@ yara: Sorry, examenweek komt eraan en ik ben druk met voorbereidingen treffen ^^ Het spijt me dat ik niet zo vaak post, om het goed te maken krijgen jullie deze keer een extra lang stuk
-------------------------------------------------------
Het antwoord werd al snel duidelijk. Boven op de omgevallen badkuip zat een enorme kat. Het beest was roodbruin, met gelige ogen en het leek alsof iemand een hap uit zijn oor had genomen. Woedend blies het beest naar me. Ik antwoordde met een boos gegrom.
“Oh het spijt me! Ik wilde kijken of je al terug was, en toen glipte Gijs naar binnen.”
Het grote meisje van eerder stond in de deuropening en keek verbaasd naar de ravage die was aangericht. Stukken zeep lagen kriskras door de kamer heen, alles was nat, de twee schermen waren omgevallen en de badkuip lag op de grond. Tiaro was ook kletsnat en keek al net zo verbaasd terug.
“Ik help je wel om het op te ruimen. Je weet hoe Gijs is, hij heeft een hekel aan alle andere dieren.”
“Dat- dat hoeft niet, Eleen. Ik ruim het zelf wel-“
“Doe niet zo gek. Het is mijn schuld dat Gijs hier de boel op stelten heeft gezet. Ik wou dat iemand hem eens manieren zou bijbrengen. Maar daar zal hij wel te oud voor zijn.”
Samen zetten ze de badkuip weer overeind en raapten de stukken zeep van de vloer, maar pas nadat ze Gijs de kater zorgvuldig in de slaapkamer opgesloten hadden. Ik wilde meehelpen en struinde de gang op, op zoek naar een dweil. In de eerste de beste open kast vond ik er één. Ik nam het ding in mijn bek en draafde terug naar de badkamer, waar ik zo goed en kwaad als het ging het water op te dweilen. Tiaro en het lange meisje keken even verbaasd toe, maar begonnen toen te lachen.
“Waar heb je die gevonden, Ti?”
“Ze lag op het strand,” zei Tiaro verlegen. “Ik heb haar meegenomen en te eten gegeven, en nu blijft ze hier tot ze weer helemaal beter is.”
“Hoe heet ze?”
“Cheza.”
Ik spitste mijn oren toen ik mijn nieuwe naam hoorde. Eleen knikte goedkeurend en stond toen op.
“Maar eigenlijk is dat niet waar ik voor kwam. Ik moest je een bericht doorgeven van het dorpshoofd. Hij wil dat je morgen even bij hem langsgaat. Oh, en Mel is aardig kwaad op je, maar dat had je vast zelf al door. Ze is er vanavond niet, maar ik zou wel vast bedenken wat je tegen haar gaat zeggen.”
“Waar is ze heen?” vroeg Tiaro.
“Geen idee. Dat zei ze er niet bij.”
Tiaro knikte. “Bedankt, Eleen.”
“Graag gedaan.”
Het lange meisje draaide zich om en liep de kamer uit, waarna ze Gijs uit de ruimte naast de badkamer liet en hem als een baby oppakte. Hij hing spinnend in haar armen en keek ondertussen naar mij, alsof hij duidelijk wilde maken wie hier de baas was. Ik snoof en wendde boos mijn kop af.
“Kom, Cheza. Ik zal je schoonspoelen.”
Tiaro vulde het bad opnieuw en dit keer werd ik helemaal schoon, zonder onderbrekingen. Daarna nam ze me mee naar haar slaapkamer en wees op een zacht kleed, pal naast haar bed.
“Jij mag hier slapen. Als het niet lekker ligt, haal ik morgen wel iets beters.”
Ik rolde me op op het kleed, wat Tiaro een plezier leek te doen. Ze stapte naast me in bed en streelde mijn vacht even. Een paar minuten later sliep ze.
