Speciaal voor jullie een extra lang stuk. Ik heb ook het vorige fragment weer iets aangepast.
***
De weg en de bomen vielen in snel tempo weg in de diepte. Het was een bekend beeld, maar vanuit een nieuw en weinig geruststellend perspectief. Thaoryn probeerde het positieve van de situatie te zien: de harpijen konden niet van plan zijn om hen te pletter te laten vallen, want dan hadden ze hen even goed een warmer onthaal kunnen beloven.
Ze liet die aanname nog eens door haar hoofd gaan en draaide toch haar rechterarm om een vogelpoot stevig vast te pakken.
Zoagan vloog voor haar, op dezelfde manier door twee harpijen gedragen, zijn donkere mantel wapperend achter hem aan. Ze wilde dat ze zijn gezicht kon zien, want ze kon op geen andere manier aflezen wat hij van de situatie vond en of dit ook bij zijn briljante plan hoorde.
Harpijennagels staken door haar kleren in haar huid. De arm die twee weken geleden nog door een pijl doorboord was, begon gevoelloos te worden. De dragers vlogen ongeveer gelijk, maar alsnog werd ze heen en weer geschud en werden haar schouders nu eens in elkaar gedrukt en dan weer uit elkaar getrokken. Vleugels zwoegden terwijl ze langs de helling omhoog klommen, de grijze, dreigende lucht tegemoet. Ook op de lage berg van de ruïne groeiden bomen, maar ze waren kleiner en stonden meer verspreid dan die langs de valleiwanden. Thaoryn zag het pad omhoog slingeren waar ze hadden kunnen lopen. Toen stegen ze boven de top uit en lag de ruïne in volle vergane glorie voor hen.
Het was onduidelijk wat het ooit had moeten voorstellen. Anderhalve verdieping van een vierkante toren markeerde het hoogste punt. Daar omheen lagen resten van muren, overgroeid door mos, klimop en lang gras. Een harpij vloog op van een van de buitenste muren, waarschijnlijk om de koningin van hun komst op de hoogte te stellen. Anderen keken omhoog toen ze passeerden en wezen met hun vleugels. In een beschutte hoek ontdekte Thaoryn twee vogelwezens die op mannen leken, in de weer met een verfomfaaid bolletje veren dat alleen een harpijenkind kon zijn.
Voor hen uit draaide de zogeheten raadsvrouw zich om in de lucht en kraste een serie onverstaanbare bevelen. Meteen begon de afdaling en werd hun bestemming duidelijk: een vierkante binnenplaats aan de voet van de toren. Thaoryn trok haar benen op om de top van een zuil te ontwijken. Het volgende moment verdween de druk op haar bovenarmen en rolde ze door stekelige planten. Zoagan landde naast haar en viel onhandig op handen en knieën. Ze grijnsde onwillekeurig, met niet de minste intentie om hem omhoog te helpen.
Vijf harpijen streken neer in een cirkel om hen heen. Voor het eerst viel het op dat de raadsvrouw een zilverkleurige halsketting droeg, als een soort onderscheidingsteken. Minstens vijf anderen bezetten de pilaren en resten dak van de galerij. Thaoryn reikte naar haar zwaard en trof enkel de lege schede, wat haar een roofdierlijke grijns van een van de bewakers opleverde. Ze ontblootte haar tanden ten antwoord en wreef over haar linkerarm om er weer leven in te krijgen.
‘Lopen!’ commandeerde de raadsvrouw, haar vleugelpunt gericht op het midden van de binnenplaats.
De troon van de harpijenkoningin leek nog het meest op een vogelbadje. Boven de ronde, stenen kom hing een roestige stralenkrans, gedragen door drie dunne metalen bogen, als een kroon boven koningin Rakha’s hoofd. Ze zat gehurkt op de kom en leek in Thaoryns ogen identiek aan iedere andere harpij, behalve dat ze van top tot teen behangen was met sieraden. Van glimmend metaal tot felgekleurde kralen: haar nek, poten, middel en verentooi hingen er mee vol en zelfs in haar gespreide vleugels waren versieringen verwerkt.
De koningin bekeek hen uit de hoogte, waar ze enige moeite voor moest doen omdat ze voor Thaoryn op ooghoogte zat. ‘Geef één reden,’ zei ze met schelle stem, ‘waarom ik niet nu mijn krijgsters laat aanvallen.’ Dreigende kreten vanaf de randen van de binnenplaats vielen haar bij.
Thaoryn bleef op een afstandje van de troon staan, armen over elkaar geslagen, en keek om naar Zoagan. Dit was zijn plan, hij mocht zich eruit redden. De tovenaar slaagde erin om zijn arrogante houding vast te houden, maar ze meende tot haar genoegen te zien dat hij zijn gewicht op één been probeerde te plaatsen.
‘Als je krijgers aanvallen, zullen ze allemaal sterven,’ zei Zoagan. Er klonk een hele reële dreiging in zijn stem door. Thaoryn wilde dat ze wist waartoe deze man in staat was.
