevoel duidelijker dat ze de man niet volledig vertrouwen.-Maaike- schreef:Met een paar passen afstand volgen Mino en Myrtha de man verder het bos in.
Ik houd wel van dergelijke beschrijvingen. Er blijft dan nog genoeg over voor de fantasie van de lezers, maar als schrijfster behoud je wel de sturing hierin.-Maaike- schreef:Het ziet er oud en vervallen uit, er is een veranda met een hek dat deels mist. En op de tweede verdieping van het huis, hangen de luiken scheef. Het pad dat zomaar in het gras lijkt te beginnen is overwoekerd door kleurrijke bloemen, waardoor er een volle zoete geur in de lucht hangt.
Praktisch gezien ziet de overgang van bos naar bosrand naar weide er iets anders uit. De bosrand bestaat voornamelijk uit grote struiken die in het bos slechts spaarzaam aanwezig zullen zijn en weelderig groeiende kruidachtigen die in het bos vaak te weinig zonlicht krijgen om hier dezelfde hoogte te kunnen bereiken.-Maaike- schreef:De bomen wijken steeds verder uiteen, tot ze op de weide staan.
Hij accepteert het met een opvallend gemak. Persoonlijk zou ik wat argwanender zijn.-Maaike- schreef:‘Nu wachten we af,’ zegt Mino terwijl hij naar de veranda loopt. ‘We zouden het vandaag toch niet gevonden hebben.’
Het riep een heleboel beelden bij me op en sprong er om deze reden voor me uit.-Maaike- schreef:Myrtha zakt naast hem op het trapje neer, dat even protesterend kraakt. Ze zet haar tas op haar schoot en zoekt naar het doosje vol aanwijzingen. Voorzichtig opent ze het. Mino slaat haar nauwlettend gade, terwijl ze naar de volgende aanwijzing zoekt. Als ze een papiertje wil open rollen houdt hij haar tegen.
‘Niet doen. Je hebt er toch niets aan.’
‘Nou en? Wat moet ik dan doen?’
‘Wachten.’
Je raakt me kwijt met deze zin. De kloof bevatte een deken om te voorkomen dat het Beest zou ontsnappen. Als je een deken legt over de aarde, dan voorkom je daarmee toch alleen dat het Beest de maan bereikt? Ik zie er niet echt de nut van in.-Maaike- schreef:Niemand kan over de hele aarde een deken leggen.
Een stuk waar je snel door heen gaat met lezen. Je weet mij als lezer goed inhoudelijk te blijven betrekken, waardoor ik minder op het schrijftechnische heb gelet. Wel heb ik het gevoel dat je de man en vooral zijn spraak op een bepaalde manier van de andere twee wilt laten verschillen. Ergens kwam ik het woord mot tegen.

Doe met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.
Haha dacht dat ik een Rotterdammer hoorde‘Wat mot dat in mijn bos?’
zich = haarMyrtha stamelt wat over de stad, maar verslikt zich als ze de man woest naar zich ziet kijken.
Ik zou ‘Als u ons zegt welke kant we op moeten, zullen we uit uw bos weggaan.’ door Myrtha laten zeggen nu lijkt het alsof alleen Myrtha geïntimideerd is door de man en als ze beide elkaars zinnen afmaken lijkt het meer of ze het alle twee zijn.‘We,’ stamelt Myrtha.
‘Zijn op weg naar de stad, maar zijn de weg kwijt,’ vult Mino aan. ‘Als u ons zegt welke kant we op moeten, zullen we uit uw bos weggaan.’
.Het klinkt alsof Mino vaker in eenzelfde situatie is geweest. Maar dat kan toch niet? Hij zei zelf dat hij een geboren uitvinder is, al was zijn bewoording iets anders
Ik zou de toon houden die Mino spreekt maar wel met wat ik hiervoor aanhaalde want het doet niets af aan het feit dat er een grote harige norse man voor hem staat.
Hier moest ik wel om lachen zie het al voor me dat die grote norse man thuis niets te vertellen had.‘Vooruit dan, omdat m’n vrouw zich in haar graf zou omdraaien, als ik jullie hier zou laten dwalen. Kom mee.’
Leuk stukje om te lezen ga zo door!
@P_Westdijk dank je wel weer voor de feedback!
naast dat ie wel vervelend is gebleven. Heb jij nog tips om vervelende en bady guys vervelend te houden?
@Glenovic, dank je wel voor de feedback! Je zei dat je het gevoel had dat Myrtha en Mino elkaars zinnen afmaakte, maar ik kon dat niet helemaal terugvinden. Myrtha zegt maar één keer iets, omdat ze inderdaad een beetje geïntimideerd is en de rest zegt Mino. Bij welk zinnetje krijg je het idee dat ze elkaars zinnen blijven afmaken (op de eerste na)?
Zou ze er echt zo dichtbij zijn? Zo raadselachtig vindt ze het briefje niet. Geen van alle tot nu toe. Myrtha rolt het briefje voldaan op. Als ze in de stad zijn, is er vast wel iemand die hen de weg kan wijzen.
Myrtha schrikt op uit haar mijmeringen als ze een hoop gestommel en gesleep van achter het huis hoort komen. Ze werpt een blik op de hemel, het is nog lang geen namiddag. Dat moet Mino zijn. De man was zo duidelijk met zijn regel, waarom kan Mino zich daar niet aan houden? Er klinkt nog meer gerommel vanachter het huis. Twijfelend blijft ze zitten. Dan wint haar nieuwsgierigheid het van de drang toch naar de vreemde en norse man te luisteren. Met bedachtzame passen loopt ze om het huis heen. Daar ziet ze Mino niet direct staan, hij is verborgen in de schaduw van een schuur waar de deuren van openstaan. Ook deze is vervallen.
Zwijgend stapt Myrtha dichterbij, terwijl ze kijkt naar wat Mino aan het doen is. Hij staat tussen allerlei spullen en even is Myrtha terug op de schroothoop vol mislukte uitvindingen. Hij zou toch niet…?
‘Wat doe je?’ vraagt ze na een tijdje toegekeken te hebben.
Verschrikt kijkt Mino op en kijkt haar ietwat schuldbewust aan.
‘Er is zoveel hier wat gerepareerd moet worden, neem nou dit apparaat. Ik denk dat je er gras mee kan knippen.’
Voor het eerst sinds de paar dagen dat ze hier boven zijn glundert hij.
‘We mochten nergens aan komen!’