De volgende morgen werd ik al vroeg gewekt door Tiaro, die in haar kledingkast stond te rommelen. Ze haalde een set schone kleding tevoorschijn en wilde ermee naar buiten lopen. Maar toen ik haar wilde volgen, hield ze me tegen.
“Blijf jij maar hier, Cheza. Ik haal je wel op als ik bij het dorpshoofd ben geweest, oké?”
Met die woorden liep ze naar buiten en deed de deur achter zich op slot. Ik staarde verbaasd naar het hout. Sloot ze me op? Zomaar? Had ze me echt gewoon opgesloten? Maar dat ging zomaar niet! Ik was geen schoothondje dat je achterliet als het je beter uitkwam. Dat zou ze nog moeten leren.
Mopperend staarde ik nog een tijdje naar de deur en besloot toen om uit te breken. Ik had het al eerder gedaan, en ik kon het nu weer. Door het raam, was dat mogelijk? Het ding stond op een kiertje en als ik goed mijn best deed, kon ik me er vast tussendoor wurmen. Ik liep naar het raam toe, legde mijn voorpoten op het raamkozijn en wrong mijn snuit in de kier. Moeizaam schoof ik het hout naar boven. Het ding was zwaar, maar gaf mee en al snel was er een opening ontstaan die groot genoeg was om me door te laten. Tevreden klom ik omhoog en perste me het raam door. Tiaro’s kamer bevond zich op de eerste verdieping, maar ik was inmiddels heel handig geworden in het springen uit ramen. Met gespreide poten landde ik op het gras. Ik rende meteen door, het pad over, de hoek om- en trapte toen met mijn voorpoot op iets zachts. Er klonk een enorm gekrijs en Gijs de kater schoot overeind van schrik. Ik was op zijn staart gaan staan.
‘Dat was niet helemaal de bedoeling…. Hou die klauwen bij je!’
Ik piepte en stoof ervandoor toen het beest met zijn nagels naar me begon te slaan. Gijs achtervolgde me even, maar besloot toen dat hij er toch geen zin in had en waggelde terug naar zijn plaats. Hij rolde zich op en ging in de schaduw van het huis liggen rusten.
Ik snoof. Stom beest! Ook al was ik in zijn ogen een indringer, die kat reageerde veel te heftig. En zijn nagels moesten hoognodig worden geknipt. Klauwen waren het. Het beest had eigenlijk meer weg van een tijger dan van een grote kat. Zijn pluizige staart zwiepte heen en weer en hij keek me met zijn gele ogen het hele eind na, tot ik uit het zicht verdwenen was.
Daar, een eindje verderop, liep Tiaro. Ze was halverwege de stenen trappen en liep flink door. Ik wachtte totdat ze helemaal beneden was en ging toen haastig achter haar aan, net ver genoeg weg zodat ze me niet kon zien.
Tiaro ging dwars door het dorp heen. Ze kwam langs huizen, een uitgestorven zijstraatje en het overvolle dorpsplein. Het meisje keek niemand in de ogen en staarde onder het lopen hardnekkig naar de grond. Ik vond dat raar. De rest van de mensen gedroegen zich ook vreemd. Ze staarden naar haar en fluisterden met hun buren, maar keken vlug weg als ze langsliep. Ik verstond de woorden niet, maar de toon van hun gefluister begreep ik wel en het stond me helemaal niet aan.
Zodra ik in de buurt kwam, verstomden de gesprekken echter. Mensen wezen openlijk op mijn witte vacht en een paar keer werd er geroepen:
“De wolf! Het is de witte wolf!”
Ik werd het hele eind nagestaard, maar besteedde er verder geen aandacht aan en een paar minuten later stopte Tiaro bij een gebouw met grote ramen. Een oude vrouw deed de deur voor haar open en liet het meisje binnen. Ik begreep dat ik haar niet verder kon volgen. In plaats daarvan struinde ik de ramen af, één voor één, om te zien of ik Tiaro kon vinden. De meeste kamers waren leeg en niet interessant, maar uiteindelijk bleef ik hangen bij een ruimte die wel wat op een kantoor leek. Er lag een zacht kleed op de vloer en tegen de muur stond een grote open haard, samen met een gemakkelijke stoel. Een man in zijn vijftiger jaren zat achter een bureau, met een potlood in zijn hand en zijn ogen op de vrouw tegenover hem gericht. Ik kon door het raam heen horen wat ze zei.
