Ik vertrek zondag voor vijf weken naar Turkije -eindelijk mijn familie weer zien!- dus ik zal een tijdje niet kunnen posten. Daarom ga ik meteen een paar hoofdstukjes achter elkaar posten nu =). Iedereen een fantastische vakantie, vol met zon, zee, strand

Enjoy ^^.
H o o f d s t u k A c h t t i e n
“Identiteitscrisis”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Vermoeid wreef ik met mijn handen over mijn ogen. Ik was me dingen aan het verbeelden. “Identiteitscrisis”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Weeral.
Mijn maag koos net dat moment uit om luid te protesteren tegen de ondraaglijke hongerregime waar het nu al een poosje onder gebukt ging. Ik draaide beschaamd mijn hoofd opzij.
Ik mompelde tegen Zaikaro, “Sorry, wat zei je ook alweer? Ik was niet echt aan het opletten,” terwijl ik verontschuldigend probeerde te kijken.
Zaikaro keek me uitzonderlijk verveeld aan. Ik had het gevoel dat ik iets belangrijks had gemist, maar Zaikaro was duidelijk niet van plan te herhalen wat hij net had gezegd.
Ik kan mezelf niet eens horen denken door mijn hoofdpijn, een beetje begrip hier…
Ik staarde hem nog steeds met een effen gezicht aan.
Zeg iets slims, Lisbeth.
Hij verwachtte duidelijk een antwoord van mij.
Zeg iets slims!
Misschien wel een reactie buiten de lijntjes, een ongewone, gekke reactie.
Zeg het!
Maar niets kwam in me op. Het enige waar ik op dat moment aan dacht was mijn lege maag. Zo bleven we beiden gewoon staan voor verscheidene seconden tot ik vermoeid de staarwedstrijd opgaf.
“Ik heb honger,” verklaarde ik met een serieus gezicht.
Hij keek me onbewogen aan en zei toen, “Je hebt tien minuten om jezelf er een beetje presentabel te laten uitzien. In die kleerkast daar,” hij wees met een vinger naar de kleerkast, “zul je vast wel iets op jouw maat vinden. De deur direct naast deze kamer leidt naar een badkamer.”
Ik knikte kort.
Er presentabel uitzien.
Juist. Dat zou me zeker en vast lukken. Ik wierp hem een vuile blik. Als er iemand was die wist dat ik er niet ‘presentabel’ uit zou kunnen zien, ook al zou ik zo hard mijn best doen, dan was hij het wel. Maar neen, hij moest het in mijn gezicht wrijven. Toch deed ik wat mij was verteld. Ik duwde Zaikaro uit de kamer en zocht in de kleerkast naar iets wat me zou kunnen passen. Uiteindelijk viel mijn blik op een losse zwarte t-shirt met de tekst ‘Pride above all!’ in het zilver. Ik grijnsde. Ja, ik vond het wel iets hebben, ironisch genoeg. Zo gauw ik klaar was met alles ging ik voor mijn deur staan, wachten op Zaikaro. Toen ik na twee minuten nog steeds fronsend voor de deur stond, begon ik toch lichtjes in paniek te schieten. In de gang waar ik me vond waren verschillende grote zwarte deuren en ik kende de weg niet. Ik kende niemand niet, niemand die hier woonde althans. Traag kwam ik in beweging en besliste een paar deuren uit te proberen. Ik ademde diep in en aarzelend klopte ik op de eerste beste deur.
“Boe.”
Ik maakte een klein sprongetje van de schrik. Toen het tot me doordrong dat het Zaikaro was die achter me stond en niet een of andere gemene Zwadderaar, kalmeerde ik een beetje. Ik wist niet of het wel iets goed was dat ik bedaarde met het besef dat het ‘alleen maar Zaikaro’ was. Mijn hart bonkte luid. Ik hoopte dat hij het niet zou horen.
“W-wil je dat nooit meer doen,” stotterde ik.
“Oh, doe niet zo schijterig, Duvessa,” rolde Zaikaro met zijn ogen.
“Ik zweer, als je me ooit nog eens zo laat schrikken…” probeerde ik Zaikaro te intimideren.
“Dan? Dan wat?” vroeg hij grijnzend. “Wat zou je dan doen?”
