Verlangen [12+]

Hier kun je verhalen vinden waar langer dan een half jaar niet aan geschreven is of op gereageerd. De verwachting is dat deze verhalen niet meer afgemaakt worden. Staat jouw verhaal hier en wil je verder schrijven? Neem dan even contact op met één van de moderators, dan wordt je verhaal teruggezet.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Heel erg bedankt weer ^^.
Ik vertrek zondag voor vijf weken naar Turkije -eindelijk mijn familie weer zien!- dus ik zal een tijdje niet kunnen posten. Daarom ga ik meteen een paar hoofdstukjes achter elkaar posten nu =). Iedereen een fantastische vakantie, vol met zon, zee, strand ;)!
Enjoy ^^.


H o o f d s t u k A c h t t i e n

“Identiteitscrisis”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Vermoeid wreef ik met mijn handen over mijn ogen. Ik was me dingen aan het verbeelden.
Weeral.
Mijn maag koos net dat moment uit om luid te protesteren tegen de ondraaglijke hongerregime waar het nu al een poosje onder gebukt ging. Ik draaide beschaamd mijn hoofd opzij.
Ik mompelde tegen Zaikaro, “Sorry, wat zei je ook alweer? Ik was niet echt aan het opletten,” terwijl ik verontschuldigend probeerde te kijken.
Zaikaro keek me uitzonderlijk verveeld aan. Ik had het gevoel dat ik iets belangrijks had gemist, maar Zaikaro was duidelijk niet van plan te herhalen wat hij net had gezegd.
Ik kan mezelf niet eens horen denken door mijn hoofdpijn, een beetje begrip hier…
Ik staarde hem nog steeds met een effen gezicht aan.
Zeg iets slims, Lisbeth.
Hij verwachtte duidelijk een antwoord van mij.
Zeg iets slims!
Misschien wel een reactie buiten de lijntjes, een ongewone, gekke reactie.
Zeg het!
Maar niets kwam in me op. Het enige waar ik op dat moment aan dacht was mijn lege maag. Zo bleven we beiden gewoon staan voor verscheidene seconden tot ik vermoeid de staarwedstrijd opgaf.
“Ik heb honger,” verklaarde ik met een serieus gezicht.
Hij keek me onbewogen aan en zei toen, “Je hebt tien minuten om jezelf er een beetje presentabel te laten uitzien. In die kleerkast daar,” hij wees met een vinger naar de kleerkast, “zul je vast wel iets op jouw maat vinden. De deur direct naast deze kamer leidt naar een badkamer.”
Ik knikte kort.
Er presentabel uitzien.
Juist. Dat zou me zeker en vast lukken. Ik wierp hem een vuile blik. Als er iemand was die wist dat ik er niet ‘presentabel’ uit zou kunnen zien, ook al zou ik zo hard mijn best doen, dan was hij het wel. Maar neen, hij moest het in mijn gezicht wrijven. Toch deed ik wat mij was verteld. Ik duwde Zaikaro uit de kamer en zocht in de kleerkast naar iets wat me zou kunnen passen. Uiteindelijk viel mijn blik op een losse zwarte t-shirt met de tekst ‘Pride above all!’ in het zilver. Ik grijnsde. Ja, ik vond het wel iets hebben, ironisch genoeg. Zo gauw ik klaar was met alles ging ik voor mijn deur staan, wachten op Zaikaro. Toen ik na twee minuten nog steeds fronsend voor de deur stond, begon ik toch lichtjes in paniek te schieten. In de gang waar ik me vond waren verschillende grote zwarte deuren en ik kende de weg niet. Ik kende niemand niet, niemand die hier woonde althans. Traag kwam ik in beweging en besliste een paar deuren uit te proberen. Ik ademde diep in en aarzelend klopte ik op de eerste beste deur.
“Boe.”
Ik maakte een klein sprongetje van de schrik. Toen het tot me doordrong dat het Zaikaro was die achter me stond en niet een of andere gemene Zwadderaar, kalmeerde ik een beetje. Ik wist niet of het wel iets goed was dat ik bedaarde met het besef dat het ‘alleen maar Zaikaro’ was. Mijn hart bonkte luid. Ik hoopte dat hij het niet zou horen.
“W-wil je dat nooit meer doen,” stotterde ik.
“Oh, doe niet zo schijterig, Duvessa,” rolde Zaikaro met zijn ogen.
“Ik zweer, als je me ooit nog eens zo laat schrikken…” probeerde ik Zaikaro te intimideren.
“Dan? Dan wat?” vroeg hij grijnzend. “Wat zou je dan doen?”
Wat zou ik doen? Wat zou ik doen? Ik zal je laten zien wat ik zal doen!
“Geef me mijn toverstok terug en ik zal je laten zien waar ik toe in staat ben!” siste ik tussen mijn samengeknepen tanden door. Zaikaro zocht even in de binnenzakken van zijn gewaad en een paar tellen later overhandigde hij mij mijn toverstok met een zwierig gebaar over.
“Voilà, en nu?”
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen en staarde naar de toverstok in mijn hand. Daarna keek ik opnieuw naar Zaikaro die mij met zijn geamuseerde blik leek uit te dagen. Ik hief mijn toverstok op, hield het tegen zijn nek. Recht op de levendige, kloppende ader. In die positie bleef ik staan. Even, heel even, voelde ik mijn minachting voor hem en iedereen van zijn soort mijn gedachten vergiftigen. Het zou zo simpel zijn hem nu te vervloeken, die stomme grijns van zijn gezicht te vegen voor eens en voor altijd. Toch kon ik niet de moed opbrengen dat daadwerkelijk te doen. Ik zuchtte.
“En nu gaan we eten,” verklaarde ik.
Ik wees speels met mijn toverstok voor me uit. Zaikaro begreep de hint en ging voorop om mij de weg te tonen naar de eetkamer. Onderweg kwamen we geen levende ziel tegen, wat me toch wel eigenaardig leek.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“Nope, ik geloof je niet,” zei ik simpeltjes. “Ik geloof je niet, want iedereen weet dat Transformagiërs zijn uitgestorven.”
“Maar –”
“Bewijs het,” schamperde ik.
“Ik hoef mezelf niet te bewijzen tegenover jou,” zei Zaikaro koel.
Het zien van de gekwetste uitdrukking op zijn gezicht was voor mij de laatste druppel. Ik hield mijn lach niet langer in, ik schaterde het uit.
“Kijk niet zo raar,” grijnsde ik.
Ik veegde met de rug van mijn hand de tranen weg, maar ik kon niet meer ophouden met lachen, hoe hard ik ook mijn best deed.
Na een paar minuten boog Zaikaro naar voren over de tafel en gaf me een harde por.
“Sorry, ik was bang dat je zou stikken,” zei hij op een verontschuldigende toon, maar ik merkte dat zijn ogen gemeen blonken.
De grijns op mijn gezicht verzwakte.
“Oké, ik geef het toe. Je had me beet, al was het dan maar voor een paar seconden. Kom op, zeg het.”
“Zeg wat?”
“Waar hangt de camera?”
Ik tuurde heel de eetkamer rond, maar ik vond geen enkele verborgen camera. Ach, ze waren tegenwoordig zo klein gebouwd, natuurlijk kon ik ze niet vinden.
“What the hell is een kamra?” vroeg Zaikaro nieuwsgierig.
“Het is een apparaat dat Dreuz –,” ik stopte in het midden van mijn zin, “weet je wat? Laat maar.”
“Jij je zin,” mompelde Zaikaro onverschillig. “Ik was toch niet echt geïnteresseerd.”
Ik staarde plots somber voor me uit. Die laatste opmerking van Zaikaro deed me aan mijn leven op Zweinstein denken, trok me meedogenloos terug naar de realiteit.
Ik was in de waan geweest dat ik een normaal gesprek aan het leiden was met iemand die ik als een vriend was beginnen te beschouwen.
Ik had het mis.
Zaikaro had mij op mijn meest broze momenten meegemaakt. Hemel, ik had zelfs bij hem houvast gezocht na de grote shock die de aanval op Zweinstein bij mij had veroorzaakt. Hij was de eerste persoon in mijn leven geweest die over al mijn problemen wist, ook al kwam dit omdat hij had meegewerkt bij het veroorzaken van de meeste moeilijkheden. Hij was de ook eerste persoon geweest die me echt gebroken had gezien, hoe tegenstrijdig dit alles ook mocht zijn. Hij had me geholpen de stukjes terug, al was het maar tijdelijk, aan elkaar te lijmen.
En hij had me getroost, maar dat wist hij zelf niet.
Ik had mijn ogen gesloten voor alles en ik geloofde zijn oprechtheid. Ik had hem geloofd omdat ik eindelijk wilde geloven in het geloven zelf, ik wilde geloven in iets. Ik wilde met heel mijn hart geloven in de dingen die hij mij had toegefluisterd.
Hoe alles goed zou komen, hoe ik veilig was bij hem, hoe de Zwadderaars verder toch geen pogingen zouden doen mij mijn leven te ontnemen omdat ze werkelijk dachten dat ik dood was…
Ik boog me voorover over de eettafel, net zoals hij een paar minuten geleden had gedaan. Uitdrukkingsloos staarde ik in zijn ogen. Die grote, donkere ogen die ik jarenlang had veracht, zijn duistere ogen die sinds het begin van het jaar een geheel nieuwe blik verborgen hielden. Mijn ogen begonnen vervaarlijk te branden, dus ik sloot ze. Ik wilde niet dat Zaikaro me nog een keer zwak zou zien. Ik mocht niet wenen.
Ik zal niet janken over zo’n stomme opmerking, ik zal niet janken over zo’n domme opmerking…
Ik overdreef, maar dat was volledig zijn schuld. Hij had me doen geloven dat mensen werkelijk konden veranderen. In die paar dagen dat ik samen met hem had doorgebracht, had hij zo anti-Zaikaro-achtig gedragen.
Bijna als een geheel andere persoonlijkheid.
Toen ik mijn ogen heropende en mijn gezicht maar een tiental centimeter van het zijne verwijderd was, speurde ik naar een glimpje rasechte haat, een flits van afkeer in zijn ogen.
Ogen logen niet.
Ogen waren integer, soms pijnlijk eerlijk, maar dat maakte die glinsterende dingetjes juist wat ze waren.
Ogen waren speciaal, persoonlijk, de blikken die ze de wereld wierpen vertrouwelijk.
Nee.
Nee, ik vond niet waar ik naar had gezocht in de ogen van Zaikaro.
Ik leunde traag weer achterover op mijn stoel, een bedachtzame uitdrukking op mijn gezicht. Zaikaro keek me vreemd aan. ‘Waar was dat voor?’ leken zijn ogen nu te vragen. Op een of ander manier kreeg ik het gevoel dat er iets niet klopte. Er was iets mis, iets mis met de zachtaardige blik in zijn ogen. Verstrooid speelde ik met de lepel in mijn hand.
“Je soep wordt koud,” merkte Zaikaro plotseling droog op. “Eet. We hebben nog welgeteld vijf minuten voor de leider met je zal spreken.”
Afwezig en met een knagend gevoel vanbinnen gehoorzaamde ik hem.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik bleef twijfelend voor de zoveelste deur in het appartementsblok staan. Alle vezels in mijn lichaam protesteerden om binnen te treden. Nu pas realiseerde ik dat Zaikaro misschien geen grapje had gemaakt en ik me werkelijk tussen een kleine clan van Transformagiërs bevond.
Maar ze waren toch allemaal uitgestorven?
Dat had het Ministerie toch gezegd?
Dat was toch wat in onze handboeken op school stond?
Moest ik angst hebben?
Of juist niet?