Rakha richtte zich iets hoger op. Voor zover Thaoryn harpijengezichten kon lezen, was er op dat van haar een uitdrukking van plezier verschenen. ‘Dat klinkt als een uitdaging, oude man en vechter-zonder-zwaard,’ kraste de koningin. Ze hief rinkelend een vleugel. ‘Krijgsters…’
Met een enkele vleugelslag stond haar raadsvrouw naast de troon. De harpijen wisselden een paar woorden in hun eigen taal, Rakha duidelijk geïrriteerd. Nu vielen de verschillen tussen de twee op. De veren van de koningin waren gladder en regelmatiger en haar bewegingen sneller.
‘Korha zegt dat jullie me wilden spreken,’ zei ze ten slotte met tegenzin. ‘Spreek!’
Thaoryn keek om zich heen. Direct achter haar stonden twee harpijen, maar schuin langs de troon zag ze een mogelijke vluchtweg. Het belangrijkste was om zo snel mogelijk een kleine ruimte te vinden, waar de vleugels van haar tegenstanders enkel in de weg zouden zitten. Hopelijk zou ze de gelegenheid krijgen om een transformatie voor te bereiden, want dat leek de beste kans om hier heelhuids uit te komen als het mis ging.
Zoagan stapte naar voren. Als ze zijn houding mocht geloven, maakte hij zich nergens zorgen om. ‘Vanaf nu,’ kondigde hij aan, ‘is deze bergtop van mij. Jullie zijn indringers en zullen mijn eigendom zo snel mogelijk verlaten.’
Rakha lachte kakelend. ‘Nee,’ antwoordde ze, haar vleugel opnieuw klaar om een teken te geven.
‘Met welk recht beweer je dat?’ vroeg Korha.
‘Het recht van de sterkste,’ antwoordde Zoagan. ‘Het recht van de magiër die jullie allemaal moeiteloos kan wegvagen.’
De koningin keek hem achterdochtig aan. ‘Je kunt misschien één van ons neerbliksemen, maar voor je ook maar naar de volgende kunt kijken, ben je in stukken uiteen gereten,’ beloofde ze. Een onrustig geritsel van vleugels klonk van alle kanten.
‘De vraag is: wie wordt die ene?’ hielp Thaoryn, maar Zoagan hief een hand om haar tot zwijgen te brengen. Hij liet een schamper lachje horen.
‘Je hebt ongetwijfeld gelijk,’ zei hij. ‘Daarom is dat niet wat ik ga doen.’ Hij zette een paar passen naar achteren en schudde zijn mouw omhoog. De vier bewakers strekten tegelijk hun vleugels, klaar om in actie te komen, maar de tovenaar legde enkel zijn hand op Thaoryns schouder. ‘Ik zal mijn metgezel veranderen in een gigantisch, vuurspuwend monster,’ zei hij. ‘Daarna mogen jullie je opnieuw afvragen hoe graag je hier wil blijven.’
Thaoryn schudde zijn hand weg. ‘Wat, nu?’ siste ze. Ze voelde er niets voor om zich uit te kleden midden tussen de harpijen, bijna nog minder dan naast de tovenaar.
Hij keek haar recht aan. ‘Ja, nu.’
‘Dat kun je niet,’ riep Rakha op de achtergrond, licht aarzelend.
‘Goed dan,’ zei Thaoryn, ‘laat me even –’
De woorden stokten in haar keel toen een stekende tinteling door haar nek trok, om zich snel te verspreiden door haar hele lichaam. Zoagans strakke blik leek gaten in haar hoofd te branden, tot haar pijnlijk vertrokken gezichtsspieren de beslissing voor haar maakten om haar ogen dicht te knijpen. Toen ze ze weer opende, keek ze ruim over hem heen naar de verbijsterde blikken van drie harpijen.
Iets kneep haar ingewanden bij elkaar. Ze reikte naar haar middel met vingers die uit zichzelf verkrampten en ontspanden en wist de gesp van haar riem te vinden, maar het ding stond te strak om er beweging in te krijgen. Ze hoorde stof scheuren en koordjes breken. Een leren armbeschermer viel tegen een nu veel te kleine schoen. De inmiddels donkergrijs glimmende arm zwol tot tweemaal de dikte nu hij de ruimte kreeg. Gejaagd schopte Thaoryn met haar ene voet tegen de hiel van de andere. Op het moment dat ze de eerste schoen uit kreeg, braken scherpe nagels door de neus van de tweede naar buiten.
Donkere vlekken dansten voor haar ogen. Ze voelde een haal over haar rug en besefte pas waar die vandaan kwam toen ze gevleugelde schimmen om zich heen zag draaien. Boven en onder werden een onduidelijk waas. Ze verloor haar evenwicht en eindelijk schoot de riem los. Liggend op haar zij probeerde ze tussen het schokken van haar veranderende lichaam door een hap lucht binnen te krijgen. Een gedaante dook opnieuw op haar af en ze vond een onvolgroeide vleugel om de harpij mee af te weren. Ze opende haar mond om iets te schreeuwen, brullen, wat dan ook, als het ze maar afschrikte. Het geluid dat eruit kwam, tussen mens en draak, klonk als niets dat ze ooit eerder gehoord had.
De wereld begon tot rust te komen. De langgerekte klank uit haar keel werd meer en meer een vertrouwde drakenbrul. Thaoryn richtte zich op, vier grote klauwen op het gras en steengruis van de binnenplaats. Ze haalde diep adem en brulde opnieuw, nu vol overtuiging.