Bij Myrtha schiet het doemscenario voorbij dat de man hen beide naar de brug zal slepen en hen persoonlijk over de rand zal gooien. Mino haalt zijn schouders op.
‘Niemand mocht op de schroothoop komen, maar ik heb ook nooit iemand horen klagen.’
‘Er kwam ook niemand, want zoveel mislukkingen bracht ongeluk. Dat zei je zelf! Maar hier zal het niet onopgemerkt zijn. Straks brengt hij ons niet naar de stad.’
Even hangt er een zware stilte tussen hen, want ze weten allebei waar de man hen dan heen brengt.
‘Natuurlijk niet! Het werkt in ons voordeel. Repareren is goed. Ik heb toch ook jouw weg naar huis gerepareerd?’
Als Myrtha geen antwoord geeft, zegt hij: ‘Je kunt wel helpen.’
Even twijfelt ze en dan haast ze zich terug naar de veranda trap. Maar zodra ze zit, maalt haar hoofd. Het doemscenario heeft zich aan haar vastgegrepen en ze moet er niet aan denken terug bij af te zijn. Ze kan alleen hopen dat Mino gelijk heeft, al schreeuwt haar gevoel iets anders. Misschien moeten ze zelf op pad gaan, voor het te laat is?
Na een paar minuten springt ze op. Ze is te rusteloos geworden om nog langer stil te zitten. Ze loopt ongeduldig heen en weer over het overwoekerde pad en trekt aan een paar lange grassprieten. Waar is die man trouwens heen? Hij verdween in dezelfde richting als Mino, maar heeft ze hem niet gezien. Zou hij hen in de gaten houden? Myrtha schudt haar hoofd, dan had hij Mino allang gestopt met zijn repareerideeën.
Myrtha draait zich om naar het huis en stopt met het op en neer lopen. Ze bekijkt het huis aandachtig. Zou het binnen net zo vervallen en oud zijn? Een stemmetje in haar achterhoofd piept dat ze nergens aan mag komen, maar die regel heeft Mino allang gebroken. Ze haalt diept adem, loopt dan het trappetje op en klopt vervolgens aan. Als er geen reactie komt, duwt ze tegen de deur, die soepel openzwaait. Myrtha kijkt een smalle gang in die overgaat in de keuken.
‘Hallo?’ roept ze tegen de stilte.
Half sluipend als een indringer loopt ze naar de keuken. Tot haar opluchting is die leeg. Het is er oud en er wordt duidelijk geleefd: er staat een restje vuile vaat op het aanrecht, nergens ligt stof en het ruikt er naar eten waar haar maag onplezierig van haar rommelen. Myrtha had een net zo vervallen plek als buiten verwacht.
Een tijdje dwaalt Myrtha door de kamers op de begaande grond. Alleen de keuken wordt gebruikt. Een voorkamer en woonkamer zijn in het duister gehuld door gesloten donkere gordijnen en een derde kamer is leeg op een dik tapijt van stof na. Er is weinig persoonlijks te vinden, dus is Myrtha in de keuken gaan zitten in afwachting van wat er komen gaat.
Mino is nog steeds buiten aan het rommelen. En inmiddels is de zon aan haar daling begonnen als Myrtha de voordeur hoort opengaan. Ze zit gelijk rechtop als een betrapt klein kind.
‘Ik zei nog zo, nergens aankomen,’ hoort ze een brommende mannenstem zeggen. ‘Die uitvinders moeten alles ook altijd zo nodig aanpassen.’
Als de man de keuken binnenstapt, kijkt Myrtha hem verwonderd aan. Misschien is hij zo slecht nog niet als hij ook iets tegen uitvinders heeft. Even glimlacht ze. Een glimlacht die even snel verdwijnt als ze zich bedenkt dat diezelfde uitvinders haar ook uit de kloof hebben geholpen en dus niet zo slecht zijn als ze zich in eerste instantie deden voorkomen. Ze haat dat dubbele gevoel, maar ze is blij een bondgenoot te hebben gevonden, die het ook niet op uitvinders heeft.
Sssst! Ik wilde de groene maanmannetjes beschermen!Als je een deken legt over de aarde, dan voorkom je daarmee toch alleen dat het Beest de maan bereikt? Ik zie er niet echt de nut van in.

Ik wilde de man boos en nors laten zijn, dit was de tweede poging. In de eerste werd hij aardig... Had Saskia om hulp gevraagd en die gaf te tip me constant te realiseren dat ik hem een slechte man wilde laten te zijn. Maar, dat werkte dus niet helemaalWel heb ik het gevoel dat je de man en vooral zijn spraak op een bepaalde manier van de andere twee wilt laten verschillen.


@Glenovic, dank je wel voor de feedback! Je zei dat je het gevoel had dat Myrtha en Mino elkaars zinnen afmaakte, maar ik kon dat niet helemaal terugvinden. Myrtha zegt maar één keer iets, omdat ze inderdaad een beetje geïntimideerd is en de rest zegt Mino. Bij welk zinnetje krijg je het idee dat ze elkaars zinnen blijven afmaken (op de eerste na)?
----
‘In de laatste wijk, het eerste huis. Om klokslag twaalf uur ’s nachts word je verwacht.’Zou ze er echt zo dichtbij zijn? Zo raadselachtig vindt ze het briefje niet. Geen van alle tot nu toe. Myrtha rolt het briefje voldaan op. Als ze in de stad zijn, is er vast wel iemand die hen de weg kan wijzen.
Myrtha schrikt op uit haar mijmeringen als ze een hoop gestommel en gesleep van achter het huis hoort komen. Ze werpt een blik op de hemel, het is nog lang geen namiddag. Dat moet Mino zijn. De man was zo duidelijk met zijn regel, waarom kan Mino zich daar niet aan houden? Er klinkt nog meer gerommel vanachter het huis. Twijfelend blijft ze zitten. Dan wint haar nieuwsgierigheid het van de drang toch naar de vreemde en norse man te luisteren. Met bedachtzame passen loopt ze om het huis heen. Daar ziet ze Mino niet direct staan, hij is verborgen in de schaduw van een schuur waar de deuren van openstaan. Ook deze is vervallen.
Zwijgend stapt Myrtha dichterbij, terwijl ze kijkt naar wat Mino aan het doen is. Hij staat tussen allerlei spullen en even is Myrtha terug op de schroothoop vol mislukte uitvindingen. Hij zou toch niet…?
‘Wat doe je?’ vraagt ze na een tijdje toegekeken te hebben.
Verschrikt kijkt Mino op en kijkt haar ietwat schuldbewust aan.