De deur opende vanzelf en ik bleef op een respectabele afstand naar binnen turen.
“Kom maar binnen,” hoorde ik een koele vrouwenstem van uit de kamer. Ik wierp een schichtige blik naar achter toe.
Ik wil niet.
Ik zag dat Zaikaro me dwingend aankeek. Toen ik geen aanstalten maakte naar binnen te gaan, duwde Zaikaro me uiteindelijk naar binnen en sloot de deur voor mijn gezicht zodat ik niet terug naar buiten zou kunnen gaan.
“Aha, daar hebben we het meisje-dat-maar-niet-wakker-wilde-worden-uit-haar-coma,” grinnikte de jonge vrouw die achter haar laptop zat en nu haar bureaustoel om deed draaien. Ik begroette haar met een kort gemompel. Wat kon ik zeggen? Ik was al onzeker bij mensen die ik kende, stel je voor wat dat inhield als het om vreemden ging. Ik wierp een snelle blik op de laptop. Opmerkelijk. Een heks met een laptop?
“Ga maar zitten, alvast,” zei de jonge vrouw terwijl ze knikte naar de enige zetel in de kamer. “Ik zit al een paar uurtjes aan deze essay te werken, daarom zei ik tegen Em dat hij jou bezig moest houden. Het is bijna klaar, momentje,” ze bracht haar hand twijfelend naar haar hoofd om deze te ondersteunen, knipperde verwoed met haar ogen terwijl ze geconcentreerd naar haar beeldscherm staarde en begon toen, met een plotselinge ingeving, energiek te typen op het toetsenbord. Ik draaide ondertussen met mijn vingers terwijl ik de kamer rondkeek. Eigenlijk was het precies zo ingericht als de kamer waar ik in had gelegen, behalve dan op de computer na. Na een paar minuten die wel uren leken, keek ze eindelijk terug op en vestigde haar aandacht op mij. Ze stond met een snelle beweging op en stak met een vriendelijke blik haar hand uit. Ik staarde er geschrokken naar. Ze klakte ongeduldig met tong en zwaaide weer met haar hand. Langzaam bracht ik mijn hand omhoog en klemden mijn vingers zich om de haren.
“Ik ben Lara,” zei de ‘leider’. Haar kort blond piekhaar en lichtbruine ogen gaven haar een modern uiterlijk. “Jouw naam?”
“Lisbeth. Lisbeth Duvessa.”
“Hmm,” zei ze, schijnbaar ergens ver weg in gedachten. “Ja. Ja, ik vrees dat we dat zullen moeten veranderen. Je moet een andere identiteit gaan aannemen,” verklaarde ze terwijl ze mijn hand terug losliet en haar bril op haar neus duwde.
“Wat? Waarom?” vroeg ik verbaasd.
Ze keek me even begripvol aan. Ik haatte het als mensen me behandelden alsof ik achterlijk was. Als zij zouden vertellen wat er aan de hand was, zou ik het heus wel begrijpen. Lara haalde als antwoord op mijn vraag een bundeltje kaarten uit haar jeanszak en wierp deze naar me toe. Daarna ging ze terug zitten voor haar computer. Ik keek naar de verschillende identiteitsbewijzen in mijn hand. Zij, Lara, zag er op elke pasfoto lichtjes anders uit.

Lara Donzel
Lien Dronker
Liesa Dromedaris
Lyn Dommelbeek


“Ik heb er nog wel een paar ergens, als ik ze niet kwijt ben,” grinnikte Lara toen ze mij verbluft zag kijken.
“W-waarom heb je zoveel identiteitskaarten?” vroeg ik met een klein stemmetje.
“Oh god, je bent hier echt nieuw in, is het niet?” zei Lara met een toegeeflijke glimlach.
Ik trok een grimas en mompelde, “Dus het was echt geen grapje van Zaikaro?”
“Wat was geen grapje?” vroeg Lara nieuwsgierig.
“Nou,” begon ik. Ik wist niet precies hoe ik verder zou moeten gaan. “Nou,” zei ik weer, “hij zei iets over Mutrans. En zo.” Ik keek beschaamd naar mijn handen.
Lara stond weer op van haar bureaustoel en kwam voor me staan terwijl ze in mijn ogen keek.
“Lisbeth,” begon ze, “Ik vind het vreemd dat je er zelf nog niet op de een of ander manier bent achtergekomen, maar jij bent ook een Mutrana, net zoals mij.”
Zuchtend ging ze naast me zitten.
“Elk mens heeft wel een beetje Mutransbloed in zijn lichaam, zo komt het ook dat de meeste heksen en tovenaars aan Gedaanteverwisseling kunnen doen. Bij Dreuzels, zoals ik, is het natuurlijk heel anders. Ik wist niet eens dat er een magische wereld bestond vroeger.” Ze zweeg even en staarde voor zich uit. “Drie dagen geleden moet je een grote schok hebben meegemaakt, want het Mutransbloed in je besloot de strijd in te zetten tegen je eigen lichaam. Nu, is dit nog al eens gebeurd?”
Ik dacht na.
Was het al eens eerder gebeurd?
Zo ja, wanneer had ik net zo’n pijn gevoeld als drie dagen geleden?
“Ja,” zei ik met een plotselinge ingeving. “Ja. Na een badaccident.”
Ik besloot Lara de details te besparen.
“Dat dacht ik al. Nou, ik moest de inwijding laten beginnen toen Em je hierheen bracht, anders was je gestorven,” knikte Lara vriendelijk.
Inwijding…
Ik besefte plots dat ik de stem van Lara al eens eerder had gehoord. Zij was me komen opzoeken tijdens mijn comatoestand in het appartementje van Zaikaro. Flarden van het gesprek tussen haar en Zaikaro sijpelden mijn gedachten binnen.
“Wat hield de inwijding precies in?” vroeg ik belangstellend.
“Eigenlijk is het helemaal niet zo spectaculair als het klinkt. We moesten je wat meer puur Mutransbloed toedienen zodat deze uiteindelijk de strijd zou winnen,” antwoordde Lara. “Je zult ook gemerkt hebben dat je geen andere Mutranus of Mutrana hebt gezien in het huis?”
Ik knikte snel.
“Dit komt omdat je de Eed van Trouw nog niet hebt afgelegd,” zei Lara nu met zo’n zachte stem dat ik me voorover moest buigen om haar te kunnen verstaan. “Ze vertrouwen je niet en daar hebben ze gelijk in.”
Ze trok een smoel toen ze mij verontwaardigd zag kijken.
“Hé, dat is volstrekt normaal hoor,” zei ze vlug. De meesten die hier ondergedoken leven hebben al veel meegemaakt in hun leven, veel te veel. Sommigen zijn gebruikt door het Ministerie voor proeven, als testkonijn zeg maar, anderen zijn voortvluchtig,” fluisterde ze. “Het Ministerie denkt dat alle Transformagiërs zijn uitgeroeid. Al jaren zijn ze geniepig op zoek naar Mutrans om deze als spionnen te gebruiken of om te doden. Ze denken dat wij gevaarlijk zijn omdat we ons als andere mensen kunnen vermommen.”
Ik was even stil na al deze informatie, niet goed wetend hoe ik de vraag die ik nu al een tijdje in mijn hoofd had moest formuleren. Uiteindelijk zei ik, “Maar ik ben geen Transformagiër.”
“Onzin, je had 3,79 % Mutransbloed toen Em je hierheen bracht,” wuifde Lara mijn twijfels weg. “Nu, je mag hier in dit huis blijven zo lang je dat nodig acht en als je later problemen hebt, staat deze plaats altijd open voor alle Mutrans, dus wees welkom. Je bent vrij om te gaan en te staan waar je wil zodra je de Eed aflegt. En nu wegwezen, want mijn professor Scheikunde aan de universiteit verwacht nóg een verhandeling,” zuchtte ze terwijl ze geveinsd neerslachtig naar haar laptop staarde.
Ik keek met verdrietige ogen naar Lara. Eigenlijk begon ik de hele situatie een beetje akelig te vinden. De wereld waarvan Lara sprak, de wereld waar ik zogezegd ook een deel van uitmaakte, het was té onrealistisch.
Ik kon niet de kracht opbrengen om haar werkelijk te geloven. Dat zou immers betekenen dat… dat…
Tja, wat betekende dit alles voor mij?
Het was te veel.
Het was allemaal te veel.
Ik weigerde het te geloven.
Ik durfde niet.
Ik botste hard tegen Zaikaro op toen ik de kamer uitliep – “Wat? Hé!” – en mompelde gauw een verontschuldiging terwijl ik mijn hoofd opzij draaide zodat hij mijn betraand gezicht niet zou zien.
Het was zo raar.
Ik.
Ik was raar. Ik voelde me ook zo.
Ik wist niet eens of ik huilde van verdriet of juist van vreugde.
Ik wist alleen dat vanaf nu mijn leven een merkwaardige, nieuwe bocht zou nemen, maar hoe ik daartegenover stond?
Was het de bedoeling dat ik hier blij om was?
Zoals ik al zei.
Ik wist het niet.
Ik voelde me als verdoofd.
Voorlopig had ik meer gegevens te verwerken dan me lief was.
Toen ik in de kamer aankwam die me was aangewezen, gooide ik de deur met al mijn kracht toe. Ik was er van overtuigd dat iedereen het wel gehoord zou hebben, maar dat maakte voor mij geen verschil uit. Door de glibberige tranen die mijn zicht verhinderden, probeerde ik de sleutel op mijn deur te zien. Uiteindelijk draaide ik met trillende handen het slot om. Ik ademde hevig in en uit. Daarna zakte ik op de grond neer en staarde met grote lege ogen voor me uit.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3


H o o f d s t u k N e g e n t i e n


“Eed van Trouw”

