Als het kon, zou ik het anders doen.
Geplaatst: 03 dec 2012 20:42
Een kort verhaaltje.
In mijn gedachten is ze een koningin, een engel. Ze is mijn godin. De kracht van haar schoonheid zo sterk, dat Venus en Aphrodite haar niet hebben kunnen temmen. Iedereen, zelfs de godin Invidia, is jaloers op haar. Alle goden lagen aan haar voeten. Mocht ik me maar tussen de goden schaarsen.
Veel heb ik over haar geschreven. Kasten vol, alleen over jou. Ze is het boek dat iedere boekenkast compleet maakt. Ze is het boek waarin je blijft lezen, het boek waar geen eind aan mag komen. Elke zin die ik schreef, hoopte ik dat je ze zou lezen. Het is mijn eigen schuld dat ik nooit door haar ben opengeslagen. Ik heb haar mijn kaft nooit laten zien.
Nu weet ik het weer, haar naam, Rosalie Roovers. Vernoemd naar een bloem, een roos die bloeit als geen ander. Als ze mij in de hal naderde, stokte mij adem. Ik durfde haar niet aan te kijken. Zo schuw als een vis doken mijn ogen weg. Bang dat één van haar doornen mijn ziel zou openscheuren. Soms liep ik achter haar, in haar schaduw, dichtbij het middelpunt van alle aandacht. Dan kon ik het voelen, de aandacht, die waanzin. Dat gevoel, onbetaalbaar.
Elke les, zes jaar lang, het was geweldig. Ik moet niet klagen. Ik was bevoorrecht. Iedereen wilde bij Rosalie Roover in de klas zitten. Ik had bij scheikunde, toen ik de kans had, langs je moeten gaan zitten. Maanden hadden we met elkaar kunnen praten. Ik wist dat ik je kwijt ging raken. Wat had ik veel tegen je willen zeggen. Die laatste avond dat ik haar zag, was ze gekleed in een vermiljoen rode jurk. Toen wist ik het zeker. Zelfs als ze sterft zal ze dat, zoals een roos, in schoonheid doen.
Rosalie hoefde niet te lopen, ze werd gedragen. Rosalie en ik, het is nooit iets geworden. Ik droeg haar, terwijl ik de pijn van liefde proefde, de smaak bitterzoet. Ik zou haar, zoals vroeger in de klas, willen ruiken. Ik zou haar willen voelen. Ik wil haar rode lippen dicht tegen de mijne. Ze is mijn bloem, mijn roos. Ik zou willen dat je eeuwig bij me bleef!
Ze beheerst mijn leven vanaf die ene dag. Het is nog precies zoals vroeger. Ik zie haar elke dag, zij mij nooit. Als ik aan haar denk, voel ik haar aanwezigheid, ik voel haar liefde, ik voel haar warmte, maar ik zal haar nooit echt voelen. De pijn, de kwelling, het verdriet, waar heb ik de straf aan verdient? Ze is een virus dat je oploopt of je het nu wil of niet. Rosalie Roovers zal eeuwig bij mij zijn. Ze is in mijn gedachten gekropen. Tot mijn dood zal ze mij laten lijden. Als ik het opnieuw kon doen, had ik het anders gedaan. Nee, ik had het anders moeten doen toen ik de kans had. Op het examenfeest had ik de gok moeten wagen. Ik had haar moeten vragen. Ik had haar moeten smeken. Als het kon, zou ik haar nu vragen.
Plots hoor ik een stem ‘Goedemiddag, bent u meneer Nieuwkoop?’
Ik kijk omhoog. Een jonge dokter staat voor me.
‘Ja, dat ben ik.’ Antwoord ik en schud zijn hand.
‘Ik ben Dokter Henré, komt u maar mee.’
Ik kijk voor de laatste maal naar Rosalie en leg haar vervolgens op de stapel met andere magazines. Daar ligt ze dan bovenop de stapel, wachtend op een volgend slachtoffer.