‘Er is zoveel hier wat gerepareerd moet worden, neem nou dit apparaat. Ik denk dat je er gras mee kan knippen.’
Voor het eerst sinds de paar dagen dat ze hier boven zijn glundert hij.
‘We mochten nergens aan komen!’
Bij Myrtha schiet het doemscenario voorbij dat de man hen beide naar de brug zal slepen en hen persoonlijk over de rand zal gooien. Mino haalt zijn schouders op.
‘Niemand mocht op de schroothoop komen, maar ik heb ook nooit iemand horen klagen.’
‘Er kwam ook niemand, want zoveel mislukkingen bracht ongeluk. Dat zei je zelf! Maar hier zal het niet onopgemerkt zijn. Straks brengt hij ons niet naar de stad.’
Even hangt er een zware stilte tussen hen, want ze weten allebei waar de man hen dan heen brengt.
‘Natuurlijk niet! Het werkt in ons voordeel. Repareren is goed. Ik heb toch ook jouw weg naar huis gerepareerd?’
Als Myrtha geen antwoord geeft, zegt hij: ‘Je kunt wel helpen.’
Even twijfelt ze en dan haast ze zich terug naar de veranda trap. Maar zodra ze zit, maalt haar hoofd. Het doemscenario heeft zich aan haar vastgegrepen en ze moet er niet aan denken terug bij af te zijn. Ze kan alleen hopen dat Mino gelijk heeft, al schreeuwt haar gevoel iets anders. Misschien moeten ze zelf op pad gaan, voor het te laat is?
Na een paar minuten springt ze op. Ze is te rusteloos geworden om nog langer stil te zitten. Ze loopt ongeduldig heen en weer over het overwoekerde pad en trekt aan een paar lange grassprieten. Waar is die man trouwens heen? Hij verdween in dezelfde richting als Mino, maar heeft ze hem niet gezien. Zou hij hen in de gaten houden? Myrtha schudt haar hoofd, dan had hij Mino allang gestopt met zijn repareerideeën.
Myrtha draait zich om naar het huis en stopt met het op en neer lopen. Ze bekijkt het huis aandachtig. Zou het binnen net zo vervallen en oud zijn? Een stemmetje in haar achterhoofd piept dat ze nergens aan mag komen, maar die regel heeft Mino allang gebroken. Ze haalt diept adem, loopt dan het trappetje op en klopt vervolgens aan. Als er geen reactie komt, duwt ze tegen de deur, die soepel openzwaait. Myrtha kijkt een smalle gang in die overgaat in de keuken.
‘Hallo?’ roept ze tegen de stilte.
Half sluipend als een indringer loopt ze naar de keuken. Tot haar opluchting is die leeg. Het is er oud en er wordt duidelijk geleefd: er staat een restje vuile vaat op het aanrecht, nergens ligt stof en het ruikt er naar eten waar haar maag onplezierig van haar rommelen. Myrtha had een net zo vervallen plek als buiten verwacht.
Een tijdje dwaalt Myrtha door de kamers op de begaande grond. Alleen de keuken wordt gebruikt. Een voorkamer en woonkamer zijn in het duister gehuld door gesloten donkere gordijnen en een derde kamer is leeg op een dik tapijt van stof na. Er is weinig persoonlijks te vinden, dus is Myrtha in de keuken gaan zitten in afwachting van wat er komen gaat.
Mino is nog steeds buiten aan het rommelen. En inmiddels is de zon aan haar daling begonnen als Myrtha de voordeur hoort opengaan. Ze zit gelijk rechtop als een betrapt klein kind.
‘Ik zei nog zo, nergens aankomen,’ hoort ze een brommende mannenstem zeggen. ‘Die uitvinders moeten alles ook altijd zo nodig aanpassen.’
Als de man de keuken binnenstapt, kijkt Myrtha hem verwonderd aan. Misschien is hij zo slecht nog niet als hij ook iets tegen uitvinders heeft. Even glimlacht ze. Een glimlacht die even snel verdwijnt als ze zich bedenkt dat diezelfde uitvinders haar ook uit de kloof hebben geholpen en dus niet zo slecht zijn als ze zich in eerste instantie deden voorkomen. Ze haat dat dubbele gevoel, maar ze is blij een bondgenoot te hebben gevonden, die het ook niet op uitvinders heeft.
Het komt vooral omdat Mino eerst zwijgt terwijl Myrtha iets stamelt over de stad. Hierdoor kwam het op mij over alsof ze alle twee overvallen zijn door de komst of het overkomen van de man. Daardoor leek het mij handiger om te benadrukken dat ze alle twee overvallen waren door ze elkaar te laten aanvullen. Want daarna schrijf je dat Mino niet voor het eerst in zo'n situatie is beland dus dat hij zich heeft herpakt na de eerste schok of ik heb het verkeerd geïnterpreteerd.
De nieuwe post:
Leuk stukje ook al ik er zelf niet in komen dat als je zover gekomen bent je zoveel riskeert alleen omdat je niet stil kan zitten maarja het is ook saai om te lezen als ze de hele dag stil zitten haha.
Ga zo door!
De nieuwe post:
Waar haar maag onplezierig van gaat rommelen.Het is er oud en er wordt duidelijk geleefd: er staat een restje vuile vaat op het aanrecht, nergens ligt stof en het ruikt er naar eten waar haar maag onplezierig van haar rommelen.
Leuk stukje ook al ik er zelf niet in komen dat als je zover gekomen bent je zoveel riskeert alleen omdat je niet stil kan zitten maarja het is ook saai om te lezen als ze de hele dag stil zitten haha.
Ga zo door!
-
- Typmachine
- Berichten: 1068
- Lid geworden op: 27 jan 2011 21:55
- Locatie: Dichtbij de A-27
- Contacteer:
Speelt deze man een rol van belang in het verhaal? Als hij na slechts een paar pagina's uit je verhaal verdwijnt zou ik hem gewoon nors laten zijn.-Maaike- schreef: Heb jij nog tips om vervelende en bady guys vervelend te houden?
Ik heb er wel een idee over en dit met je gedeeld, maar na het later nog eens te hebben overgelezen bekruipt me dan het gevoel alsof ik een deel van je verhaal over neem met mijn voorstel. Denk er dus goed over na.
Verder met het verhaal.

Een leuk stukje.-Maaike- schreef: Er klinkt nog meer gerommel vanachter het huis. Twijfelend blijft ze zitten. Dan wint haar nieuwsgierigheid het van de drang toch naar de vreemde en norse man te luisteren. Met bedachtzame passen loopt ze om het huis heen.
