Bedankt Saskia, voor de opdracht en bedankt Jenai, voor het helpen (wat overigens nauwelijks heeft geholpen, maar ach…)De hp loopt rond in het bos en ziet iets vreemds. En dan mag je zelf bedenken of het iets leuks is, of bijv een lijk.
Door de Poort
Zo hard als ze kan zingt het kleine roodharige meisje mee met de muziek die uit haar paarse koptelefoon komt. De nieuwe cd die ze vorige maand voor haar zeventiende verjaardag heeft gekregen, staat op shuffle.Roos huppelt, ongebruikelijk vrolijk voor haar doen, over het bospad richting een nog onbekende bestemming. Al weken lang is er in het hele land geen druppel regen gevallen. De warme, droge lucht doet je longen branden bij elke adem die je neemt. Maar vroeg op de ochtend, diep in het bos, hangt er een beetje dauw in de lucht. Roos vraagt zich af waarom ze dit niet eerder heeft bedacht, terwijl ze jaloers naar het groene gebladerte kijkt. Alle bomen in het dorp zijn bruin en dor. Drinkwater is er genoeg, dat wordt diep uit de grond gehaald, de lucht is wat deze warme zomer zo ondraaglijk maakt.
De muziek verandert en Roos staat zichzelf voor een keer toe om kind te zijn. Al bijna zo lang als ze zich kan herinneren heeft ze zich groot moeten houden, de volwassene moeten spelen. Deze rol heeft ze al zo lang gespeeld dat ze hem bijna is gaan geloven. Maar nu, terwijl ze de zon kan zien opkomen tussen de bomen, kan ze zich even laten gaan. Ze rent, springt, lacht, danst in haar favoriete jurk tot ze niet meer kan. Uitgeput, maar met een glimlach op haar gezicht leunt ze tegen een boom aan.
Tussen de boomstammen door valt er precies een gouden zonnestraal op haar gezicht, maar een andere fonkeling trekt Roos’ aandacht. Een paar meter verderop staat een oude holle boom waar een zilvergrijze gloed vanaf lijkt te komen. Een onoplettende wandelaar zou er zo voorbij zijn gelopen, maar Roos is geïntrigeerd. Wat voor beesten zouden er allemaal in zo’n groot ding kunnen leven?
Roos komt iets dichterbij en hangt haar koptelefoon rond haar nek. Ze kent deze boomsoort niet, al lijkt hij wat op een populier. Alleen de stam staat er nog, alle takken zijn afgebroken maar hij is nog steeds zeker negen meter hoog. Hij is een beetje verrot, maar staat stevig. Ze ziet een stukje boomschors dat bijna helmaal los heeft gelaten. Zonder er bij na te denken -de macht der gewoonte waardoor ze ook nagelbijt en drumt op elk beschikbaar oppervlak- steekt Roos haar hand uit om het los te trekken. Het komt niet los, in plaatst daarvan trekt Roos de hele bast open. Roos schrikt, maar nog erger als ze ziet dat achter de schors geen kale boomstam zit, maar een soort van landschap. Ze kijkt naar het bos waarin ze staat, dat op geen enkele manier op het heuvellandschap in de boom lijkt.
In de boom. Een landschap in een boom. Ze kan niet geloven dat ze dat denkt, laat staan dat ze het met eigen ogen ziet. Ze kijkt om zich heen of er niemand in de buurt is –waarom weet ze niet- en steekt haar hand uit naar het landschap.
Waar haar vingers in contact hadden moeten komen met de boom, voelt Roos alleen koelte. Alsof ze haar hand door een dun laagje water heen duwt, of een spiegel. De boom moet wel een soort poort ergens naartoe zijn. Ze staat nu tot aan haar bovenarm in de boom en, doodsbang wat er gebeurt als ze door de poort gaat, besluit om door de zure appel heen te bijten.
Toen ze klein was, was ze bang geweest om in het diepe zwembad te springen. Haar zwemleraar had geprobeerd haar van het trappetje af te dwingen maar ze had geweigerd. Ze was bang geweest dat er enge beesten in het water zouden zitten of dat ze niet in staat zou zijn naar de oppervlakte te komen, zou verdrinken. Uiteindelijk had de leraar haar haar ogen dicht laten doen en had hij haar geduwd. Vanaf dat moment wilde ze nooit meer in het ondiepe bad, te kinderachtig.
Roos knijpt haar ogen dicht en stapt door de poort, in één keer het diepe in. Ze struikelt bijna over de rand van de poort, maar is uiteindelijk aan de andere kant.
Het eerste dat opvalt is de koelte en de vochtige lucht. Waar ze ook is belandt, er is hier in ieder geval geen regentekort. Daarna let ze pas echt op haar omgeving. Het dorpje verderop ziet er vreemd uit, maar relatief normaal naast de felgekleurde bomen die Roos omringen. De meeste zijn blauw met oranje bladeren, enkele hebben andere kleuren. Ze worden verlicht door de zon –die gelukkig dezelfde kleur heeft als altijd- en de zilveren gloed van de poort. Boven Roos’ hoofd vliegt een vogel die wel wat wegheeft van een uit de kluiten gewassen papegaai, een science fiction-achtig autootje rijdt/vliegt/zweeft richting het dorp.
Roos is nooit een bangerik geweest, ze kan goed omgaan met allerlei situaties. Dit is de eerste keer in lange tijd dat ze echt in de stress schiet. Veel is ze nog niet te weten gekomen over de wereld waar ze zich in bevindt maar één ding is voor haar duidelijk; ze moet maken dat ze terugkomt naar haar thuis. Ze draait zich om… en haar wereld stort in elkaar. De poort is verdwenen.