Wat zou ik doen? Wat zou ik doen? Ik zal je laten zien wat ik zal doen!
“Geef me mijn toverstok terug en ik zal je laten zien waar ik toe in staat ben!” siste ik tussen mijn samengeknepen tanden door. Zaikaro zocht even in de binnenzakken van zijn gewaad en een paar tellen later overhandigde hij mij mijn toverstok met een zwierig gebaar over.
“Voilà, en nu?”
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen en staarde naar de toverstok in mijn hand. Daarna keek ik opnieuw naar Zaikaro die mij met zijn geamuseerde blik leek uit te dagen. Ik hief mijn toverstok op, hield het tegen zijn nek. Recht op de levendige, kloppende ader. In die positie bleef ik staan. Even, heel even, voelde ik mijn minachting voor hem en iedereen van zijn soort mijn gedachten vergiftigen. Het zou zo simpel zijn hem nu te vervloeken, die stomme grijns van zijn gezicht te vegen voor eens en voor altijd. Toch kon ik niet de moed opbrengen dat daadwerkelijk te doen. Ik zuchtte.
“En nu gaan we eten,” verklaarde ik.
Ik wees speels met mijn toverstok voor me uit. Zaikaro begreep de hint en ging voorop om mij de weg te tonen naar de eetkamer. Onderweg kwamen we geen levende ziel tegen, wat me toch wel eigenaardig leek.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Nope, ik geloof je niet,” zei ik simpeltjes. “Ik geloof je niet, want iedereen weet dat Transformagiërs zijn uitgestorven.”
“Maar –”
“Bewijs het,” schamperde ik.
“Ik hoef mezelf niet te bewijzen tegenover jou,” zei Zaikaro koel.
Het zien van de gekwetste uitdrukking op zijn gezicht was voor mij de laatste druppel. Ik hield mijn lach niet langer in, ik schaterde het uit.
“Kijk niet zo raar,” grijnsde ik.
Ik veegde met de rug van mijn hand de tranen weg, maar ik kon niet meer ophouden met lachen, hoe hard ik ook mijn best deed.
Na een paar minuten boog Zaikaro naar voren over de tafel en gaf me een harde por.
“Sorry, ik was bang dat je zou stikken,” zei hij op een verontschuldigende toon, maar ik merkte dat zijn ogen gemeen blonken.
De grijns op mijn gezicht verzwakte.
“Oké, ik geef het toe. Je had me beet, al was het dan maar voor een paar seconden. Kom op, zeg het.”
“Zeg wat?”
“Waar hangt de camera?”
Ik tuurde heel de eetkamer rond, maar ik vond geen enkele verborgen camera. Ach, ze waren tegenwoordig zo klein gebouwd, natuurlijk kon ik ze niet vinden.
“What the hell is een kamra?” vroeg Zaikaro nieuwsgierig.
“Het is een apparaat dat Dreuz –,” ik stopte in het midden van mijn zin, “weet je wat? Laat maar.”
“Jij je zin,” mompelde Zaikaro onverschillig. “Ik was toch niet echt geïnteresseerd.”
Ik staarde plots somber voor me uit. Die laatste opmerking van Zaikaro deed me aan mijn leven op Zweinstein denken, trok me meedogenloos terug naar de realiteit.
Ik was in de waan geweest dat ik een normaal gesprek aan het leiden was met iemand die ik als een vriend was beginnen te beschouwen.
Ik had het mis.
Zaikaro had mij op mijn meest broze momenten meegemaakt. Hemel, ik had zelfs bij hem houvast gezocht na de grote shock die de aanval op Zweinstein bij mij had veroorzaakt. Hij was de eerste persoon in mijn leven geweest die over al mijn problemen wist, ook al kwam dit omdat hij had meegewerkt bij het veroorzaken van de meeste moeilijkheden. Hij was de ook eerste persoon geweest die me echt gebroken had gezien, hoe tegenstrijdig dit alles ook mocht zijn. Hij had me geholpen de stukjes terug, al was het maar tijdelijk, aan elkaar te lijmen.
En hij had me getroost, maar dat wist hij zelf niet.
Ik had mijn ogen gesloten voor alles en ik geloofde zijn oprechtheid. Ik had hem geloofd omdat ik eindelijk wilde geloven in het geloven zelf, ik wilde geloven in iets. Ik wilde met heel mijn hart geloven in de dingen die hij mij had toegefluisterd.