Tweemaal het woord kijkt in een enkele zin. Iemand met genoeg fantasie als jij kan vast wel iets anders verzinnen.-Maaike- schreef: Verschrikt kijkt Mino op en kijkt haar ietwat schuldbewust aan.
..hen beiden..-Maaike- schreef: Bij Myrtha schiet het doemscenario voorbij dat de man hen beide naar de brug zal slepen en hen persoonlijk over de rand zal gooien.
Een voorstel: ..slepen om hen persoonlijk over de rand te gooien.
Deze zin... Het roept eerder wat beelden bij me op van Mino op een asfalteermachine, dan dat hij een belangrijk deel in haar ontsnapping had.-Maaike- schreef: Ik heb toch ook jouw weg naar huis gerepareerd?’
Mooi de innerlijke strijd.-Maaike- schreef: Ze kan alleen hopen dat Mino gelijk heeft, al schreeuwt haar gevoel iets anders.
Leuk hoe ze het probeert te rationaliseren.-Maaike- schreef:Een stemmetje in haar achterhoofd piept dat ze nergens aan mag komen, maar die regel heeft Mino allang gebroken.
Alles verkeerd in een vervallen staat, maar de scharnieren smeert hij blijkbaar wel met regelmaat.-Maaike- schreef: Als er geen reactie komt, duwt ze tegen de deur, die soepel openzwaait.
Deze zin spreekt me minder aan. Een indringer sluipt. Hoe iemand half sluipt kan ik me maar met moeite voorstellen. Voorzichtig lopend en om de paar stappen luisterend zal me in een dergelijk geval meer zeggen. Je gebruikt alle zintuigen en voelt je hart te keer gaan. Etc. Het roept bij de lezers meer beelden op.-Maaike- schreef:Half sluipend als een indringer loopt ze naar de keuken.
Een zinsdeel dat er voor me uitsprong.-Maaike- schreef: ..het ruikt er naar eten waar haar maag onplezierig van haar rommelen.
Hier had ik meteen beeld bij.-Maaike- schreef: Ze zit gelijk rechtop als een betrapt klein kind.
Een twijfelaar voor mij. Volgens mij mag je hier het woord zich weghalen.-Maaike- schreef: ..als ze zich in eerste instantie deden voorkomen.
Eerst is hij in de keuken en nu achter het huis aan het praten? Het schepte bij mij enige verwarring.-Maaike- schreef: Er klinkt nog meer gerommel vanachter het huis. Twijfelend blijft ze zitten. Dan wint haar nieuwsgierigheid het van de drang toch naar de vreemde en norse man te luisteren. Met bedachtzame passen loopt ze om het huis heen.
Het einde vind ik minder dan ik gewend ben geraakt, maar het verhaal zelf riep een heleboel beelden bij me op. Wel denk ik dat je er nog meer uit kan slepen. Je laat hier veelvuldig door het verhaal haar gevoelens steeds kort aan bod komen, maar zonder het te verdiepen. Ik denk dat het een gemiste kans is.
Doe met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.
@Glenovic, dank je wel voor de extra uitleg! Nu snap ik waar het fout ging. Myrtha moet juist overdonderd zijn, daarom neemt Mino het woord over. Dat ie eerst zwijgt, moet dus wat anders geformuleerd worden
En bedankt weer voor de nieuwe feedback.
@P_Westdijk, dank je wel voor de feedback (ook die in de BP!). Ik ben er nog niet helemaal uit of hij een grote rol in het verhaal krijgt in het verhaal, af en toe neemt het verhaal een andere wending dan gepland
Ik neem beide feedback over norse mensen in elk geval mee om hem beter uit de inkt te laten komen
De man kijkt Myrtha aan alsof hij haar nu pas opmerkt. Zijn blik glijdt onderzoekend over haar heen.
‘Wat heb je aangeraakt? Wat moest je zo nodig veranderen?’
Stomverbaasd kijkt Myrtha hem aan. Er komt een diepe frons op zijn gezicht.
‘Zeg op! Jullie uitvinders zijn allemaal hetzelfde. Altijd al geweest. Nou, waar heb je aangezeten?’
Myrtha voelt een steek van binnen. Ze heeft nog steeds dat dubbele gevoel bij de uitvinders, het liefst verafschuwt ze hen en ze heeft nooit kunnen bedenken dat ze ooit voor één van hen zou worden aangezien.
‘Ik…’ stamelt Myrtha. ‘Ben geen uitvinder.’
‘Lieg niet! Wat zou je anders in die kloof doen en daar zijn? Niemand zal daar voor z’n lol heen gaan tenzij hij of zij iets wil uitvinden!’
‘Niet waar!’ Met grootste moeite vindt ze haar woorden terug. ‘Ze hebben me tegen mijn wil er heengebracht. En mijn kleuren gejat! Isol zit daar nog vast en we moeten naar de stad, anders kan ik hem niet redden. Alleen daar is iemand die ons misschien kan helpen. Ze is mijn laatste hoop. Straks zijn we te laat en komt het Beest vrij. En dan … dan... is alles voor niets geweest!’
De tranen lopen over haar wangen, van angst en frustratie. Trillend kijkt ze de man met grote ogen aan. ‘Ik ben geen uitvinder!’ roept ze wanhopig.
De man kijkt haar zwijgend aan, haalt nietszeggend zijn schouders op en draait haar zijn rug toe terwijl hij in een van de kastjes begint te rommelen tot hij een paar blikken vindt. Met een klap zet hij ze op tafel en kijkt haar even recht aan, waarna hij verder gaat met het eten voor te bereiden.
Als een pan op het fornuis staat en de inhoud staat te pruttelen, gaat de man tegenover haar zitten. Een lange tijd zwijgen ze. Myrtha weet niet waar ze moet kijken, de ogen van de man doorboren haar. Alsof hij naar iets opzoek is en het in haar ogen hoopt te vinden. Ze snakt naar iets wat haar de hoop geeft dat hen zal helpen. Dat hij haar zal zien als het meisje dat ze is, dat noodlottig terecht kwam op een plek met uitvinders. Af en toe wrijft ze over haar wangen die kriebelen van haar tranen, die inmiddels zijn opgedroogd.
‘Er gaan geruchten dat ze nieuw bloed in de kloof brengen,’ verbreekt de man plots de stilte. ‘In geen jaren is er iemand uit de kloof gekomen. Vroeger wel. Onaangekondigd stonden ze grijnzend aan de deur met de meest wonderlijke en nutteloze dingen. Tot ze van de een op andere dag niet meer kwamen en het eindelijk rustig werd in mijn bos.’