“…niet langer, Rudolf. Elke dag weer moet ik die verdraaide duiven uit mijn groentetuin jagen. Ze pikken alles kapot, en nu heeft híj me aangeklaagd omdat ik stenen naar ze gegooid heb!”
“Mijn beste mevrouw, ik begrijp heel goed waarom u boos bent,” zei de man rustig. “Maar ik heb niet de macht om recht te spreken over dit soort zaken. Dat heeft alleen de rechtbank van burgers. Vertel ze morgen gewoon wat u mij vandaag verteld heeft, en dan nemen zij vast wel een goed besluit.”
De vrouw deed woedend haar mond open om hem tegen te spreken, maar op dat moment werd er op de deur geklopt.
“Wie is het?” vroeg de man achter het bureau.
“T-Tiaro, meneer.”
“Ah, kom binnen, kom binnen. Als u me nu wilt excuseren, vrouwe Berthrolde, ik heb een afspraak.”
Mopperend droop de vrouw af en Tiaro zette drie stappen naar achteren om haar door te laten. Dorpshoofd Rudolf kwam glimlachend overeind.
“Bedankt, kind. Dat was al de vierde keer in twee dagen dat ze kwam klagen over haar buurman. Mijn rug begint aardig stijf te worden van dat bureau.” Hij gebaarde naar de openhaard. “Kom, laten we het ons gemakkelijk maken. Ik zal even een stoel voor mezelf bijschuiven.”
Hij liep naar de hoek van de kamer en sleepte een bruine fauteuil mee naar het haardvuur. Tiaro ging in de stoel zitten die al klaar stond. Nerveus friemelde ze aan haar mouw.
“Ik denk dat je al weet waarom ik je hierheen heb gehaald. Vandaag was de dag van de ceremonie, Tiaro. Waarom stond je niet op het podium met de anderen?”
Tiaro gaf geen antwoord. Ze schoof haar voeten langs elkaar en keek de man niet aan.
Rudolf slaakte een zucht. “Luister, meisje. Als je de ceremonie één keer mist, is dat helemaal niet erg. Maar je bent de afgelopen drie keer afwezig geweest. Dat kan echt niet, meisje. Je weet hoe belangrijk de ceremonie en het ritueel voor het dorp zijn, en die kunnen alleen volledig uitgevoerd worden met vijf van jullie, onder leiding van de sjamaan. Wil je soms niet meer? Wil je stoppen met je opleiding?”
Tiaro schudde haar hoofd.
“Wat is er dan aan de hand? De ceremonie en het zuiveringsritueel moéten elke twee maanden worden uitgevoerd om de geesten gunstig te stemmen, en zonder jou zijn beide incompleet. Maya heeft je ook al weken niet meer zien trainen. Ben je soms bang om je gave te gebruiken? Heeft dit te maken met de verdwijning van je moeder?”
Tiaro maakte een krampachtige beweging en Rudolf hield gauw op met vragen. Hij zuchtte en kneedde zijn voorhoofd met zijn knokkels.
“Hoe dan ook, meisje, ik ben bang dat het dorp de grens van zijn geduld heeft bereikt. Er wordt gefluisterd dat de geesten zich tegen ons keren, en het is slechts een kwestie van tijd voordat dat ook werkelijk gebeurt. Dat sta ik niet toe, Tiaro. En daarom geef ik je twee weken de tijd, vanaf nu.”
“W-waarvoor?” vroeg het meisje.