Hoe alles goed zou komen, hoe ik veilig was bij hem, hoe de Zwadderaars verder toch geen pogingen zouden doen mij mijn leven te ontnemen omdat ze werkelijk dachten dat ik dood was…
Ik boog me voorover over de eettafel, net zoals hij een paar minuten geleden had gedaan. Uitdrukkingsloos staarde ik in zijn ogen. Die grote, donkere ogen die ik jarenlang had veracht, zijn duistere ogen die sinds het begin van het jaar een geheel nieuwe blik verborgen hielden. Mijn ogen begonnen vervaarlijk te branden, dus ik sloot ze. Ik wilde niet dat Zaikaro me nog een keer zwak zou zien. Ik mocht niet wenen.
Ik zal niet janken over zo’n stomme opmerking, ik zal niet janken over zo’n domme opmerking…
Ik overdreef, maar dat was volledig zijn schuld. Hij had me doen geloven dat mensen werkelijk konden veranderen. In die paar dagen dat ik samen met hem had doorgebracht, had hij zo anti-Zaikaro-achtig gedragen.
Bijna als een geheel andere persoonlijkheid.
Toen ik mijn ogen heropende en mijn gezicht maar een tiental centimeter van het zijne verwijderd was, speurde ik naar een glimpje rasechte haat, een flits van afkeer in zijn ogen.
Ogen logen niet.
Ogen waren integer, soms pijnlijk eerlijk, maar dat maakte die glinsterende dingetjes juist wat ze waren.
Ogen waren speciaal, persoonlijk, de blikken die ze de wereld wierpen vertrouwelijk.
Nee.
Nee, ik vond niet waar ik naar had gezocht in de ogen van Zaikaro.
Ik leunde traag weer achterover op mijn stoel, een bedachtzame uitdrukking op mijn gezicht. Zaikaro keek me vreemd aan. ‘Waar was dat voor?’ leken zijn ogen nu te vragen. Op een of ander manier kreeg ik het gevoel dat er iets niet klopte. Er was iets mis, iets mis met de zachtaardige blik in zijn ogen. Verstrooid speelde ik met de lepel in mijn hand.
“Je soep wordt koud,” merkte Zaikaro plotseling droog op. “Eet. We hebben nog welgeteld vijf minuten voor de leider met je zal spreken.”
Afwezig en met een knagend gevoel vanbinnen gehoorzaamde ik hem.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik bleef twijfelend voor de zoveelste deur in het appartementsblok staan. Alle vezels in mijn lichaam protesteerden om binnen te treden. Nu pas realiseerde ik dat Zaikaro misschien geen grapje had gemaakt en ik me werkelijk tussen een kleine clan van Transformagiërs bevond.
Maar ze waren toch allemaal uitgestorven?
Dat had het Ministerie toch gezegd?
Dat was toch wat in onze handboeken op school stond?
Moest ik angst hebben?
Of juist niet?
De deur opende vanzelf en ik bleef op een respectabele afstand naar binnen turen.
“Kom maar binnen,” hoorde ik een koele vrouwenstem van uit de kamer. Ik wierp een schichtige blik naar achter toe.
Ik wil niet.
Ik zag dat Zaikaro me dwingend aankeek. Toen ik geen aanstalten maakte naar binnen te gaan, duwde Zaikaro me uiteindelijk naar binnen en sloot de deur voor mijn gezicht zodat ik niet terug naar buiten zou kunnen gaan.
“Aha, daar hebben we het meisje-dat-maar-niet-wakker-wilde-worden-uit-haar-coma,” grinnikte de jonge vrouw die achter haar laptop zat en nu haar bureaustoel om deed draaien. Ik begroette haar met een kort gemompel. Wat kon ik zeggen? Ik was al onzeker bij mensen die ik kende, stel je voor wat dat inhield als het om vreemden ging. Ik wierp een snelle blik op de laptop. Opmerkelijk. Een heks met een laptop?
