De Zonnereizigers

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Laertes
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 01 mar 2012 17:26

Hallo lezers, jullie hebben echt weer veel te lang moeten wachten, maar ik was een beetje inspiratieloos denk ik, afijn het volgende stuk bij deze, oh en mijn tentamens waren goed gegaan ja, haha :)

Act 2, scene 2

Na dagen in het bos te hebben gereden werden de elfen steeds ‘blinder’. Door eentonigheid vervaagde hun scherpte. De kreten van uilen, het geluid van de wind die door de bladeren suisde en van dieren die zich door de hoge begroeiing waanden, het vervaagde tot een monotone ruis. De duisternis nam de reis over.

Terwijl het reisgenootschap gehypnotiseerd in hun rangschikking te paard verder ging werden ze gestoord door het signaal van de achterliggende troep. Een zwaaiende fakkel was ver achter hun te onderscheiden in het donker van het woud. Silith, reed zo snel als hij kon richting de fakkel. Het brandende licht naderende, gebaarden elfen in de verte hem af te stappen en langzaam verder te lopen. Silith schrok van het tafereel. Hij zag gespannen gelaten in de verte, die hem onomstotelijk probeerden te waarschuwen. Plots stond hij stil. Zijn hart klopte in zijn keel van angst. Wat als de vijand de strijders gebood dit te doen. De koning van het elfenrijk zou zich dan vrijwillig melden. De strijd zou al beslist zijn. Hij had niet eens de kans gekregen zich te bewijzen tegenover zijn volk. Echter, als de vijand zich hier had verzameld was de hoop alreeds verloren. Op twee dagen afstand van het elfenrijk was er niks meer te beginnen. De troepen hadden de burcht reeds verlaten. Maar de vampiers waren dan toch pienter genoeg te wachten tot alle troepen ver uit het zicht waren?! Al filosoferend over wat nog komen ging, gebaarden de elfen in de verte ondertussen zeer gefrustreerd. Silith besloot uiteindelijk toch verder te naderen. De elfen kwamen naar hem toe en fluisterden in zijn oor dat ze een groep mensen langs de route hadden waargenomen. Kruipend door de lage begroeiing kropen Silith en de scouts een heuvel op. In de verte zagen ze een groep mensen in de bomen klimmen. Ze waren naakt en leken verder niks te hebben: geen wapens, hutten of kledij. Enkel bloemen die ze droegen als kettingen. ‘Laten we ze leven ?’ vroeg Altín nuchter. ‘Nee’ zei Silith vastbesloten en hij kroop terug richting het pad. Ze konden zich geen risico permitteren dacht hij. Verbaasd stapte hij op zijn paard en reed met Altín terug naar hun divisie. Hem was van jongs af aan geleerd dat mensen gevaarlijke onvoorspelbare wezens waren. Maar dat ze zo primitief leefden wist Silith niet. Het verbaasde hem des te meer dat ze de eerste divisie, die al langs was gekomen, niet hadden gehoord of gezien. Misschien kon deze reis toch slagen. Met een talrijke vijand minder viel er een flinke last van hun schouders. Bemoedigd door de gebeurtenis reden ze verder over het donkere pad.

Altín keek onbewogen voor zich uit. Hij probeerde zich te concentreren op de geluiden van het bos. Een klein warm lichtpuntje verscheen in zijn ogen. In de verte verrijkte de zon sierlijk de waterdamp die zich als voortdurende factor in het bos plaatste. Een kleurrijk lijnenspel ontstond door de bomen die het ongeduldige zonlicht maar bescheiden doorlieten. Het vredige geluid van fluitende vogels, de geur van vochtig gras en een overvloed aan zonlicht waanden hun baan rechtstreeks richting de zintuigen van de soldaten. Een open plek verrees in het bos. Het was alsof de natuur de elfen wou sterken in hun tocht. Een paradijselijk grasveld met een grote ven bevond zich langs hun pad. Er was een ruïne zichtbaar. Aan de vorm was te zien dat zich hier ooit elfen hadden opgehouden. Het leek sterk op de kapel die de oerelfen hadden gebouwd voor het natuurschoon dat hen omringde. De spitse bogen die tot de grond reikten, de onafgewerkte keien die naadloos op elkaar waren aangesloten, het spits toelopende dak, het wees allemaal op eeuwenoud elfenwerk. Het was alsof ze thuiskwamen.

Terwijl enkele elfen zich door dit mooie veld waanden keek Elensar onbeweeglijk naar de ven die voor hen lag. Ze zag ontelbare rietstengels die het wateroppervlak vulden. Wat haar echter verwonderde was dat de rietstengels het hele wateroppervlak hadden gevuld, een verschijnsel dat zich alleen voordeed bij zeer ondiepe watervlaktes. Gezien het reliëf in het landschap en de breedte van de ven keek ze verward naar de ven. Het was een vreemd gezicht.

Altín kon zijn geluk niet op. Hij trok zijn uitrusting uit en liep langzaam richting de ven. Terwijl hij voorzichtig het water naderde greep een arm hem bij zijn voet en sleurde hem het water in. Paarden steigerden onrustig en aangedaan. De rietstengels verrezen uit het water en honderden mannen stormden gewapend het water uit. ‘Hinderlaag!, Hinderlaag!’ weerklonk over het veld.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Leuk dat je verder gaat met het verhaal :D Zeker een must, want het is een goeie!

Ik mis een stukje in je verhaal. Je vertelt dat de elfen mensen tegenkomen en dat ze hen niet laten leven. Maar daarna laat je ze direct doorreizen. Misschien een kleine aantekening maken, dat Silith toekijkt of zelf 'meehakt'?

Die laatste schreeuw in combinatie met de actie van de bewapende mannen, aan het einde van je post, kwam ietwat komisch over. Sorry, kan er niets aan doen. Want ik zie een ven voor me, niet al te diep, niet al te groot, dat bestormd wordt door honderden mannen en voor het geval het niet duidelijk is voor enkelen van hen, roepen ze ook nog "hinderlaag!". Het doet geen afbreuk aan wat gaande is hoor! Ik vind het wel iets toepasselijks hebben ^_^

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”