“Om jezelf weer in het gareel te krijgen. Ik wil dat je jezelf traint en over twee weken deelneemt zowel de ceremonie als het zuiveringsritueel, net als alle leerlingen van de sjamaan. Als je daar niet in slaagt, neem ik je je opleiding af en wijst Maya wel iemand anders aan die jouw plaats kan innemen.
Dit is je laatste kans, Tiaro. Ben ik duidelijk?”
“Ja, meneer,” zei Tiaro zacht.
“Heel goed. Ik hoop dat het je lukt. Ga nu eerst naar Maya en meld je voor de training.”
“Ja, meneer.”
Tiaro stond op en schuifelde de kamer uit.
Ik haalde mijn voorpoten van het raamkozijn af en liet me terug op de grond vallen. Rustig liep ik om het gebouw heen, tot de voordeur weer verscheen, en wachtte tot Tiaro naar buiten zou komen. Het eerdere gesprek had me stof tot nadenken gegeven. Er was dus toch iets gebeurd, iets dat met Tiaro’s gedrag in verband stond. Iets wat te maken had met haar moeder. Wat zou het kunnen zijn? De dorpelingen waren er helemaal niet blij mee, dat stond vast. Een verdwijning alleen zou niet zo’n reactie teweeg brengen. Er moest meer aan de hand zijn. En de uitwerking ervan op Tiaro zinde me niet.
Ik wilde weten wat er precies aan de hand was. Maar hoe kwam ik daarachter? Ik kon nog steeds niet praten, dus het simpelweg aan Tiaro vragen was onmogelijk. Maar misschien… misschien kwam ik iets te weten als ik in het dorp ging rondsnuffelen.
Ik knikte tegen mezelf en ging meteen op pad. Het was niet zo vroeg meer; de zon stond al hoog aan de hemel en hier en daar waren mensen druk in de weer. Ik liep een tijdje in het rond, maar werd van de gesprekken niet veel wijzer. De mensen praatten alleen over alledaagse dingen; het weer, de prijs van het brood, de laatste jacht en veel, veel roddelverhalen over de buren. Tiaro en haar moeder werden nergens genoemd. Het irriteerde me en ik besloot Henry te gaan zoeken, de oude man die het zo goed met Tiaro kon vinden. Maar waar kon hij zijn? De enige plaats waar ik hem ooit gezien had, was in Tiaro’s huis, en daarom begaf ik me maar naar de grote, stenen trap. Halverwege de klim raakte ik buiten adem, net als de vorige keer.
‘Er moét een kortere… weg zijn!’ hijgde ik, zodra ik eenmaal boven was. Die oude man moest ook elke dag omhoog. Had hij zo’n goede conditie? Vast niet, niet op zijn leeftijd. Het kon niet anders of er was ergens een ander, veel korter pad, vast verborgen voor mensen die niet wisten dat het er was. Dat moest wel. En ik zou het vinden, nam ik me plechtig voor. Maar eerst zou ik Henry vinden.
De deur van Tiaro’s huis was echter potdicht en op slot. Dat kon alleen betekenen dat er niemand thuis was. Voor zover ik wist, deden mensen hun voordeuren alleen ’s nachts op slot, en als iedereen van huis ging. Ik was teleurgesteld en wilde me net omdraaien om weer naar beneden te gaan, toen er iemand achter Tiaro’s huis vandaan kwam. Mijn oren schoten omhoog. Het was het meisje dat eerder ruzie met Tiaro had gemaakt. Ze hield een voorwerp in haar handen, maar vanaf hier kon ik niet zien wat het was. Haastig draaide het meisje het huis de rug toe en rende het woud achter de gebouwen in. Ik was even verbaasd, maar dacht er verder niet over na en begon met tegenzin weer aan de lange afdaling naar beneden. Misschien liep ik Henry wel toevallig tegen het lijf als ik naar het dorpsplein ging.