“Ga maar zitten, alvast,” zei de jonge vrouw terwijl ze knikte naar de enige zetel in de kamer. “Ik zit al een paar uurtjes aan deze essay te werken, daarom zei ik tegen Em dat hij jou bezig moest houden. Het is bijna klaar, momentje,” ze bracht haar hand twijfelend naar haar hoofd om deze te ondersteunen, knipperde verwoed met haar ogen terwijl ze geconcentreerd naar haar beeldscherm staarde en begon toen, met een plotselinge ingeving, energiek te typen op het toetsenbord. Ik draaide ondertussen met mijn vingers terwijl ik de kamer rondkeek. Eigenlijk was het precies zo ingericht als de kamer waar ik in had gelegen, behalve dan op de computer na. Na een paar minuten die wel uren leken, keek ze eindelijk terug op en vestigde haar aandacht op mij. Ze stond met een snelle beweging op en stak met een vriendelijke blik haar hand uit. Ik staarde er geschrokken naar. Ze klakte ongeduldig met tong en zwaaide weer met haar hand. Langzaam bracht ik mijn hand omhoog en klemden mijn vingers zich om de haren.
“Ik ben Lara,” zei de ‘leider’. Haar kort blond piekhaar en lichtbruine ogen gaven haar een modern uiterlijk. “Jouw naam?”
“Lisbeth. Lisbeth Duvessa.”
“Hmm,” zei ze, schijnbaar ergens ver weg in gedachten. “Ja. Ja, ik vrees dat we dat zullen moeten veranderen. Je moet een andere identiteit gaan aannemen,” verklaarde ze terwijl ze mijn hand terug losliet en haar bril op haar neus duwde.
“Wat? Waarom?” vroeg ik verbaasd.
Ze keek me even begripvol aan. Ik haatte het als mensen me behandelden alsof ik achterlijk was. Als zij zouden vertellen wat er aan de hand was, zou ik het heus wel begrijpen. Lara haalde als antwoord op mijn vraag een bundeltje kaarten uit haar jeanszak en wierp deze naar me toe. Daarna ging ze terug zitten voor haar computer. Ik keek naar de verschillende identiteitsbewijzen in mijn hand. Zij, Lara, zag er op elke pasfoto lichtjes anders uit.
Lara Donzel
Lien Dronker
Liesa Dromedaris
Lyn Dommelbeek
“Ik heb er nog wel een paar ergens, als ik ze niet kwijt ben,” grinnikte Lara toen ze mij verbluft zag kijken.
“W-waarom heb je zoveel identiteitskaarten?” vroeg ik met een klein stemmetje.
“Oh god, je bent hier echt nieuw in, is het niet?” zei Lara met een toegeeflijke glimlach.
Ik trok een grimas en mompelde, “Dus het was echt geen grapje van Zaikaro?”
“Wat was geen grapje?” vroeg Lara nieuwsgierig.
“Nou,” begon ik. Ik wist niet precies hoe ik verder zou moeten gaan. “Nou,” zei ik weer, “hij zei iets over Mutrans. En zo.” Ik keek beschaamd naar mijn handen.
Lara stond weer op van haar bureaustoel en kwam voor me staan terwijl ze in mijn ogen keek.
“Lisbeth,” begon ze, “Ik vind het vreemd dat je er zelf nog niet op de een of ander manier bent achtergekomen, maar jij bent ook een Mutrana, net zoals mij.”
Zuchtend ging ze naast me zitten.
“Elk mens heeft wel een beetje Mutransbloed in zijn lichaam, zo komt het ook dat de meeste heksen en tovenaars aan Gedaanteverwisseling kunnen doen. Bij Dreuzels, zoals ik, is het natuurlijk heel anders. Ik wist niet eens dat er een magische wereld bestond vroeger.” Ze zweeg even en staarde voor zich uit. “Drie dagen geleden moet je een grote schok hebben meegemaakt, want het Mutransbloed in je besloot de strijd in te zetten tegen je eigen lichaam. Nu, is dit nog al eens gebeurd?”
Ik dacht na.
Was het al eens eerder gebeurd?
Zo ja, wanneer had ik net zo’n pijn gevoeld als drie dagen geleden?
“Ja,” zei ik met een plotselinge ingeving. “Ja. Na een badaccident.”
Ik besloot Lara de details te besparen.
“Dat dacht ik al. Nou, ik moest de inwijding laten beginnen toen Em je hierheen bracht, anders was je gestorven,” knikte Lara vriendelijk.