Afbeelding

De glinsterende sterretjes in de verder pikzwarte hemel fonkelden hoog boven onze hoofden en verlichtten ieders gezicht. Ik zat in kleermakerszit rond de ronde houten tafel, net zoals de rest. Er stonden kaarsen op de tafel. Ze wierpen een goudachtige gloed over het tafereel. Ergens in mijn achterhoofd was ik me bewust dat het gras waar ik op zat nat was. Ik had het warm, te warm. Een zwoel briesje streek over mijn gezicht en ik sloot mijn ogen in tevredenheid, hopend dat mijn blozende wangen wat zouden afkoelen. Ik wist niet hoe lang ik de afkeurende blikken nog zou kunnen verdragen.
Ze zagen er momenteel allemaal hetzelfde uit, aangezien ze weigerden hun ware gezichten te laten zien totdat ik de Eed had afgelegd. Het was eng, zo eng dat toen ik hen de eerste keer allemaal verzameld had gezien bijna een hartaanval had gehad. Ze leken niet menselijk. Het voelde zo uiterst fout aan om hier gewoon te zitten, en zitten was trouwens alles wat ik op dit moment deed.
Allen hadden ze pikzwarte haren en witte pupillen, dezelfde neus en dezelfde lippen. Hun armen waren even lang, hun gezichten hadden dezelfde ovale symmetrische vorm. Het was de ‘standaardvermomming’, had ik begrepen. Nou, ik vond het rechtuit akelig en de vooruitblik om die vervloekte Eed eindelijk af te leggen beangstigde mij. Maar ik begreep hen, ik begreep waarom ik de Eed moest afleggen. Ik vroeg me met een plotselinge pang in mijn hart af of hiermee ook heel het uitsluitgedoe terug zou beginnen.
Zou ik ook hier voor de rest van mijn leven een indringer zijn?
Als dat zo was, smeekte ik de goden me dat alles, alsjeblieft te besparen.
Dan wilde ik er liever niet bijhoren.
Nee, laat mij dan maar gerust. Laat mij achter, ergens in de vergetelheid. Ik zou het niet meer kunnen verdragen om weer buitengesloten te worden in iets, dat ging niet meer, en ik zou het niet opnieuw toelaten om zo behandeld te worden.
Net op dat moment voelde ik Zaikaro zachtjes in mijn arm knijpen, misschien om me moed te geven, misschien om me pijn te doen, wie weet. Mijn blik gleed naar het meisje dat ik de eerste avond dat ik hier was gearriveerd had ontmoet, en ik voelde niet langer de grote afkeer voor haar die ik toen had gevoeld. Althans, ik veronderstelde dat zij het was. Eigenlijk kon ik het niet precies weten, aangezien iedereen een exacte kopie was van iedereen. Behalve Zaikaro en Lara die hun ware zelf al hadden prijsgegeven.
Ja, ik leidde af dat zij het was omdat ze haar schouders gebogen hield en af en toe een angstige blik naar Zaikaro wierp. Haar mondhoeken krulden in een timide glimlach toen ze mij zag kijken en ik voelde als vanzelf ook een glimlach op mijn gezicht verschijnen.
“Liefste Mutrans,” sprak Lara met een koele stem. “We zijn vandaag hier samengekomen om een soortgenoot tot ons midden te laten.”
Afkeurend gemompel steeg op en ik wierp gauw een onzekere blik naar Zaikaro. Hij staarde met een harde blik in zijn ogen naar de vlammende kaarsen. Lara schudde teleurgesteld haar hoofd.
“Nee, mijn vrienden, nee. Het is nergens voor nodig zo negatief op te treden,” zei ze met een zachte, toegeeflijke stem. “Lisbeth heeft ook geen gemakkelijk leven gehad, net als ons. Toon alsjeblieft een beetje begrip,” vervolgde ze dit keer met een ietwat dreigende blik in haar ogen.
Zonder te wachten op verdere goedkeuring knikte Lara me bemoedigend toe.
Mijn beurt.
Ik maakte een klein sneetje in de palm van mijn hand met mijn toverstok en zag dat iedereen nu hetzelfde deed. Langzaam stond ik op. Ik begon links, met Zaikaro. Een druppeltje bloed van mijn palm viel op zijn palm en onmiddellijk vermengde de dikke rode vloeistof zich. Zo ging ik de hele cirkel rond, tot ik mijn bloed over iedereen had verdeeld, tot ik bij mijn eigen plaats aankwam en terug ging zitten. Ik sloot mijn ogen. Rechts nam ik Lara’s hand in de mijne, links de hand van Zaikaro. Het was de bedoeling dat nu de rest mijn voorbeeld zou volgen en we een cirkel zouden vormen met onze ledematen. Als één iemand niet zou toestemmen met mijn eedverklaring zou de cirkel onvolledig zijn en de Eed ongeldig, dat had Lara me verteld. Ik kon alleen maar hopen dat we nu een complete kring vormden. Ik voelde kleine zweetdruppels op mijn voorhoofd verschijnen. Na zachtjes gehoest te hebben begon ik de woorden, de eeuwenoude, bijna vergeten Latijnse beloftes te zingen. Behalve mijn gezang was het muisstil. Af en toe een zacht geritsel als iemand ging verzitten. Ik was me pijnlijk bewust van het feit dat mijn zangtalenten allesbehalve goed waren, maar toch besloot ik het er op te wagen.
“Ab imo pectore… Alta mente repostum… Coniunctis viribus,” zong ik met trillende stem. Toen stopte ik. De leider zou nu verder moeten gaan, zo hadden we dat geoefend, ik, Lara en Zaikaro. En inderdaad, precies op dat moment verhefte Lara haar stem.
“Fortuna rota volvitur. Fama volat. Faventibus astris, fiat voluntas tua,” fluisterde ze en ze kneep lichtjes in mijn hand.
Dat was de aanmoediging die ik nodig had gehad. Dit keer iets zekerder van mezelf vervolgde ik mijn lied.
“Similia similibus curantur. Species decipit…,” mijn stem stierf uit. Ik opende mijn ogen terwijl ik mij zenuwachtig mijn tekst probeerde te herinneren. Mijn handen zweetten zo verschrikkelijk, wedden dat Zaikaro me morgen zou uitlachen?
“Species decipit…” ging ik door. Ik merkte plots dat iedereen zijn of haar ogen had gesloten. “Species decipit,” herhaalde ik voor de derde keer. “Et qui tacet, consentire videtur,” besloot ik.
Ik rukte mijn handen los en wachtte tot iedereen zijn ogen weer had geopend. Ik herinnerde me nu heel goed wat Lara had verteld te doen. Ik keek iedereen apart aan en iedere keer herhaalde ik het zinnetje opnieuw. “Et qui tacet… consentire videtur.”
Sommigen gaven een aarzelend knikje wanneer ze aan de beurt kwamen, anderen glimlachten lichtjes. Toen iedereen had ingestemd zwaaide Lara een paar keer met haar hand en mompelde zacht iets wat ik niet kon verstaan.
Een paarse touw met zilveren spikkeltjes wond zich drie keer om mijn polsen. Mijn handen beefden zo hevig, zo ergerlijk hevig. Ik wilde dat het hele gedoe al voorbij was. Plots besefte ik dat niet mijn handen trilden, maar dat dit het werk was van de touw. Een onheilspellend gevoel bedwelmde me en ik keek geschrokken naar Lara.
Dit hadden we nooit besproken!
De touwen gingen strakker en strakker zitten en ik snakte naar adem toen ze in mijn huid brandden. Al de kracht die ik op dat moment kon verzamelen, alles wat ik nog kon bijeenrapen, alles gebruikte ik om het niet uit te schreeuwen toen de withete zilverpaarse touw oploste en rode striemen achterliet op mijn huid. Ik bleef in shocktoestand naar mijn polsen staren. Niemand sprak. Na een paar seconden verdwenen de striemen en ik kon weer opgelucht herademen. Een zware last viel van mijn schouders toen ik besefte dat het gedaan was.
De Eed was afgelegd.
De anderen konden nu niet anders dan mij aanvaarden.
“Welkom in ons midden, Mutrana,” grijnsde een jongen uit de kring. Hij schudde even met zijn schouders alsof hij iets van zich afwierp en langzaamaan vervormden zijn gezicht en zijn lichaam en verbreedden zijn schouders. Hij zag er hoogstens twintig jaar oud uit met zijn halflang blond haar en blauwe ogen, maar ik wist inmiddels dat schijn kon bedriegen.
“Ik ben Michaël,” zei hij. Hij stond op uit zijn kleermakerszit en gaf me een kus op de wang. “Welkom,” herhaalde hij. “Ik hoop dat je je hier thuis zult voelen.”
Na hem volgde de rest.
Ik kreeg de hele nacht bemoedigende schouderklopjes op mijn rug. Ik vreesde dat ik de namen van iedereen onmogelijk zou kunnen onthouden, vooral wanneer ze zich zouden vermommen. Toen ik mijn angst meedeelde aan de rest, was het weer Michaël die glimlachend het initiatief nam. “Je zult ons leren kennen aan ons typische gedrag,” zei hij. “Iedereen is anders, iedereen verschilt van elkaar. Maar het uiterlijk alleen is niet wat ons onderscheidt van onze medebroeders en zusters, zuster.”