Als het kon, zou ik het anders doen
Er is niets veranderd. Ik herinner me haar. Ze was niet zomaar een meisje, ze was het meisje. Ik weet nog goed de eerste keer. In het lokaal, voorin de klas, daar zat ze. Ze keek naar me, maar zonder me echt te zien. Ze lachte, niet naar mij, maar haar lach deed de tijd stilstaan. Diep in me raasde een storm. Liefde was het. Ik voelde het. Ik had veel over de liefde gehoord, positief en negatief. De ervaring was overweldigend. Ik wou dat ik hetzelfde voor haar kon doen, wat zij voor mij deed toen ze lachte. Haar aanwezigheid maakte alles mooi. Zelfs als ze er niet was, was ze er. In mijn gedachten is ze een koningin, een engel. Ze is mijn godin. De kracht van haar schoonheid zo sterk, dat Venus en Aphrodite haar niet hebben kunnen temmen. Iedereen, zelfs de godin Invidia, is jaloers op haar. Alle goden lagen aan haar voeten. Mocht ik me maar tussen de goden schaarsen.
Veel heb ik over haar geschreven. Kasten vol, alleen over jou. Ze is het boek dat iedere boekenkast compleet maakt. Ze is het boek waarin je blijft lezen, het boek waar geen eind aan mag komen. Elke zin die ik schreef, hoopte ik dat je ze zou lezen. Het is mijn eigen schuld dat ik nooit door haar ben opengeslagen. Ik heb haar mijn kaft nooit laten zien.
Nu weet ik het weer, haar naam, Rosalie Roovers. Vernoemd naar een bloem, een roos die bloeit als geen ander. Als ze mij in de hal naderde, stokte mij adem. Ik durfde haar niet aan te kijken. Zo schuw als een vis doken mijn ogen weg. Bang dat één van haar doornen mijn ziel zou openscheuren. Soms liep ik achter haar, in haar schaduw, dichtbij het middelpunt van alle aandacht. Dan kon ik het voelen, de aandacht, die waanzin. Dat gevoel, onbetaalbaar.
Elke les, zes jaar lang, het was geweldig. Ik moet niet klagen. Ik was bevoorrecht. Iedereen wilde bij Rosalie Roover in de klas zitten. Ik had bij scheikunde, toen ik de kans had, langs je moeten gaan zitten. Maanden hadden we met elkaar kunnen praten. Ik wist dat ik je kwijt ging raken. Wat had ik veel tegen je willen zeggen. Die laatste avond dat ik haar zag, was ze gekleed in een vermiljoen rode jurk. Toen wist ik het zeker. Zelfs als ze sterft zal ze dat, zoals een roos, in schoonheid doen.
Rosalie hoefde niet te lopen, ze werd gedragen. Rosalie en ik, het is nooit iets geworden. Ik droeg haar, terwijl ik de pijn van liefde proefde, de smaak bitterzoet. Ik zou haar, zoals vroeger in de klas, willen ruiken. Ik zou haar willen voelen. Ik wil haar rode lippen dicht tegen de mijne. Ze is mijn bloem, mijn roos. Ik zou willen dat je eeuwig bij me bleef!
Ze beheerst mijn leven vanaf die ene dag. Het is nog precies zoals vroeger. Ik zie haar elke dag, zij mij nooit. Als ik aan haar denk, voel ik haar aanwezigheid, ik voel haar liefde, ik voel haar warmte, maar ik zal haar nooit echt voelen. De pijn, de kwelling, het verdriet, waar heb ik de straf aan verdient? Ze is een virus dat je oploopt of je het nu wil of niet. Rosalie Roovers zal eeuwig bij mij zijn. Ze is in mijn gedachten gekropen. Tot mijn dood zal ze mij laten lijden. Als ik het opnieuw kon doen, had ik het anders gedaan. Nee, ik had het anders moeten doen toen ik de kans had. Op het examenfeest had ik de gok moeten wagen. Ik had haar moeten vragen. Ik had haar moeten smeken. Als het kon, zou ik haar nu vragen.
Plots hoor ik een stem ‘Goedemiddag, bent u meneer Nieuwkoop?’
Ik kijk omhoog. Een jonge dokter staat voor me.
‘Ja, dat ben ik.’ Antwoord ik en schud zijn hand.
‘Ik ben Dokter Henré, komt u maar mee.’
Ik kijk voor de laatste maal naar Rosalie en leg haar vervolgens op de stapel met andere magazines. Daar ligt ze dan bovenop de stapel, wachtend op een volgend slachtoffer.