Hij staat even op om in de pan te roeren en kijkt via het raam vlakbij het fornuis naar buiten.
‘Waarom is die jongen hier als je geen uitvinder bent en uit de kloof ontsnapt bent?’
Bijna klinkt het als een beschuldiging, maar Mino schoot haar gewoon te hulp. Ze werden in het nauw gedreven. Anders had zij daar ook nog gezeten, of was Isol hier en zou alles er heel anders uitzien. Dan zou er geen reden zijn om terug te moeten keren, af te dalen naar NoaKrania.
‘Isol zou met me meegaan, maar hij werd tegengehouden. Dus hielp Mino me. De uitvinding was voor twee personen gemaakt en zou anders niet werken.’
‘Waarom ging hij daarna niet terug zijn hol in?’ vraagt hij sceptisch.
‘Hij helpt me om iemand te vinden, die kan helpen Isol terug te halen.’
Peinzend kijkt Myrtha naar de rug van de man. Ze heeft geen idee waar zijn vragen naar toe leiden. Dan draait hij zich om, leunt met zijn armen op tafel en buigt zich naar Myrtha toe. Tot zijn gezicht vlak voor de hare is.
‘En dan komen al die verdraaide uitvinders weer dat hol uitgekropen. Begint alle ellende weer van vooraf aan! Geen denken aan dat ik jullie naar de stad brengt. Wie je ook moet redden, niet met mijn hulp.’
Nors gaat de man weer verder met het eten. Myrtha staart naar buiten en probeert niet te denken aan wat de man zei. De lucht aan de hemel begint langzaam te verkleuren en ze wacht tot Mino binnenstapt. Misschien weet hij de man met zijn gerepareerde spullen over te halen hen te helpen.
Niet veel later stapt Mino inderdaad binnen. Hij glundert nog steeds. De man werpt hem even een boze blik toe, voordat hij kommen en lepels op tafel legt. Zwijgend schuiven de beide heren aan tafel. De man schept elke kom vol met een rode saus en gelige kussentjes.
In doodse stilte beginnen ze met eten. Myrtha geniet van de volle romige smaak van de rode saus en de smeuïge kussentjes waar iets van vlees in lijkt te zitten. In haar ooghoeken ziet ze dat Mino er net zoveel van geniet als haar. Haar maag wordt eindelijk rustig en haar lichaam voelt minder gespannen aan. Misschien komt het toch nog goed.
Na het eten gaat de man hen voor de trap op en wijst hen een kamer aan. In de kamer liggen twee oude matrassen op de grond. Er liggen twee kussens en een schamel laken. Het heeft zijn beste tijd gehad. In een van de muren zit een groot raam dat uitkijkt op de bosrand. Het ruikt muf in de kamer, maar de man geeft verder geen toelichting. Sluit de deur achter hem en ze luisteren naar de voetstappen die de trap weer afdalen. Mino loopt naar het raam en staart naar buiten, terwijl Myrtha op een van de matrassen neerzakt. Ze zet de tas naast zich neer en haalt haar fles eruit.
‘Hij brengt ons morgen wel,’ zegt Mino vrolijk.
‘Nee, hij verafschuwt de uitvinders.’
‘Ik ben geen uitvinder. Ik repareer dingen. Dat is anders.’ Mino gaat op het andere matras liggen en staart naar het plafond. ‘Morgen zie je de stad, let maar op.’
Een beetje gebroken door de niet al te comfortabele slaapplek worden Myrtha en Mino wakker. Echt uitgerust is ze niet en ze ziet op tegen het oordeel van de man. Alles hangt af van zijn besluit. Samen gaan ze naar de keuken waar ze de man aantreffen. Hij heeft dikke plakken brood afgesneden en een warme drank ingeschonken. De man knikt hen even toe.
‘Jij,’ wijzend op Myrtha. ‘Jou breng ik naar de stad. Maar jij,’ zijn aandacht verplaatsend naar Mino.

@P_Westdijk, dank je wel voor de feedback (ook die in de BP!). Ik ben er nog niet helemaal uit of hij een grote rol in het verhaal krijgt in het verhaal, af en toe neemt het verhaal een andere wending dan gepland


---
Hoofdstuk 32
De man kijkt Myrtha aan alsof hij haar nu pas opmerkt. Zijn blik glijdt onderzoekend over haar heen.
‘Wat heb je aangeraakt? Wat moest je zo nodig veranderen?’
Stomverbaasd kijkt Myrtha hem aan. Er komt een diepe frons op zijn gezicht.
‘Zeg op! Jullie uitvinders zijn allemaal hetzelfde. Altijd al geweest. Nou, waar heb je aangezeten?’
Myrtha voelt een steek van binnen. Ze heeft nog steeds dat dubbele gevoel bij de uitvinders, het liefst verafschuwt ze hen en ze heeft nooit kunnen bedenken dat ze ooit voor één van hen zou worden aangezien.
‘Ik…’ stamelt Myrtha. ‘Ben geen uitvinder.’
‘Lieg niet! Wat zou je anders in die kloof doen en daar zijn? Niemand zal daar voor z’n lol heen gaan tenzij hij of zij iets wil uitvinden!’
‘Niet waar!’ Met grootste moeite vindt ze haar woorden terug. ‘Ze hebben me tegen mijn wil er heengebracht. En mijn kleuren gejat! Isol zit daar nog vast en we moeten naar de stad, anders kan ik hem niet redden. Alleen daar is iemand die ons misschien kan helpen. Ze is mijn laatste hoop. Straks zijn we te laat en komt het Beest vrij. En dan … dan... is alles voor niets geweest!’
De tranen lopen over haar wangen, van angst en frustratie. Trillend kijkt ze de man met grote ogen aan. ‘Ik ben geen uitvinder!’ roept ze wanhopig.
De man kijkt haar zwijgend aan, haalt nietszeggend zijn schouders op en draait haar zijn rug toe terwijl hij in een van de kastjes begint te rommelen tot hij een paar blikken vindt. Met een klap zet hij ze op tafel en kijkt haar even recht aan, waarna hij verder gaat met het eten voor te bereiden.