Vertalingen van de Latijnse zinnen

- Ab imo pectore – uit het diepste van het hart
- Alta mente repostum – diep in de ziel bewaard
- Coniunctis viribus – met vereende krachten
- Fortuna rota volvitur. Fama volat. Faventibus astris. Fiat voluntas tua – Het rad van fortuin is gedraaid. Het gerucht doet de ronde. Als de sterren goed staan, Uw wil geschiede
- Similia similibus curantur – soort zoekt soort
- Species decipit – schijn bedriegt
- Qui tacet, soncentire videtur – wie zwijgt, stemt toe
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-
DEEL 2


H o o f d s t u k T w i n t i g

“Lafaard”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik voelde me warm, elke keer als ik wakker werd in mijn warm bedje met mijn warm dekentje in mijn klein kamertje met warme temperatuur. De duisternis die me voor geen moment met rust had willen laten voor jaren, die me achtervolgd had als een schaduw met elke stap die ik zette, was verdwenen, opgelost in het niets. Ik had niet langer last van bloedstollende nachtmerries. Mijn gedachten bestonden niet langer uit negatieve opwellingen die vroeger van binnen uit aan mij hadden geknaagd, die mij hadden opgepeuzeld, hoe vaak ik hen ook weg had gewenst.
Dat had ik beslist, al na een klein weekje in het appartementsblok te hebben geleefd.
Het leven kon ook leuk zijn, je kon ook uitkijken naar de gebeurtenissen die de volgende dag zouden plaatsvinden als je ’s avonds laat ging slapen. Het weer mocht dan zo veel mogelijk proberen mijn nieuwe stemming omver te kieperen, nu ik het gelukzalige gevoel vanbinnen kende, wilde ik niet, en kon ik het simpelweg niet loslaten. Het mocht gieten van de regen, terwijl ik naar buiten keek door het grote vensterraam in de studeerkamer voelde ik niets anders dan de glimlach die mijn gezicht sierde.
Ik hoorde ergens bij.
Natuurlijk ging het niet gemakkelijk in het begin. De eerste gesprekken, de eerste toenaderingen tot contact, de eerste samenzweringen verliepen stroef, maar ik had niet anders verwacht. Ik was tevreden. Ik leerde hen kennen, stuk voor stuk, niet door hun uiterlijk, maar door de houdingen die ze aannamen als ze bijvoorbeeld opstonden of boos reageerden of zelfs gewoon door de blik in hun ogen als ik hen aankeek.
De eerste Mutrana die ik ooit van mijn leven had gezien, het meisje dat vrees en ontzag had voor Zaikaro, zij was Jolanda en zij was precies zeven jaren oud. Ik was verontwaardigd geweest toen ik dat te weten was gekomen. Zij had immers het lichaam van een ongeveer een zestienjarige. Toen ik haar vroeg waarom ze in hemelsnaam haar lichaam zo veranderde en niet gewoon van haar leeftijd genoot had ze mij met verdrietige oogjes aangekeken. “Lisje,” had ze met grote ogen gezegd, “Lisje, iedereen is hier groot. Ik wil ook groot zijn, ik ben een flink meisje.” Ik had haar even uitdrukkingsloos aangestaard, ik kon er maar niet aan wennen dat er binnen dat volwassen lichaam een klein meisje verscholen zat. Uiteindelijk had ik haar met iets wat een bemoedigend gebaar moest voorstellen op haar hoofd geklopt, niet wetend welke houding ik moest aannemen en gezegd dat ik haar heus wel begreep al deed ik dat niet.
Dan was er Michaël. Hij was van Griekse afkomst, éénentwintig jaar en in tegenstelling tot de rest hield hij ervan er naturel uit te zien. Dat was niet onbegrijpelijk, want wie zou dat niet willen met zijn uiterlijk? Hem had ik door dit alles het snelst leren onderscheiden van de rest van de clan. Hij verhuurde zichzelf als informant bij verschillende geheime organisaties. Hij had het me wel allemaal willen uitleggen, maar eerlijk gezegd ging dat spionage gedoe, en dubbelspionage gedoe, en dubbeldubbelspionage gedoe mijn bevattingsvermogen te boven. Wat ik wel had kunnen afleiden, was dat hij zich bezighield met gevaarlijke dingen. Gevaarlijke en ook uiterst belangrijke dingen, dingen waar ik het liefs zo min mogelijk van geïnformeerd zou willen zijn, als dat maar eventjes kon. Mijn vermoedens werden weer eens bevestigd. Ravenklauwers waren niet te vertrouwen, nooit niet.
Verder bestond de clan uit een vrouw die de moederlijke rol op zich had genomen doorheen de jaren heen. Elke dag bereidde ze zonder mokken het eten voor voor de rest en het was alleen door haar dat het hoofdkwartier leefbaar bleef. Rosalinde. Ik had nog niet echt met haar gepraat en ik was dat voorlopig ook niet van plan. Ze deed me te fel aan mijn eigen moeder denken.
Tunc behoorde definitief tot de meest vreemde personen waar ik ooit kennis mee had gemaakt. Stille, stille Tunc. Tunc zonder familienaam. Een man van weinig woorden, een man van daden, een man van middelbare leeftijd, van éénendertig jaar om precies te zijn. Zijn familie in Turkije had hem op een zeer jonge leeftijd gemarteld en opgesloten toen zijn bloed omschakelde en de Mutrans in hem de leiding had genomen. Ze schaamden zich voor wat de buren zouden zeggen, ze hadden zich geschaamd voor hem omdat hij anders was en hadden de veranderingen aan hem bestempeld als handelingen van de duivel. Ik hoorde van de anderen in het huis dat hij later zelf zijn magische krachten had ontwikkeld en ontsnapt was uit de kelder, zijn cel voor menige jaren. Sindsdien was hij op de vlucht geweest voor zijn familie. De clan had hem gevonden op straat en een thuis aangeboden. Hij praatte zelf niet veel, dat deden zijn intelligente groene ogen voor hem. Zij spraken boekdelen. Zijn stem had een zware klankkleur en hij sprak rasperig Engels, maar ik verstond hem. Ik bedoel, ik had hem verstaan de enige keer dat hij tegen mij had gesproken. “Selam. ‘Oe gaat ‘ut?” had hij vriendelijk gevraagd. Ik leerde zijn gezelschap accepteren, ik leerde zijn aanwezigheid appreciëren terwijl hij stil in de hoek een boek zat te lezen.
Dat waren diegenen die voortdurend in het huis logeerden, samen met Lara en Zaikaro. Ik, Tunc, Jolanda en Rosalinde. Michäel bleef niet lang als hij een bezoekje bracht, hij had het huis slechts nodig als overnachtingplaats tussen zijn missies door. Verder waren er vaak mensen die kwamen en voor een paar dagen bleven, in het geniep werkten aan een nieuwe identiteit en oefenden op een nieuwe persoonlijkheid, deze lieten registeren door Lara en toen weer zorgden dat ze zo snel mogelijk wegkwamen. Ik nam niet eens de moeite hun namen te onthouden, maar ik had wel het aantal Mutrans dat ik al was tegengekomen in mijn gedachten opgeteld.
Twaalf.
Twaalf geregistreerde Transformagiërs over heel de wereld. We waren maar met z’n twaalven.
Een kleine, hechte groep van soortgenoten, van enkelingen en zonderlingen, mensen die zo veel hadden meegemaakt dat hun lichaam had geprotesteerd en op zichzelf een oplossing had gezocht. Individuen die elkaar hadden gevonden en besloten elkaar te steunen, te troosten door dik en dun.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik drukte een hand op mijn zij om de steek die ik daar voelde te bedrukken. Ondertussen probeerde ik mijn ademhaling weer te herleiden naar een normale tempo. Ik was zo buiten adem, ik kon niet langer meer.
“Wat doe je nu?” hoorde ik Zaikaro achter me verontwaardigd vragen.
Ik negeerde hem en drukte dit keer mijn handen op mijn wangen in een poging een beetje af te koelen. Ik zocht naar een zakdoekje in mijn zakken om de zweetdruppels weg te vegen. Toen ik er eentje had gevonden, ging ik zitten op de grond, midden in het bos waar ik en Zaikaro een dik half uurtje geleden waren Verschijnseld. Nou ja, hij was Verschijnseld en had mij meegenomen, het lukte mij nog altijd niet op mezelf.
“Ik zei,” herhaalde Zaikaro met een dreigende toon in zijn stem, “wat doe je nu?”
Hij ging voor me staan om mijn gezicht te kunnen zien en ik draaide mijn hoofd beschaamd weg.
“Ik heb liever niet dat je me negeert, Lisbeth, aangezien jij hulp vroeg aan mij.”
Oh god. Waarom moest hij mij altijd met mijn neus op de feiten drukken?
“Je vroeg wat ik deed. Hier is mijn antwoord,” mompelde ik. Ik draaide mijn hoofd weer lichtjes zodat ik hem recht in zijn ogen kon kijken. “Ik – geef – op. Ik geef op. Hoor je me? Het zal me nooit lukken, het lukt gewoon niet!”
De teleurstelling was van zijn gezicht te lezen. Het voelde alsof iemand mij in mijn gezicht had geslagen. Het deed pijn. Het deed pijn om weer eens iemand te ontgoochelen. Ik had niets anders gedaan dan dat, heel mijn leven lang. Ik was begonnen aan mijn Mutranstraining vol goede hoop. Zaikaro, hij, hij mocht niet teleurgesteld zijn in mij.
Waarom vond ik dat zo erg?
Dat mocht niet en dat hoorde niet, want hij moest me steunen zoals hij had gedaan wanneer ik zijn steun nodig had gehad. Ik rekende er op dat hij dat zou doen. Ik vertrouwde hem er op.
“Schijtebroek,” spatte Zaikaro. “En ik maar denken dat je wat waard was. Waar blijven je beloftes, Lisbeth? Waar blijven de beloftes die jij aan jezelf had gemaakt?”
Als ik geen antwoord zou geven zou hij wel stoppen met zijn vermaning. Alles zou dan voorbij zijn. Negeren was de boodschap. Ik staarde met al mijn aandacht naar een klein verdorren paddenstoeltje een eindje verder weg.
“Verdorie, Lisbeth!”
Ik voelde mijn wangen roder en roder worden, en het kwam niet door het feit dat ik me te pletter had gewerkt.
“Kijk naar me wanneer ik tegen je praat,” siste Zaikaro. Hij greep me stevig vast aan beide schouders en ging voor me staan, zodat ik wel gedwongen werd hem aan te kijken.
“Wat wil je van me,” fluisterde ik gekwetst.
Ik wist niet waarom, maar plots verdween de razende uitdrukking op Zaikaro’s gezicht als sneeuw voor de zon.
“Wat ik wil? Ik wil niets. Ik dacht dat dit was wat jij wilde,” antwoordde hij op dezelfde, rustige toon. “Zeg me, Lisbeth, is dit wat jij wil?”
Ik voelde me net een klein kindje, maar toch knikte ik lichtjes beamend met mijn hoofd.
“Waarom kies je dan voor de gemakkelijke weg? Waarom gedraag je je als een lafaard?” vroeg Zaikaro verbitterd. Zijn vingers knepen nu lichtjes in mijn schouders.
“Ik heb geen antwoord op je vragen,” zei ik stilletjes, “en noem me geen lafaard, alsjeblieft.”
“Maar dat is precies wat je bent als je opgeeft, Lisbeth,” Zaikaro boog zijn hoofd en drukte zijn voorhoofd op de mijne. Ik wilde in reflex achteruitstappen. Maar ik deed het niet. “Dan ben je in mijn ogen echt een lafaard, meisje,” fluisterde hij. Ik voelde zijn warme adem tegen mijn wangen strijken.
“Maar i-ik ben geen lafaard,” stotterde ik. “Echt niet.”
“Bewijs het.”
“Het is niet zo –”
“Het is niet zo? Het is niet zo – wat? Simpel? Gemakkelijk? Niemand zei dat het gemakkelijk zou zijn!” zei Zaikaro verbeten. Hij sloot voor een paar seconden zijn ogen, zette een paar stappen van me weg en probeerde te kalmeren.
“Ga je alles in één keer opgeven omdat je te lui bent om te werken? Want zo zie ik het,” zei hij abrupt. “En ik kan het maar niet geloven. Ik kan niet geloven dat dit meisje dat voor me staat, zij die al zo veel heeft meegemaakt, niet de moed heeft om –”
“Daar heeft het niets mee te maken,” onderbrak ik hem verontwaardigd.
“Ontken het niet. Luister goed, want ik heb geen zin meer in dit gedoe als mijn leerlinge het opgeeft, nog voor ze goed en wel is begonnen,” zei Zaikaro wrang. “Mijn vraag is heel simpel. Ben je bereid om alles in te zetten om je doel te bereiken?”
Ik voelde mijn ogen tranen en mijn hoofd bonken door alle emoties en gedachten die voorrang probeerden te krijgen. Stilletjes aan begon ik toch meer aandacht te schenken aan één bepaald gevoel. Wilskracht. Daar draaide het allemaal om, was het niet. De vraag was inderdaad simpel. Het antwoord was nog gemakkelijker. Ja. Of nee. In plaats van te antwoorden liep ik een eindje weg van Zaikaro, tot bij het bruine paddenstoeltje dat ik eerder had gezien. Ik verzamelde al mijn wil, al mijn toewijding. Het moest en zou lukken. Dit keer zou het me lukken. Er was geen andere oplossing. Ik dacht aan een meisje met een dun lichaam. Ik, ik werd het meisje met het dunne lichaam, ik voelde me dun en ik was ook dun en ik had dunne armen en een dun gezichtje en ik zette een paar stappen met mijn dunne benen voor me uit. Ik voelde dat mijn lichaam protesteerde, maar ik hield vol. Nog een paar meter, herhaalde ik telkens weer in mijn gedachten.
Nog een paar meter.
Uiteindelijk viel ik weer op de grond van vermoeidheid en mijn lichaam transfigureerde zichzelf weer in zijn normale vorm. Zaikaro kwam gehaast naast me zitten.
“Zie je wel, zo moeilijk is het niet,” grijnsde hij tevreden.
“Jij hebt makkelijk zeggen,” zei ik wrevelig.
“Zo zijn de wetten nou eenmaal. Je behoudt je lichaamsmassa, ook al ziet je lichaam eruit als een skelet voor mij part. Het enige wat je kunt doen is ook werkelijk afvallen, en dan heb je meteen ook een betere conditie en kun je je transfiguraties langer behouden.”
“Ja. Ja, dat weet ik. Dat had je al uitgelegd,” zei ik stilletjes. Ik sloeg mijn armen rond mijn opgetrokken knieën en legde mijn hoofd vervolgens op mijn knieën. “Het is alleen dat… Ik wil dat het onmiddellijk gebeurt, begrijp je? Ik wil onmiddellijk resultaat, want anders ontbreekt de zelfverzekerdheid me. Ik heb nog nooit zo hard gewerkt als ik nu al een tijdje samen met jou bezig ben, en ik ben bang dat ik geen resultaten zal krijgen nadat ik zo hard heb geprobeerd. En… en ik denk dat ik gewoon niet opnieuw teleurgesteld wil worden,” fluisterde ik aan één stuk door. Toen ik klaar was met opbiechten, keek ik zijdelings naar Zaikaro. De blik die ik toen in zijn ogen zag, die zou ik nooit vergeten. Zijn duistere ogen blonken voor de verandering, en hij zag er trots uit. Trots op mij.
Ik had iemand trots gemaakt.
Ik zag dat hij zijn arm bewoog en plotseling voelde ik een warme hand op mijn wang.
“Liefste Mutrana,” begon Zaikaro misprijzend. “Dat wil ik nooit meer horen. Wat heb je te verliezen?”
Vanaf nu geen twijfel meer, gebood ik mezelf. Ik bande de onzekerheid uit mijn ziel. Ik kreeg de kans. Ik kreeg de kans om iets beters te maken van mijn leven, ik kreeg een tweede kans. Hoe durfde ik er zelfs maar aan denken deze te negeren? Had ik dan zo weinig zelftrots? Ik sloot mijn ogen. De waterige winterzon verwarmde mijn gezicht.
Hij had gelijk.
Ik had niets te verliezen.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-
H o o f d s t u k É e n e n t w i n t i g