Inwijding…
Ik besefte plots dat ik de stem van Lara al eens eerder had gehoord. Zij was me komen opzoeken tijdens mijn comatoestand in het appartementje van Zaikaro. Flarden van het gesprek tussen haar en Zaikaro sijpelden mijn gedachten binnen.
“Wat hield de inwijding precies in?” vroeg ik belangstellend.
“Eigenlijk is het helemaal niet zo spectaculair als het klinkt. We moesten je wat meer puur Mutransbloed toedienen zodat deze uiteindelijk de strijd zou winnen,” antwoordde Lara. “Je zult ook gemerkt hebben dat je geen andere Mutranus of Mutrana hebt gezien in het huis?”
Ik knikte snel.
“Dit komt omdat je de Eed van Trouw nog niet hebt afgelegd,” zei Lara nu met zo’n zachte stem dat ik me voorover moest buigen om haar te kunnen verstaan. “Ze vertrouwen je niet en daar hebben ze gelijk in.”
Ze trok een smoel toen ze mij verontwaardigd zag kijken.
“Hé, dat is volstrekt normaal hoor,” zei ze vlug. De meesten die hier ondergedoken leven hebben al veel meegemaakt in hun leven, veel te veel. Sommigen zijn gebruikt door het Ministerie voor proeven, als testkonijn zeg maar, anderen zijn voortvluchtig,” fluisterde ze. “Het Ministerie denkt dat alle Transformagiërs zijn uitgeroeid. Al jaren zijn ze geniepig op zoek naar Mutrans om deze als spionnen te gebruiken of om te doden. Ze denken dat wij gevaarlijk zijn omdat we ons als andere mensen kunnen vermommen.”
Ik was even stil na al deze informatie, niet goed wetend hoe ik de vraag die ik nu al een tijdje in mijn hoofd had moest formuleren. Uiteindelijk zei ik, “Maar ik ben geen Transformagiër.”
“Onzin, je had 3,79 % Mutransbloed toen Em je hierheen bracht,” wuifde Lara mijn twijfels weg. “Nu, je mag hier in dit huis blijven zo lang je dat nodig acht en als je later problemen hebt, staat deze plaats altijd open voor alle Mutrans, dus wees welkom. Je bent vrij om te gaan en te staan waar je wil zodra je de Eed aflegt. En nu wegwezen, want mijn professor Scheikunde aan de universiteit verwacht nóg een verhandeling,” zuchtte ze terwijl ze geveinsd neerslachtig naar haar laptop staarde.
Ik keek met verdrietige ogen naar Lara. Eigenlijk begon ik de hele situatie een beetje akelig te vinden. De wereld waarvan Lara sprak, de wereld waar ik zogezegd ook een deel van uitmaakte, het was té onrealistisch.
Ik kon niet de kracht opbrengen om haar werkelijk te geloven. Dat zou immers betekenen dat… dat…
Tja, wat betekende dit alles voor mij?
Het was te veel.
Het was allemaal te veel.
Ik weigerde het te geloven.
Ik durfde niet.
Ik botste hard tegen Zaikaro op toen ik de kamer uitliep – “Wat? Hé!” – en mompelde gauw een verontschuldiging terwijl ik mijn hoofd opzij draaide zodat hij mijn betraand gezicht niet zou zien.
Het was zo raar.
Ik.
Ik was raar. Ik voelde me ook zo.
Ik wist niet eens of ik huilde van verdriet of juist van vreugde.
Ik wist alleen dat vanaf nu mijn leven een merkwaardige, nieuwe bocht zou nemen, maar hoe ik daartegenover stond?
Was het de bedoeling dat ik hier blij om was?
Zoals ik al zei.
Ik wist het niet.
Ik voelde me als verdoofd.
Voorlopig had ik meer gegevens te verwerken dan me lief was.
Toen ik in de kamer aankwam die me was aangewezen, gooide ik de deur met al mijn kracht toe. Ik was er van overtuigd dat iedereen het wel gehoord zou hebben, maar dat maakte voor mij geen verschil uit. Door de glibberige tranen die mijn zicht verhinderden, probeerde ik de sleutel op mijn deur te zien. Uiteindelijk draaide ik met trillende handen het slot om. Ik ademde hevig in en uit. Daarna zakte ik op de grond neer en staarde met grote lege ogen voor me uit.