Als een pan op het fornuis staat en de inhoud staat te pruttelen, gaat de man tegenover haar zitten. Een lange tijd zwijgen ze. Myrtha weet niet waar ze moet kijken, de ogen van de man doorboren haar. Alsof hij naar iets opzoek is en het in haar ogen hoopt te vinden. Ze snakt naar iets wat haar de hoop geeft dat hen zal helpen. Dat hij haar zal zien als het meisje dat ze is, dat noodlottig terecht kwam op een plek met uitvinders. Af en toe wrijft ze over haar wangen die kriebelen van haar tranen, die inmiddels zijn opgedroogd.
‘Er gaan geruchten dat ze nieuw bloed in de kloof brengen,’ verbreekt de man plots de stilte. ‘In geen jaren is er iemand uit de kloof gekomen. Vroeger wel. Onaangekondigd stonden ze grijnzend aan de deur met de meest wonderlijke en nutteloze dingen. Tot ze van de een op andere dag niet meer kwamen en het eindelijk rustig werd in mijn bos.’
Hij staat even op om in de pan te roeren en kijkt via het raam vlakbij het fornuis naar buiten.
‘Waarom is die jongen hier als je geen uitvinder bent en uit de kloof ontsnapt bent?’
Bijna klinkt het als een beschuldiging, maar Mino schoot haar gewoon te hulp. Ze werden in het nauw gedreven. Anders had zij daar ook nog gezeten, of was Isol hier en zou alles er heel anders uitzien. Dan zou er geen reden zijn om terug te moeten keren, af te dalen naar NoaKrania.
‘Isol zou met me meegaan, maar hij werd tegengehouden. Dus hielp Mino me. De uitvinding was voor twee personen gemaakt en zou anders niet werken.’
‘Waarom ging hij daarna niet terug zijn hol in?’ vraagt hij sceptisch.
‘Hij helpt me om iemand te vinden, die kan helpen Isol terug te halen.’
Peinzend kijkt Myrtha naar de rug van de man. Ze heeft geen idee waar zijn vragen naar toe leiden. Dan draait hij zich om, leunt met zijn armen op tafel en buigt zich naar Myrtha toe. Tot zijn gezicht vlak voor de hare is.
‘En dan komen al die verdraaide uitvinders weer dat hol uitgekropen. Begint alle ellende weer van vooraf aan! Geen denken aan dat ik jullie naar de stad brengt. Wie je ook moet redden, niet met mijn hulp.’
Nors gaat de man weer verder met het eten. Myrtha staart naar buiten en probeert niet te denken aan wat de man zei. De lucht aan de hemel begint langzaam te verkleuren en ze wacht tot Mino binnenstapt. Misschien weet hij de man met zijn gerepareerde spullen over te halen hen te helpen.
Niet veel later stapt Mino inderdaad binnen. Hij glundert nog steeds. De man werpt hem even een boze blik toe, voordat hij kommen en lepels op tafel legt. Zwijgend schuiven de beide heren aan tafel. De man schept elke kom vol met een rode saus en gelige kussentjes.
In doodse stilte beginnen ze met eten. Myrtha geniet van de volle romige smaak van de rode saus en de smeuïge kussentjes waar iets van vlees in lijkt te zitten. In haar ooghoeken ziet ze dat Mino er net zoveel van geniet als haar. Haar maag wordt eindelijk rustig en haar lichaam voelt minder gespannen aan. Misschien komt het toch nog goed.
Na het eten gaat de man hen voor de trap op en wijst hen een kamer aan. In de kamer liggen twee oude matrassen op de grond. Er liggen twee kussens en een schamel laken. Het heeft zijn beste tijd gehad. In een van de muren zit een groot raam dat uitkijkt op de bosrand. Het ruikt muf in de kamer, maar de man geeft verder geen toelichting. Sluit de deur achter hem en ze luisteren naar de voetstappen die de trap weer afdalen. Mino loopt naar het raam en staart naar buiten, terwijl Myrtha op een van de matrassen neerzakt. Ze zet de tas naast zich neer en haalt haar fles eruit.
‘Hij brengt ons morgen wel,’ zegt Mino vrolijk.
‘Nee, hij verafschuwt de uitvinders.’
‘Ik ben geen uitvinder. Ik repareer dingen. Dat is anders.’ Mino gaat op het andere matras liggen en staart naar het plafond. ‘Morgen zie je de stad, let maar op.’
Een beetje gebroken door de niet al te comfortabele slaapplek worden Myrtha en Mino wakker. Echt uitgerust is ze niet en ze ziet op tegen het oordeel van de man. Alles hangt af van zijn besluit. Samen gaan ze naar de keuken waar ze de man aantreffen. Hij heeft dikke plakken brood afgesneden en een warme drank ingeschonken. De man knikt hen even toe.
‘Jij,’ wijzend op Myrtha. ‘Jou breng ik naar de stad. Maar jij,’ zijn aandacht verplaatsend naar Mino.
-
- Typmachine
- Berichten: 1068
- Lid geworden op: 27 jan 2011 21:55
- Locatie: Dichtbij de A-27
- Contacteer:
Het spreekt helemaal tot mijn verbeelding. Iets wat zo onverwachts komt.-Maaike- schreef: ‘Zeg op! Jullie uitvinders zijn allemaal hetzelfde. Altijd al geweest. Nou, waar heb je aangezeten?’
Myrtha voelt een steek van binnen. Ze heeft nog steeds dat dubbele gevoel bij de uitvinders, het liefst verafschuwt ze hen en ze heeft nooit kunnen bedenken dat ze ooit voor één van hen zou worden aangezien.
Deze zin vind ik wat minder lopen. Een suggestie: Wat zou je daar anders in de kloof aan het doen moeten zijn?-Maaike- schreef:Wat zou je anders in die kloof doen en daar zijn?
..gaan, tenzij..-Maaike- schreef: Niemand zal daar voor z’n lol heen gaan tenzij..
Een geweldige stukje dat er echt uit sprong. In mijn gedachten hoor ik de emotie waarmee ze het zegt.-Maaike- schreef:..heengebracht. En mijn kleuren gejat!
dan...-Maaike- schreef:dan …
Het komt nu op me over alsof hij haar de hele tijd scheef heeft aangekeken. Een suggestie: ..kijkt haar recht in de ogen..-Maaike- schreef:..kijkt haar even recht aan
Een zin die iets minder lekker loopt en ook praktisch gezien heb ik er iets over te zeggen. Twee keer het woord staat erin en als de inhoud begint te pruttelen dan ga ik persoonlijk juist roeren in plaats van op mijn gemak een gesprek voeren. Je kan overwegen het pruttelen juist als reden te gebruiken om de man het gesprek af te breken en naar de pan terug te keren.-Maaike- schreef:Als een pan op het fornuis staat en de inhoud staat te pruttelen
Een suggestie: ..van haar inmiddels opgedroogde tranen.-Maaike- schreef:..van haar tranen, die inmiddels zijn opgedroogd.