“Aura’s En Demonen”

Afbeelding

Twinkle, twinkle, little star,
don’t you forget who you are


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het was donker. De weinige sneeuw die was gevallen, glinsterde aangenaam als een dun dekentje van kleine kristalletjes in het licht van de lantaarns. De huizen wierpen imposante schaduwen over de grond.
Alleen al het aanzicht van het oude huis deed mijn hart een paar tellen ophouden met slaan en ik voelde me, al was het maar voor eventjes, warm worden met een vlaag van herkenning. Het voortuintje zag er behoorlijk verwaarloosd uit. Het houten hekje was verrot. Onkruid had zich vermengd met de verwelkte, bevroren bloempjes en de struikjes en boompjes aan de zijkant van het huisje waren stuk voor stuk bedorven. Maar mijn ogen lichtten op, want ik zag alleen maar wat ik wilde zien. Want ik herinnerde mij de dagen waarin het huisje in al zijn glorie had gepronkt. Hier had ik mij ooit thuis gevoeld.
Ik ordende mijn gedachten. Ik moest voortdurend alert zijn, want ik was duidelijk verwittigd voor wat de gevolgen zouden kunnen zijn als iemand mij zou herkennen.
Maar hoe kon ik daar aan denken wanneer de man waar ik zo van hield zich maar een paar luttele metertjes van mij weg bevond? Hoe kon ik dan denken aan mijn eigen veiligheid?
Het ging eenvoudigweg niet. Het lukte me niet.
Mijn gedachten waren op dit moment immers alleen gevuld met herinneringen aan de man voor wie ik mijn leven zou kunnen geven. Ze waren gevuld met compassie voor de man die mijn beschermer was geweest voor zo lang, de man die zo veel voor me had betekend voor zo een lange tijd. Ik voelde geen verdriet wanneer ik aan hem dacht, want hij was niet iemand die het verdiende om met leed aan te denken.
Het was alleen dat ik hem zo verschrikkelijk miste. Ik miste hem, alles aan hem.
Wat zou ik er niet voor geven om mij ooit weer in zijn sterke armen terug te vinden, om mezelf te verliezen in zijn omhelzing. Wat zou ik er niet voor geven om hem weer in zijn blauwgrijze ogen te mogen kijken. Wat zou ik er niet van geven om van hem te horen dat alles goed zou komen. Ik sloot mijn ogen en ik kon in gedachten, ergens heel ver weg van mij, zijn zachte, aardige, geruststellende stem horen, gedragen door de wind. Plotseling besefte ik hoe koud ik het had. Ik sloeg rillend mijn mantel wat dichter tegen me aan. Mijn lippen waren gebarsten door de kou en mijn ogen traanden door de kille wind. Ik verschool mijn gezicht gedeeltelijk achter mijn sjaal in poging mezelf te verwarmen. De winter, de machtigste der seizoenen, liet zijn aanwezigheid niet langer negeren. Het vroor. Het vroor en toch zouden de mensen die knusjes met hun familie in de woonkamer zaten, als ze door hun ramen zouden kijken, een meisje voor de deur zien staan van een huis dat er onbewoond uitzag. En zou zouden denken dat het arme meisje gek was, of een bedelaarster. Want wie waagde zich immers buiten in dit weer?
Maar ik was niet gek noch een armoedzaaier. Ik wist dat het huis bewoond was. Ik wist ook dat de koude buitenaf niet te vergelijken was met de ijselijke kilte die zich op een ziekelijke manier had verwikkeld om mijn hart.
Voor ik het wist had ik mijn handpalm plat op de stevige voordeur gedrukt.
Ik voelde zijn aanwezigheid.
Wat weerhield me dan om aan te bellen?
Ik gaf het uiteindelijk eerlijk toe aan mezelf. Ik was bang, ik was zo ontzettend bang voor wat ik aan zou treffen wanneer de deur die voor me stond, open zou gaan. Ik was bang dat ik mijn heden en verleden zou verliezen wanneer hem in zijn ogen zou kijken. Het was eigenlijk niet mijn originele bedoeling geweest, aanbellen. Ik zou gewoon eventjes naar het huis van buitenaf staren, voor een paar minuutjes maar, dat was wat ik de anderen had wijsgemaakt. Maar meer en meer begreep ik dat ik had gelogen tegen zowel hen als mezelf. Ik voelde namelijk dat ik mezelf nooit zou kunnen bedwingen, ik zou geen stap verder zetten voor ik zijn gezicht had gezien. Ik moest weten hoe het met hem ging, ik moest het weten! Voor ik goed en wel besefte wat ik had gedaan had ik met trillende vingers op de bel gedrukt. Ik veranderde nu pas omdat ik nog niet genoeg kracht had ontwikkeld om mijn transfiguratie voor een lange tijd vol te houden. Hier hing zo veel van af, ik zou geen tweede kans krijgen zoals bij mijn opleiding, ik moest mijn verandering volhouden voor zolang ik me in zijn bijzijn zou bevinden.
Ik was een vrouw met donkerblonde haren, ik had een rond gezicht. Ik was niet meer ik, ik was iemand anders. Ik dwong mezelf om me als iemand anders te voelen. Ik paste alles aan aan mijn uiterlijk, behalve mijn ogen. Die veranderde ik niet. Wanneer ik hem zou zien, zou ik dat met donkerbruine ogen doen. Mijn ogen.
De deur zwaaide plotseling open en een vlaag van hitte omhelsde me. Ik keek dankbaar op. Een oude man keek mij met verwilderd aan. Een paar seconden lang had hij een paniekerige uitdrukking op zijn gezicht, daarna verzachtten zijn gelaatstrekken. Het leek wel alsof vader in amper een maandje tijd minstens tien jaar ouder was geworden en ik wist dat ik verantwoordelijk was geweest voor die verandering.
“Dag meneer,” zei ik met hese stem.
De oude man staarde een voor een poosje naar een plaats achter mijn rug. Het was alsof zijn ogen verlangden meer te zien dan alleen de vreemde, onbekende vrouw voor zijn deur. Hij liet teleurgesteld zijn schouders hangen en staakte zijn poging. Arme vader. Ik wist wie hij trachtte te zien. Helaas zou zijn wens nooit in vervulling kunnen gaan. Zijn dochter was immers ook echt gestorven, de dag dat ze in een coma belandde. Ik was niet langer zijn klein naïef prinsesje, daar had ik te veel voor meegemaakt. Ik was niet langer Lisbeth, want ik voelde me niet meer één met de persoon die ik ooit was geweest, daar was ik te veel voor veranderd. Ik was niet langer een Duvessa, want een ware Duvessa zou nooit of te nimmer onder de verschrikkelijke schande gebukt gaan die ik nog steeds in de vorm van een grauwe litteken op mijn huid droeg, verborgen onder mijn transformaties.
Wie was ik?
Dat was een goede vraag en ik besloot daar zo snel mogelijk een antwoord op te vinden.
“Kan ik u misschien ergens mee helpen?” vroeg vader met een rasperige stem.
Ik maakte eindelijk oogcontact en boorde mijn ogen diep in zijn grijze kijkers. Wat ik zag beviel me niet. Zijn ogen waren dof, er zat niet langer levensvreugde in. Het stoorde me dat ze niet meer fonkelden zoals ze vroeger hadden gedaan.
Ik wilde mijn klamme handen verwarmen aan zijn grote handen. Ik wou zijn gezicht aanraken, ik wou hem tegen me aan drukken en schreeuwen dat zijn dochter nog leefde. Maar wie was ik om zulke leugens te vertellen? Wie was ik om een oude man zo te misleiden, zo te beroven van het laatste gevoel van rust dat hij misschien nog had?
“Is Karolien misschien thuis?” verzon ik snel.
De oude man staarde me onbegrijpend aan.
“Hier woont geen Karolien, het spijt mij zeer,” antwoordde hij uiteindelijk kortaf.
Ik glimlachte lichtjes.
“Dan ben ik bang dat ik voor de verkeerde deur sta, toch bedankt,” zei ik zacht. Net toen ik me om had gedraaid en er klaar voor was om te luisteren naar het geluid van een dichtvallende voordeur, zodat ik dan mijn transfiguraties los zou kunnen laten, stokte mijn adem en werd mijn keel kurkdroog.
“Lisbeth?” hoorde ik een hoopvolle stem achter me fluisteren.
Kon het?
Zou hij me herkend kunnen hebben aan alleen maar mijn ogen?
Met het laatste beetje kracht dat ik nog had vermomde ik mijn ogen en draaide ik me om.
“Pardon?” vroeg ik scherp.
Die oude ogen, die ogen waar ik zo aan gewend was, hadden voor eventjes verwachtingsvol geglinsterd. Maar toen ik vader aankeek, doofden ze opnieuw uit.
“Het – het spijt me,” mompelde de oude man koortsig. “Het was alleen dat… Ik dacht even… Nee! Nee, dat kan niet want… Nee, gaat u verder, gaat u verder, ik was even…” Hij maakte een wegzwaaiende beweging met zijn handen en sloot prompt de voordeur.
Ik ademde opgelucht uit en haastte me weg uit het steegje voor ik weer Lisbeth werd. Zaikaro wachtte me op de hoek op. Ik nam zijn arm met één hand stevig vast en maakte een ongeduldig zwaaiend gebaar met mijn andere.
“Ik ga al, ik ga al,” hoorde ik Zaikaro schamper mompelen. Daarna Verdwijnselden we samen als twee gedaantes, opgeslokt in de duistere nacht.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De ingrediënten voor een onschuldig gezichtje