Op het plein was het een drukte van jewelste. Blijkbaar was er markt, en het hele dorp had zich verzameld. In groepjes liepen de mensen rond en bogen zich over kraampjes met naaigerei, etenswaren, schalen en kommen, maar ook wapens en exotische voorwerpen die ik nog nooit eerder had gezien. Er was een aparte afdeling voor de veemarkt; je kon het geloei, gekakel en geknor al van mijlenver horen.
“Hallooooo, beessie. Wat een prachtige vacht heb jij. Kom eens bij ome Boris, dan krijg je een lekker stukkie vlees van me. Kom maar, kom maar.”
Een onguur uitziende kerel met een sikje stond tegen me te praten, met zijn arm uitgestrekt. Hij straalde iets uit wat ik helemaal niet prettig vond en kwam steeds dichterbij. Ik gromde en toen hij niet ophield, ontblootte ik mijn tanden en dook een beetje in elkaar. Voor ik verder nog iets kon doen, greep iemand achter me in. Een pezige vuist schoot naar voren en raakte de man vol op zijn kin. Door de klap werd hij een paar centimeter omhoog getild. Jammerend deinsde hij achteruit.
“Tuig!” bulderde een zware stem. “Wat denk je dat je aan het doen bent? Doe in het vervolg eerst eens wat onderzoek voor je dat probeert! Weet je wel in welk dorp je aan het ronselen bent?!”
De man jammerde opnieuw en zette het op een lopen. Ik keek verbaasd op, naar de man die me beschermd had. Het was een jongere versie van Henry, met dik, roodbruin haar en gespierde bovenarmen. Hij grinnikte toen de ongure man uit het zicht verdween.
“Net goed. Voor beesten stelen is ‘ie hier echt verkeerd.”
Hij klopte me even op mijn rug, liep toen verder en was binnen een paar seconden in de mensenmassa verdwenen. Ik grijnsde in mezelf. Dit was niet slecht, helemaal niet slecht. Wat een verschil met de andere dorpen. Ik werd hier bijna aanbeden. Swift en veel andere dorpen trokken zich niets van me aan, en in Flynns dorp, Cordell, werd ik zelfs gehaat. Het was uiteindelijk de jongen geweest die-
Ik hield op. De gedachte aan Flynn was pijnlijk. Ik zette een paar stappen, maar moest toen toch weer aan hem denken. Het was mijn schuld. Ik zou ze waarschijnlijk nooit meer zien. Flynn, Jurre, de bemanning met de belachelijke bijnamen en zelfs Faust, het paard waar ik zeker anderhalve maand een ontzettende hekel aan had gehad, waren weg. Voorgoed. Mijn oren wezen treurig omlaag en ik liet mijn kop hangen.
Ik had een fijne tijd met Flynn en het paard gehad. Die dreunende hoeven, dat was het enige waar ik niet aan kon wennen. Maar afgezien daarvan was het niet eens zo-
Mijn oren vlogen de lucht in en ik schoot overeind. Dat kon niet. Dat moest ik me wel verbeeld hebben. Tussen de voetstappen en de vele stemmen van de mensen door… klonk hoefgetrappel. En niet zomaar hoefgetrappel. Ik had er zo lang naast gelopen dat ik het uit duizenden zou herkennen. Maar waar kwam het vandaan? Ik keek in het rond en draaide om mijn as om te zien waar de bron van het geluid was. De mensen om me heen liepen in de weg. Ze zagen me niet op tijd en struikelden bijna over me, of riepen iets geïrriteerds en liepen vlug door. De manier waarop ze door elkaar heen krioelden, werkte me op mijn zenuwen.
En opeens zag ik hem. Een opvallend edel paard werd met harde hand weggeleid door een groep mannen. Ze hadden de grootste moeite om hem mee te krijgen en eentje sloeg zelfs met een zweep op de grond. Het paard had ravenzwarte manen en een witte bles, die begon op zijn voorhoofd en doorliep tot het puntje van zijn neus.
Faust.