Tussen de regels door lees je de frustratie. Geweldig.-Maaike- schreef:Onaangekondigd stonden ze grijnzend aan de deur met de meest wonderlijke en nutteloze dingen. Tot ze van de een op andere dag niet meer kwamen en het eindelijk rustig werd in mijn bos.’
..als jij geen..-Maaike- schreef: ‘Waarom is die jongen hier als je geen uitvinder bent en uit de kloof ontsnapt bent?’
Ik vraag me hier af of alles wat na het woord beschuldiging komt iets waardevols aan het verhaal toevoegt. De lezers is deze informatie immers al bekend.-Maaike- schreef:Bijna klinkt het als een beschuldiging, maar Mino schoot haar gewoon te hulp. Ze werden in het nauw gedreven. Anders had zij daar ook nog gezeten, of was Isol hier en zou alles er heel anders uitzien. Dan zou er geen reden zijn om terug te moeten keren, af te dalen naar NoaKrania.
Een zin die er eveneens voor me uitsprong. Het verteld mij zoveel over deze man, omdat het duidelijk maakt wat belangrijk voor hem is en wat niet.-Maaike- schreef: ‘Waarom ging hij daarna niet terug zijn hol in?’ vraagt hij sceptisch.
Hier heb ik wat meer moeite mee om het me voor te kunnen stellen. Deze man doorkruist al haar plannen, ze eten onder doodse stilte en toch geniet ze. Ik zou er eerder een omweg voor gebruiken. Ze zou bijvoorbeeld van de romige smaak hebben kunnen genieten als de stilte niet op haar drukte.. bla.. bla..-Maaike- schreef:Myrtha geniet..
Weer een einde dat ik van je gewend ben.-Maaike- schreef: ‘Jij,’ wijzend op Myrtha. ‘Jou breng ik naar de stad. Maar jij,’ zijn aandacht verplaatsend naar Mino.

Ik vond het een goed stuk om te lezen. Verder valt er voor mij niets over te zeggen. Doe verder met mijn opmerkingen wat je wilt, want het is en blijft jouw verhaal.
@Silk, dank je wel! Ik pas hem aan 
@P_Westdijk, dank je wel weer voor de feedback!
Het gezicht van Mino betrekt iets. Myrtha laat de woorden langzaam tot zich doordringen. Mino zal niet met haar meereizen als het aan de man ligt. En dan zal ze er alleen voor staan. Hoe moet ze het dan tot een goed einde zien te brengen? Hoewel ze niet weet wat ze aan Mino heeft, heeft ze hem toch liever naast zich dan het zonder hem te moeten doen. Wie weet wat ze op haar pad komt en wat gerepareerd moet worden?
‘Hij is geen uitvinder,’ probeert Myrtha. ‘Hij maakt geen nieuwe dingen, maar zorgt dat oude dingen weer werken. Hij maakt geen nutteloze dingen, maar brengt leven in dingen die stuk zijn. Die we nodig hebben.’ Het laatst voegt ze haastig aan toe.
‘Geen denken aan! Bezorgen je alleen maar last. Zoals je zelf al zei stalen ze je kleuren en hielden je tegen je wil vast in die kloof.’
Myrtha kijkt naar Mino die tot nu toe stil is gebleven. Hij haalt zijn schouders op.
‘In het kistje zit alles wat je nodig hebt. Eigenlijk heb ik alles wat er te repareren viel als gemaakt. Je bent de kloof uit.’
‘Maar…’
‘Als ik terug ga kan ik zien hoe het met Isol, Remero en Alliaster is.’
‘Maar…’
Mino breekt haar zin weer af: ‘Denk eraan dat je eigenlijk al thuis bent. Mijn taak is allang volbracht. Het Beest en Frinny verslaan is niet iets wat te repareren is. Dat valt onder de taak van een uitvinder. Daar is iets nieuws voor nodig.’
Als Mino Frinny’s naam uitspreekt, ziet ze weer die verliefde glans in zijn ogen die hij altijd krijgt als Frinny ter sprake komt. Hij wil vast terug naar haar, om in die overweldigende duisternis te vergeten wat die feeks heeft gedaan en nog steeds doet! Mino’s besluit lijkt vast te staan en de man wil zijn besluit ook niet veranderen. Smekend kijkt ze naar Mino, maar die is opgestaan en loopt naar de gang. Hoe kan hij zo gemakkelijk weggaan?
Niet veel later heeft ze Mino gedag gezegd en toegekeken hoe hij het bos in verdween met aanwijzingen van de man. Volgens de man komt Mino bij de oude ingang van de kloof uit. Een dalende weg gemaakt van lange traptreden. Myrtha hoopt dat Mino niet vergeet aan Isol te denken en naar hem uit te kijken.
Voor Myrtha’s gevoel lopen ze al een lange tijd zonder een pauze te nemen. Haar adem begint op te raken en er parelen zweet druppeltjes langs haar slapen. De bomen wisselen van naaldbomen in loofbomen en er lijken meer zonnestralen het bos binnen te dringen. Soms steken ze kleine open plekken over, die omringt zijn met grote struiken en lang gras. Er lijkt geen einde aan de wandeling te komen en Myrtha twijfelt of de man wel weet waar ze heen gaan.
Myrtha wil net vragen of het nog lang duurt als de bomen uitwijken om grote struiken de ruimte te geven en ze daarachter een horizon ziet die door mensen handen is gecreëerd.
Als het bos achter hen is gelaten en ze op een grote weide staan, te midden van lange grassprieten en vol met kleurrijke en zoete bloemen, kan Myrtha de stad pas goed zien. Er ligt een hoge muur om heen met torens. Daar achter staan huizen en hoge gebouwen. Ze is er bijna! Ze glimlacht van vreugde.
‘Zo. Hopelijk vind je wat je zoekt. Vertrouw niemand.’
Myrtha glimlacht even naar de man. Het is het enige wat hij tijdens de hele tocht heeft gezegd.
‘Dank je wel.’