Lijkt het u wel wat om als een naïef persoontje geaccepteerd te worden door de samenleving terwijl u ondertussen snode plannen nastreeft? Leest u dan maar vlug verder!

- Uw gezicht heeft een licht ovale vorm. Een ronde vorm mag, maar men mag niet overdrijven.
- Zorg dat uw neus niet te groot is. Mensen met lange uitsteeksels als neus worden gewoonweg niet als vertrouwbaar gezien. Mensen met een dunne neus worden als intelligent beschouwd. Op een negatieve manier. Zorg dus voor een klein, rond, schattig neusje. Niet te groot, niet te klein.
- Te dunne lippen worden afgeraden. Ook hier weer, zorg dat u dat u de gemiddelde dikte niet overschrijdt. Ga voor lichtjes volle lippen.
- Amandelvormige ogen met een helderblauwe kleur zijn zeker een must in uw vermomming. Eventueel een kleurtje dat naar het groen afwenkt.
- Een lichte huidskleur wordt aangeraden.
- Uw wenkbrauwen moeten een ronde vorm –


Ik sloeg ‘Duizend en één gezichten voor de zoekende Transformagiër’ met een klap toe en liet mijn hoofd rusten op de tafel. Wat was ik moe. Ik had de hele dag besteed aan het zoeken naar een nieuw uiterlijk voor mezelf en ik begreep eindelijk waarom iedereen het er zo moeilijk mee had.
Wou ik er onschuldig uitzien? Of ging ik voor een streng effect? Of was mysterieus meer iets voor mij?
Wou ik bruine lokken? Of rood haar? Of zou ik een blondje worden? Had ik stijl haar of krullen?
Blauw, groen, bruin of zwart als oogkleur? Of ging ik voor een exotisch tintje zoals violet of goudgeel?
Het duizelde voor mijn ogen door de ruime mogelijkheden waar ik plotseling over beschikte. Ik kon maar niet beslissen. Lara had me aangeraden voorlopig maar één nieuwe identiteit te creëren omdat ik nog behoorlijk nieuw was met de gang van zaken en ik nog veel oefening nodig had. En ik wou iets speciaals, ik wou iemand zijn die andere mensen nog een keer zou doen omdraaien en reikhalzend zou doen kijken.
Maar was ik daar wel klaar voor?
Zou ik er zo uit kunnen zien zonder me schuldig te voelen?
Ik keek op toen ik een stoel hoorde verschuiven naast mij. Het was Tunc maar. Ik glimlachte even vriendelijk naar hem, gebaarde dat hij eventjes moest wachten en stond op. Tussen de vele rekken in de studeerkamer, vol met oude, stoffige boeken, zocht ik naar een woordenboek Engels – Turks. Toen ik na een vijftal minuutjes had gevonden waar ik naar had gezocht, ging ik terug op mijn plaats zitten en bladerde het boekje door. Uiteindelijk keek ik op en zag Tunc geamuseerd staren naar het woordenboek in mijn handen. Ik grijnsde.
“Selam arkadas*,” sprak ik in mijn beste Turks. Ik moest toegeven, de klanken klonken vreemd, maar toch droegen ze een hartelijke sfeer.
“Hallo,” zei Tunc nu ook grijnzend met een knikje.
Ik wou net opnieuw opzoeken hoe ik moest vragen hoe het met hem ging, toen Tunc zich voorover boog, een hand op de mijne legde en het boek uit mijn handen nam.
“Nee,” sprak hij zijn hoofd schuddend. “Geen moeite doen. Ik spreek een beetje Engels.”
“Oh, oké dan,” antwoordde ik aarzelend. Ik staarde een beetje verwonderd naar de hand die nog steeds op de mijne rustte. Uiteindelijk trok Tunc zijn hand weg.
“Er is iets waar ik je over wou spreken,” zei Tunc na een paar minuten. “Lisbeth, is er iets wat je ergert? Dat je maar niet los wilt laten?”
Ik glimlachte toegeeflijk.
“Nee, Tunc,” antwoordde ik. “Dat was vroeger. Zie je, ik heb mijn verleden losgelaten toen ik voor een nieuw leven koos, dit leven. Ik heb misschien wel veel meegemaakt, maar ik kies ervoor alles te vergeten, begrijp je?”
Tunc knikte even kort.
“Je liegt,” zei hij uiteindelijk op een zachte toon. “Je hebt last van wraakgevoelens die je blijven achtervolgen als een schaduw.”
“Ik denk dat je uit je nek kletst,” onderbrak ik hem plots. Ik was verbaasd over de kille toon waarmee ik had gesproken, maar toch meende ik wat ik zei. Mijn gezicht betrok en ik klemde mijn kaken opeen. “Bemoei je niet met zaken waar je niets van begrijpt.”
“Het is je aura, Lisbeth. Die verraadt alles,” zei Tunc vriendelijk.
“Hoezo? Kun je aura’s zien?” vroeg ik verrast.
“Donkerrood.”
“Wat?”
“De kleur van je aura.”
“En dus?” zei ik geïrriteerd.
“Daadkracht. Wil. Woede. Ergernis. Boosheid. Moed. Onrust. Hartstocht. Frustratie. Passie. Haat,” somde Tunc op.
“Genoeg,” zei ik met trillende stem. Wie was Tunc om mij zo te durven confronteren?
De pijn begon net gestadig weg te ebben, ik had vrede gehad met mijzelf, maar na de korte woorden van Tunc voelde ik dat de kleinste oude gevoelens die nog waren overgebleven van vroeger werden opgerakeld en mij met al hun kracht omhelsden, verstikten. Ze probeerden hun oude plek op te eisen, maar ik blokkeerde het zorgvuldig zoals ik altijd al had gedaan. Had Tunc gelijk?
Had ik in een poging te genezen mijzelf gevoed met mijn woede, met haat? Ik huiverde bij mijn gedachten en keek gekwetst naar Tunc, naar zijn vreemde ogen die nu in mijn ziel leken te kijken, alsof zij alles konden doorgronden wat er zich in mij afspeelde.
“Ik heb hetzelfde meegemaakt,” verbrak Tunc de stilte. Hij sloeg troostend een arm om mijn schouders. “Verlangen naar wraak. Het zal je niet met rust laten tot je er iets mee doet. Niet negeren, Lisbeth, doe jezelf dat niet aan.”
Mijn lichaam begon ongecontroleerd te trillen en ik wist dat hij gelijk had. En met een vlaag van begrip die over mij heen spoelde en mijn nekhaartjes overeind deed staan, besefte ik dat niet zou kunnen rusten voor ik had afgerekend met mijn oude demonen.
Ik smachtte ernaar, met heel mijn wezen.
Ik verlangde ernaar, met heel mijn ziel.
Het zou gebeuren.
En dit keer zou ik klaar zijn voor de confrontatie.


- selam arkadas: hallo, mijn vriend.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-
H o o f d s t u k T w e e ë n t w i n t i g

“Mistige Memorie”

Afbeelding

Honesty is what you need
It sets you free like someone to save you
Let it go but hurry now
There's undertow and I don't want to lose you
Don't want to lose you now
Now
Now
Oh my
Look at your bright stars fade
So how much can you take?