Myrtha werpt nog een blik op de stad, voordat ze zich weer tot de man went. Ze opent haar mond om te vragen waar ze de ingang van de stad vindt, als ze ziet dat hij verdwenen is. Er is nergens iets te zien dat aanduidt waar hij is heengegaan. Opeens voelt ze zich heel alleen. In geen weken is ze zonder iemand aan haar zijde in dit avontuur geweest. En toen ze alleen was, wist ze dat niet eens om dat de duisternis al haar gewaarwording stal. Wat moet ze nu? Als ze verdwaald? Of als die vrouw die ze zoekt, haar niet wil helpen? Als… Woest schudt ze haar hoofd. Zo mag ze niet denken! Isol wacht op haar, of hij dat zich nog kan herinneren of niet, hij wacht op haar. Het Beest en Frinny moeten gestopt worden. Als ze zich dat maar vaak genoeg verteld, dan lukt het haar. Als ze er maar in geloofd dat ze het kan.
Myrtha slaat haar armen om zich heen en slaat de stad gade. Er zijn een paar gebouwen waar rookpluimen uit opstijgen. Huizen waarvan het dak nauwelijks boven de muur uitkomt en huizen die er ver bovenuit torenen. Ze haalt diep adem, spreekt zichzelf nog een keer moed in en blaast dan langzaam de adem uit. Voor Isol. Voor het beschermen van onze kleur. Dan stapt ze op de stad af met de zon in haar rug.

@P_Westdijk, dank je wel weer voor de feedback!
---
‘Gaat terug naar het hol waar je vandaan komt. Uitvinders moet ik niet in m’n bos. Begrepen?’Het gezicht van Mino betrekt iets. Myrtha laat de woorden langzaam tot zich doordringen. Mino zal niet met haar meereizen als het aan de man ligt. En dan zal ze er alleen voor staan. Hoe moet ze het dan tot een goed einde zien te brengen? Hoewel ze niet weet wat ze aan Mino heeft, heeft ze hem toch liever naast zich dan het zonder hem te moeten doen. Wie weet wat ze op haar pad komt en wat gerepareerd moet worden?
‘Hij is geen uitvinder,’ probeert Myrtha. ‘Hij maakt geen nieuwe dingen, maar zorgt dat oude dingen weer werken. Hij maakt geen nutteloze dingen, maar brengt leven in dingen die stuk zijn. Die we nodig hebben.’ Het laatst voegt ze haastig aan toe.
‘Geen denken aan! Bezorgen je alleen maar last. Zoals je zelf al zei stalen ze je kleuren en hielden je tegen je wil vast in die kloof.’
Myrtha kijkt naar Mino die tot nu toe stil is gebleven. Hij haalt zijn schouders op.
‘In het kistje zit alles wat je nodig hebt. Eigenlijk heb ik alles wat er te repareren viel als gemaakt. Je bent de kloof uit.’
‘Maar…’
‘Als ik terug ga kan ik zien hoe het met Isol, Remero en Alliaster is.’
‘Maar…’
Mino breekt haar zin weer af: ‘Denk eraan dat je eigenlijk al thuis bent. Mijn taak is allang volbracht. Het Beest en Frinny verslaan is niet iets wat te repareren is. Dat valt onder de taak van een uitvinder. Daar is iets nieuws voor nodig.’
Als Mino Frinny’s naam uitspreekt, ziet ze weer die verliefde glans in zijn ogen die hij altijd krijgt als Frinny ter sprake komt. Hij wil vast terug naar haar, om in die overweldigende duisternis te vergeten wat die feeks heeft gedaan en nog steeds doet! Mino’s besluit lijkt vast te staan en de man wil zijn besluit ook niet veranderen. Smekend kijkt ze naar Mino, maar die is opgestaan en loopt naar de gang. Hoe kan hij zo gemakkelijk weggaan?
Niet veel later heeft ze Mino gedag gezegd en toegekeken hoe hij het bos in verdween met aanwijzingen van de man. Volgens de man komt Mino bij de oude ingang van de kloof uit. Een dalende weg gemaakt van lange traptreden. Myrtha hoopt dat Mino niet vergeet aan Isol te denken en naar hem uit te kijken.
Voor Myrtha’s gevoel lopen ze al een lange tijd zonder een pauze te nemen. Haar adem begint op te raken en er parelen zweet druppeltjes langs haar slapen. De bomen wisselen van naaldbomen in loofbomen en er lijken meer zonnestralen het bos binnen te dringen. Soms steken ze kleine open plekken over, die omringt zijn met grote struiken en lang gras. Er lijkt geen einde aan de wandeling te komen en Myrtha twijfelt of de man wel weet waar ze heen gaan.
Myrtha wil net vragen of het nog lang duurt als de bomen uitwijken om grote struiken de ruimte te geven en ze daarachter een horizon ziet die door mensen handen is gecreëerd.
Als het bos achter hen is gelaten en ze op een grote weide staan, te midden van lange grassprieten en vol met kleurrijke en zoete bloemen, kan Myrtha de stad pas goed zien. Er ligt een hoge muur om heen met torens. Daar achter staan huizen en hoge gebouwen. Ze is er bijna! Ze glimlacht van vreugde.
‘Zo. Hopelijk vind je wat je zoekt. Vertrouw niemand.’
Myrtha glimlacht even naar de man. Het is het enige wat hij tijdens de hele tocht heeft gezegd.
‘Dank je wel.’
Myrtha werpt nog een blik op de stad, voordat ze zich weer tot de man went. Ze opent haar mond om te vragen waar ze de ingang van de stad vindt, als ze ziet dat hij verdwenen is. Er is nergens iets te zien dat aanduidt waar hij is heengegaan. Opeens voelt ze zich heel alleen. In geen weken is ze zonder iemand aan haar zijde in dit avontuur geweest. En toen ze alleen was, wist ze dat niet eens om dat de duisternis al haar gewaarwording stal. Wat moet ze nu? Als ze verdwaald? Of als die vrouw die ze zoekt, haar niet wil helpen? Als… Woest schudt ze haar hoofd. Zo mag ze niet denken! Isol wacht op haar, of hij dat zich nog kan herinneren of niet, hij wacht op haar. Het Beest en Frinny moeten gestopt worden. Als ze zich dat maar vaak genoeg verteld, dan lukt het haar. Als ze er maar in geloofd dat ze het kan.
Myrtha slaat haar armen om zich heen en slaat de stad gade. Er zijn een paar gebouwen waar rookpluimen uit opstijgen. Huizen waarvan het dak nauwelijks boven de muur uitkomt en huizen die er ver bovenuit torenen. Ze haalt diep adem, spreekt zichzelf nog een keer moed in en blaast dan langzaam de adem uit. Voor Isol. Voor het beschermen van onze kleur. Dan stapt ze op de stad af met de zon in haar rug.