Someone To Save You – One Republic

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De deur van de studeerkamer zwaaide plotseling open en Zaikaro verscheen aan de deuropening. Hij droeg een losse jeans en een donkerblauwe trui, de mouwen opgestroopt tot aan zijn ellebogen. Ik hield op met zachtjes bibberen en keek hem verstijfd met grote ogen aan. Op een of ander manier was ik me er plots heel erg van bewust dat een arm van Tunc nog steeds om mijn schouders lag. Ik schudde eventjes met mijn schouders zodat Tunc de hint zou begrijpen. Toen hij geen poging deed zijn arm te bewegen, keek ik hem waarschuwend aan. Hij was echter zijn onverdeelde aandacht aan Zaikaro aan het schenken; een harde, ondoorgronde blik in zijn ogen. Ik voelde me merkwaardig schuldig, alsof ik iets fout had gedaan. Dat gevoel verergerde toen ik het gezicht van Zaikaro zag, verwrongen in een grimas. Zijn ogen schoten vuur, maar hij zei niets voor een lange tijd. Er heerste een gespannen sfeer in de kamer. Beide jongens staarden elkaar aan met een strakke blik in hun ogen. Ik voelde me buitengesloten, alsof er iets was wat ik niet begreep, alsof er zich iets had afgespeeld tussen de twee waarvan ik niet op de hoogte was. Uiteindelijk, na een onaangename stilte, schraapte Zaikaro zijn keel.
“Ik wilde jullie niet storen met wat jullie bezig waren. Doe maar verder,” zei hij traag, zijn woorden rekkend, al zijn tijd innemend, een beschuldigende toon in zijn stem.
Ik keek raar op.
“We waren niets bezig,” antwoordde ik beduusd. “Waar ben je op uit, Zaikaro?”
Zaikaro schudde zijn hoofd met een schampere grijns op zijn gezicht.
“Zoals ik al zei, let vooral niet op mij.”
Hij verdween achter één van de rekken en kwam bijna op hetzelfde moment weer tevoorschijn met een bruin leren boek in zijn handen. Hij keek mij nog eventjes met een koele blik aan en net voor hij de kamer verliet, bleef hij voor een paar tellen stil staan.
“Ik kwam gewoon een boek halen,” zei hij, zijn rug naar ons gedraaid. Daarna sloot hij de deur achter zich, zonder achterom te kijken.
Tunc had eindelijk zijn arm opgeheven. Ik speelde verstrooid met de pagina’s van het boek waar ik een paar minuutjes geleden in had gelezen.
“Wat was dat nou?” zuchtte ik uiteindelijk.
“Let maar niet op hem,” probeerde Tunc me gerust te stellen met zijn zachte, zware stem. Ik fronste gefrustreerd mijn wenkbrauwen.
“Ik begrijp hem niet,” zei ik uiteindelijk onzeker. “Soms doet hij aardig, soms gedraagt hij zich alsof ik… Hij gedraagt zich gewoon zo verschillend met de Zaikaro die ik al bijna zeven jaar ken.”
“Hij is link,” zei Tunc. “Geloof me, die gozer is niet te vertrouwen.”
“Je praat over hem alsof hij jou iets heeft misdaan, Tunc,” zei ik zacht.
“Je denkt misschien dat je hem kent, maar dat is niet zo,” mompelde Tunc.
“En hoe weet jij dat?”
“Omdat hij niet is wie je denkt dat hij is.”
“Doe niet zo vaag,” flapte ik er opeens uit. Ik begroef afwezig mijn gezicht in mijn handen. “Vertel het mij als je iets te vertellen hebt, of doe het niet.”
Tunc keek even bedenkelijk.
“Sorry,” mompelde hij uiteindelijk. “Het is niet mijn taak om je in te lichten.”
“Inlichten? Waarover?”
Tunc zweeg, mijn scherpe blik ontwijkend.
“Goed, dan weet ik genoeg,” zei ik afstandelijk. Ik schoof mijn stoel achteruit en keerde Tunc mijn rug toe terwijl ik probeerde te begrijpen waarom ik zo opvliegend had gereageerd. Hij had niets fout gedaan.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Geleidelijk aan begon er zich een ontwerp te vormen in mijn hoofd, ik voelde het, maar ik begreep het niet. Elke keer als ik mijn ogen sloot, flitsten oude herinneringen voor mijn ogen, maar toen ik mijn ogen opende, waren ze allang verdwenen. Mijn aandacht voor alledaagse zaken verzwakte, ik was er met mijn hoofd niet langer bij. De dagelijkse routines die ik had ontwikkeld, gleden in een waas voorbij.
Opstaan, ontbijten, trainen, eten, trainen, studeren, slapen.
De volgende dag opnieuw.
En opnieuw.
Ik voelde mij opgesloten, gevangen en zo ontzettend beperkt in mijn vrijheid.
Ik at alleen het nodige om te kunnen overleven. Mijn eetpatroon sloeg op niets, want ik at op de meest onwaarschijnlijkste uren. Rosalinde was bezorgd om mij, maar ik beet bits van me af toen ze mij waarschuwde en zei dat ik ongezond bezig was. Na een paar dagen staakte ze haar pogingen.
Waarom had ik het me zo moeilijk gemaakt voor zo’n lange tijd?
Waarom had ik troost gezocht in eten?
Waarom had ik niet eerder beseft dat het zo gemakkelijk was?
Je stopt gewoon bijna niets in je mond.
Je eet om te leven.
Niet andersom.
Ik was bijna elke dag, elk uur terug te vinden in het bosje waar ik trainde met Zaikaro, ook wanneer hij er zelf niet was. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat was ik bezig met allerlei zelfverzonnen oefeningen, was ik bezig met het werken aan een fitter lichaam. Na een tijdje merkte ik dat mijn lichaam zich moeiteloos begon aan te passen en ik verhoogde mijn inspanningen naar een volgend niveau. De oefeningen die Zaikaro me opdroeg als taak om op mezelf te oefenen, vertienvoudigde ik. Ik kon nergens anders aan denken. Het werd een obsessie voor me. En ik kreeg resultaten voor mijn inspanningen. Ze werden bevestigd wanneer ik in de spiegel naar mijn reflectie keek. Ik kreeg tranen in mijn ogen van vreugde wanneer ik mezelf zag met kleren die los hingen aan mijn lichaam. Het was het allemaal waard. Ik was nergens méér gemotiveerd voor geweest in heel mijn leven. Elk druppeltje zweet, elk druppeltje inspanning, elk druppeltje van de vele tranen die ik had verspild… Verdomme, het was het allemaal zo verschrikkelijk waard. Ook al werd het wit voor mijn ogen van de uitputting wanneer ik ging slapen. Ook al hield mijn spierpijn mij voor vele uren wakker.
Ik veranderde, ik voelde dat ik veranderde.
Niet alleen uitwendig, ook mijn gedrag veranderde. Ik werd nonchalanter in mijn doen, ik negeerde mensen wanneer ik geen zin en meestal ook gewoonweg geen fut meer had om te antwoorden op hun vragen. Ik onderscheidde het noodzakelijke met het overbodige in mijn hoofd. Ik concentreerde me niet wanneer mijn concentratie niet was vereist. Sinds mijn gesprek met Tunc, betrapte ik mezelf erop dat ik op de meest onwaarschijnlijke momenten wegdreef van de realiteit en verdwaalde in mijn eigen gedachtegang.
De anderen merkten de wijzigingen ook op.
Op een dag was Jolanda mijn haren aan het vlechten en ondertussen een verhaaltje aan het brabbelen over één of andere draak en een prins toen het opnieuw gebeurde.
“Lisje?” had ze plots gevraagd.
Ik hoorde haar wel, maar mijn ogen waren gesloten. Ze had een paar tellen gezwegen, maar toen ik nog steeds geen teken gaf om haar aanwezigheid te bevestigen, had ze, en niet zo zachtjes ook, aan mijn haren getrokken. Ik durfde niet te reageren. Ik was zo dichtbij, zo dichtbij met het vastgrijpen, het begrijpen van de warrige, oh zo vergankelijke plannen die in mijn hoofd zweefden, maar ze vervaagden op het moment dat ik besefte dat mijn aandacht verzwakte. Ik vloekte zachtjes.
“Ja, Jolanda?” antwoordde ik grimmig terwijl ik met mijn hand over de zere plek wreef waar ze aan mijn haar had getrokken. Dit keer had ik ze niet mogen laten ontsnappen. Ik had ze bijna kunnen bevatten, bijna kunnen interpreteren, had Jolanda me niet gestoord.
“N-niets,” antwoordde het kleine meisje.
Ik rilde eventjes. Ik voelde me nog steeds oncomfortabel rond haar wanneer ze haar lichaam vermomde en zij scheen het net op dat moment ook te beseffen want ze schudde haar transformatie los en ging voor me staan. Voor mij stond nu een klein meisje die precies het uiterlijk had van iemand van haar leeftijd. Haar kastanjebruine haren waren kroezelig en haar vrolijke ogen hadden de groenblauwe kleur van de zee.
“Ik was eventjes bezorgd,” fluisterde ze.
Voor ik het wist, had het kleine meisje haar armpjes om me heen geslagen. Verbaasd bleef ik in dezelfde houding staan. Daarna hief ik traag mijn armen op en herhaalde haar gebaar.
“Je bent anders worden, Lisje,” fluisterde Jolanda. “Ik vind jou niet lief wanneer je kijkt, maar niet ziet.”
Ik bevrijdde me uit de merkwaardige omhelzing en gaf een klein knipoogje naar het meisje.
“Zoals je ziet, sta ik voor je en zie ik je glashelder,” glimlachte ik terwijl ik naar mijn bril gebaarde.
“Dat bedoelde ik niet,” zei Jolanda beteuterd.
“Wat bedoel je dan?” vroeg ik nieuwsgierig.
“Ik weet het niet, Lisje,” antwoordde Jolanda dromerig.
Ik verontschuldigde me en een paar minuten later vond ik mezelf terug, opgesloten in mijn kamer. Ik kon mij niet eens herinneren hoe ik daar was geraakt. Hier zou niemand mij komen zoeken. Ik wilde eventjes alleen zijn.
Ik was het niet gewend om de hele dag mensen rond mij te hebben en de afgelopen week was ik bijna nooit alleen geweest. Wanneer ik thuis was, had ik alleen mijn vader gehad als gezelschap. Op Zweinstein was ik altijd eenzaam geweest tussen de tientallen individuen die ik elke dag terug zag, waar ik dezelfde lessen mee had, met wie ik op dezelfde uren wakker werd en op dezelfde uren ging slapen.
Ik had het gevoel constant bekeken te worden in dit huis. De bezorgde blikken die Rosalinde mij toewierp tijdens het eten, de harde uitdrukking op het gezicht van Zaikaro wanneer onze blikken elkaar toevallig kruisten, de intelligente ogen van Tunc die mij begrijpend aankeken, de vreemde, kinderlijke gebaren van Jolanda, Lara’s opdringerigheid met haar belangstelling voor het ontwikkelen van mijn nieuwe identiteit…
Ik had er genoeg van. Ik wilde met rust gelaten worden, ik kon de vriendelijke aanrakingen van de anderen niet verdragen. Er was een vuur in mij aangewakkerd, een ontzagwekkende, oneindige vuur, een vuur die ik alleen maar op één manier zou kunnen blussen.
Als ik maar wist hoe
Ik zuchtte en greep naar het handboek van Verweer Tegen De Zwarte Kunsten in mijn boekenkast. Ik had Lara een tijdje geleden gevraagd om de vereiste boeken van mijn zevende jaar opnieuw voor me te kopen en sindsdien studeerde ik elke dag een beetje op mezelf. Ik dacht dat ik ondertussen wel op schema zou moeten zitten met de lessen op Zweinstein.
Ik plofte op mijn bed neer met het boek in mijn handen, bladerde eventjes door tot waar ik de vorige keer was gebleven en haalde toen mij toverstok tevoorschijn.
“Oké,” mompelde ik traag tegen mezelf. “Oké, dit gaat me wel lukken.”
Ik ging in kleermakerszit zitten en leunde met mijn rug tegen mijn kussen. Vandaag zou het moeten lukken, wilde ik op schema blijven. Ik kneep mijn ogen dicht.
Denk aan iets wat je gelukkig maakt.
Wat?
Wat maakte me gelukkig genoeg om er eindelijk in te slagen deze spreuk te overmeesteren?
“En ik zou ook niet naar je luisteren, ook al had je geen modder door je aders stromen. Ik luister namelijk alleen naar het andere geslacht als deze mij wat uitzicht biedt en op zijn minst een beetje interesseert…”
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen. Waar kwam dat vandaan? Iemand had het ooit tegen mij gezegd, maar ik had moeite met het oproepen van de precieze herinnering. Een glimlach verscheen op mijn gezicht toen ik mijn ogen sloot en exact dezelfde woorden die iemand ooit tegen mij had gesproken, zachtjes herhaalde voor mezelf.
Als zij mij nu konden zien…
Expecto Patronum,” fluisterde ik.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik hoorde ergens het krakende geluid van een deur die langzaam openging.
‘Het is tijd,’ schoot het door mijn hoofd. Ik deed langzaam mijn ogen open en ging terug rechtop zitten. Waarschijnlijk was ik in slaap gevallen, wat op zich een wonder was.
“Hallo?” zei ik stilletjes, testend of ik antwoord zou krijgen.
“Ja?” hoorde ik een koele stem op een vragende toon antwoorden.
Ik draaide me vliegensvlug om toen ik de stem achter mij hoorde. Ik bloosde lichtjes toen ik herkende wie voor me stond.
“Dag, Lisbeth,” glimlachte ik vriendelijk.
Ik besefte te laat dat ik een fout had gemaakt. Het gezicht van het meisje dat mijn evenbeeld voorstelde, verstrakte.
“W… wat?” fluisterde ze ongelovig, haar ogen groot, een vernederde uitdrukking op haar gezicht. Haar arm bewoog lichtjes. Mijn blik flitste naar haar hand. Ik reageerde te laat. Voor ik het wist, voelde ik een vlakke hand tegen mijn wang. Ik beet op mijn lip en siste van de pijn, terwijl ik aan mijn gloeiende wang voelde.
“Noem me…” prevelde het meisje, “noem me nooit meer Lisbeth. Lisbeth bestaat niet langer.”
Haar ogen blonken van woede. Ze ademde hevig in en uit. Ik knikte snel gehoorzamend met mijn hoofd, bang om een tweede klap te ontvangen. De blik van het meisje verzachtte lichtjes.
“En wat heb je zoal gedaan?” vroeg ze geïnteresseerd.
Ze bracht haar hand naar mijn wang en legde deze liefkozend op de plek waar ze me net had geslagen. Ik keek haar met tranende ogen aan en snikte zachtjes. Ze hief met een vinger mijn hoofd op.
“Je weet best dat ik niets heb gedaan,” zei ik fluisterend. “Dat gaat nogal moeilijk als je me hier opsluit.”
Haar ogen namen me met een fonkelende schittering van kop tot teen op. Ik keek verward de andere richting uit.
“Het spijt mij,” bekende ze zacht.
Ik jammerde lichtjes in mezelf.
“Je kunt me niet langer hier houden!” riep ik plotseling schril.
Haar ogen versmalden zich. Er speelde een onaangename grijns op haar gezicht. Ik wist dat mijn gezicht er op dat moment exact hetzelfde uitzag.
“Dat hoeft ook niet langer,” verklaarde ze. “Je mag ontsnappen uit dit godverlaten oord.”
Ik kon niet antwoorden. Mijn adem stokte in mijn keel. Mijn hart maakte een sprongetje van blijdschap. Ik wankelde even, maar slaagde er toch in recht te blijven staan.
“Sluit je ogen en laat me zien wat je bedoelingen zijn,” zei ik plotseling bedroefd. “Leid me naar de juiste richting. Fluister het in mijn oren. Ik ben bang dat ik de weg kwijt ben.”
Het meisje voor mij zakte lichtjes door haar knieën en boog gehoorzamend met haar hoofd.


De nieuwkomer staarde mij verbaasd aan, maar ik had hem al lang herkend. Zijn halflange kastanjebruine haren vielen een beetje voor zijn ogen. Zijn groenbruine ogen die nu krampachtig een harde en minachtende blik probeerden te onderdrukken.

“Ergernis,” fluisterde het meisje in mijn oor. Ik huiverde.

Ik keek vragend naar hem, terwijl de rest van het gezel gapend naar mij keek.
“Sorry,” mompelde de jongeman blozend.
Hij wendde zijn blik gauw naar de grond en gebaarde dat de rest van de jongens dat ook moest doen.

“Passie,” zei ze vervolgens glimlachend. “Hartstocht.”

Zij knikte bemoedigend naar de jongen die naast mij zat en die nu hard met zijn toverstok in mijn rug duwde.
“Begrepen?” herhaalde ze met een flauwe grijns op haar gezicht.
Ik begreep het.

“Frustratie,” spatte ze uit.

Hij zette een stap vooruit, in zijn ogen een giftige blik.
“Spot niet met wat ik zeg,” fluisterde hij. Hij hief zijn arm op, zijn toverstok op mijn hoofd richtend. “Als ik wil, kan ik je doen smeken om vergiffenis.”

“Woede,” zei ze knikkend.

Hij veegde traag het speeksel vermengd met bloed van zijn gezicht. Er was geen emotie af te lezen van zijn gezicht.

“Moed,” fluisterde ze vriendelijk.

“Sectumsempra!”

Haar ogen blonken nu hevig, vol haat, vol verachting. Ik begreep het eindelijk. Zij wilde dat ik hen zou kwetsen, hen zou doorboren met mijn koude wraak. Haar gezicht had een ondoorgrondelijke uitdrukking gekregen. Ik moest nu glimlachen, ondanks de koude tranen die over mijn wangen gleden.
“Wil! Daadkracht! Verlangen!” schreeuwde ze schril, haar wangen rood van waanzin.
Om mijn nek voelde ik plots twee handen. Ik snakte naar adem. Ademhalen ging moeizaam.
“S-sorry,” zei het meisje met grote ogen terwijl ze me losliet.
Ik ademde een paar keer rustig in en uit tot ik mijn ademhaling weer onder controle had. Ze keek me kil aan. Maar ik begreep dat haar haat niet voor mij was bestemd. Nee, het behoorde toe aan hetgeen we beiden ooit hadden vertegenwoordigd.
“Ik zal je helpen,” besliste ik zachtjes.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Badend in het zweet werd ik wakker. Normaal gezien kon ik mij mijn dromen alleen maar vaagjes herinneren, maar dit keer was het anders. Het was een raadselachtige, absurde, maar vooral verhelderende droom geweest. Ik was opgetogen. Eindelijk had ik een antwoord gevonden op mijn verzoek.
De harde woorden van Tunc suisden luidkeels in mijn oren na, schreeuwden om mijn aandacht. Er klikte iets in mijn hoofd, de puzzelstukjes vielen traag op hun plaats. Hoe meer ik erover nadacht, hoe logisch het allemaal leek te zijn. Ik wreef met mijn hand over mijn slaperige ogen en keek naar de wekker. Het was 6.30, las ik af. Wel, tijd om op te staan. Ik moest zo snel mogelijk met de voorbereidingen beginnen. Ik had veel werk voor de boeg.
Ik zou immers terugkeren naar Zweinstein.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Gisela
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 27 dec 2007 12:52
Locatie: antwerpen

Oeeeeee cool! wraak, jaaaa neem wraak :twisted:
I like life. It's something to do - Ronnie Shakes
DramaQueen
Potlood
Potlood
Berichten: 40
Lid geworden op: 09 jul 2008 09:03

Zooooo gweldig!! ik ben gewoon verdwaald in dit verhaal! more please?
-= Vergeef me voor mijn spelling! Ben dyslecties!! =-
Jill
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 11
Lid geworden op: 18 mei 2008 09:38

Oeh! *schopt verhaal omhoog*

Je moet snel weer verder posten Liekje! (ook al heb ik al tot veel verder gelezen dan dit ^^)
Gebruikersavatar
Lessie
Vulpen
Vulpen
Berichten: 409
Lid geworden op: 18 mei 2008 21:10
Locatie: Zuid Holland
Contacteer:

Ik weet dat je veel verder bent dan dit hier, dus post hier ook snel wat :D I love this story! :liefde Jij schrijft ontzettend goed :)
Liefs,
Lessie
Sometimes is there a day to forgiveness... Sometimes is that day to revenge.
Gebruikersavatar
Elice*
Balpen
Balpen
Berichten: 175
Lid geworden op: 07 apr 2007 23:21
Locatie: Haarlem

Mijn hemel...

Dit is gewoon echt leesvoer! Ik ben maar aan het proeven, en ik heb nooit genoeg!

Prachtverhaal! Heel meesleepend en spannend! Je hebt de personage's bijna tot leven gewekt! En de situaties zijn zó geschreven dat je zelf ook de spanning voelt!

Ik ben zeker vast geplakt aan dit verhaal en kan alleen maar vragen om meer :super
het aller mooiste geschenkt,
Is het gebaar.
Shadowfire

Ik had besloten te stoppen met posten, maar toen ik dit verhaal las, móést ik mijn mening kwijt. Je bent een fantastische schrijfster en ik ben het volledig eens met Elice*.
Je bent zelfs zo goed dat ik op zoek ben gegaan naar de volgende hoofdstukken, op andere site's. En daar ben ik er nu helemaal door en wacht ik met spanning op het vervolg. ;)
Het verhaal laat me niet los, als ik niet lees, denk ik er over na. Het enige wat ik kan zeggen is: ga zo door!
En ik hoop dat ik gauw hoofdstuk vijftig kan lezen. :)
Gesloten

Terug naar “Onafgemaakte Fanfictie”