Sjarinda 2 - Zoektocht in het verleden (WT)
Geplaatst: 28 dec 2012 03:44
Hierbij het woord vooraf en hoofdstuk 1 van mijn tweede boek.
Boek 1 is op aanvraag bij mij gratis te verkrijgen in e-reader vorm. Dit is echter te groot om hier te posten.
Dus bij deze deel 2. Lees en geniet
Even voor de goede orde:
1 grosos is 1 euro
1 sjisomar is 1 kilometer
1 sjisomer is 1 meter
1 sjisomir is 1 centimeter
1 sjisa is 1 kilo
1 sjise is 1 ons
1 sjisi is 1 gram
Woord vooraf.
Dag beste lezers. Dit is het tweede deel van het Sjarinda project.
Het schrijven van deel één heeft mij zoveel plezier gegeven, dat ik heb besloten om een tweede deel te maken. Hierbij heb ik ook zoiets van, een planeet houdt niet op te bestaan, waarom zou ik er dan mee stoppen? En in ieder geval is het verhaal niet af. Het grote kwaad moet nog bestreden worden. En zelfs daarna, dan verzin ik wel weer wat nieuws in de wereld van Sjarinda.
Dit verhaal begint een paar maanden na het einde van het eerste deel. In de Stermaand. Deze maand staat bij ons gelijk aan december.
Onze vrienden hebben een hoop beleefd. Ze zijn met magie in aanraking gekomen, hebben elfen ontmoet, hebben tegen draken gevochten, zijn in de onderwereld geweest, hebben orks gezien, zijn met hun opgetrokken, en zijn uiteindelijk weer heelhuids terug gekeerd.
Maar nu moeten ze besluiten wat ze nu moeten doen. De hoofdtaak is simpel. Ze moeten Darkos Hiosa verslaan. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Ze hebben geen flauw idee waar hij zich bevind, laat staan dat ze weten waar ze moeten zoeken. Maar toch denken ze dat er ergens een begin moet zijn, en ze geven de moed niet op.
Het Sjarinda project heeft tijd gekost. Ik ben namelijk niet een fulltime schrijver. Ik heb nog meer dingen die ik doe. Het eerste deel heeft ongeveer vijf jaar geduurd, voordat het af was. Ik ben van plan dit deel ongeveer twee keer zo dik te maken, maar hoop wel dat ik er minder lang over doe. Waarom ik zo lang aan het vorige deel heb moeten werken, was omdat ik meerdere keren het complete manuscript verloor, door middel van computercrashes. Ik moest toen Windows opnieuw installeren, en verloor hierbij mijn manuscript. Inmiddels heb ik van mijn fouten geleerd, en staat er altijd als ik weer een stuk heb geschreven, een back-up online. Zodat ik het altijd terug kan vinden.
Voor dit tweede deel ben ik de volgende personen dank verschuldigd: Mijn familie, omdat ze er nog steeds altijd voor me zijn, en ze zo positief over het eerste deel waren dat ik door ben gegaan.
J.R.R Tolkien, die met zijn Lord of the Rings heeft laten zien hoe mooi een wereld kan zijn in tekstvorm. Terry Goodkind, die heeft laten zien hoe je iemand in de tekst, en de daarbij de geschapen wereld kan zuigen. J.K Rowling, die met haar Harry Potter serie heeft laten zien dat fantasy niet alleen voor de oudere jeugd en volwassenen hoeft te zijn. En als laatste Philip Pullman. Zijn gouden kompas serie is zo ontzettend goed. Ik heb alle drie de delen in één ruk uitgelezen, en heb in het vorige deel van Sjarinda ook meerdere dingen eruit meegenomen. Dit geldt ook voor de andere schrijvers die ik hier heb aangehaald.
En speciale dank gaat uit naar Marjolijn Spiegelaar – de Graaf.
Ja, beste lezers, jullie lezen het goed, maar toch niet helemaal. Ik ben niet getrouwd, maar ik ben wel verloofd. Wanneer we gaan trouwen is nog niet bekend. Maar ook mede dankzij haar, wordt ik aangespoord om verder te schrijven.
Rest mij nog de lezer plezier te wensen met het lezen van het tweede deel van de Sjarinda serie.
Vriendelijke groeten van Martijn Willem Marinus Spiegelaar.
Hoofdstuk 1.
Oude vrienden, nieuwe problemen.
De stad Fragien is bedekt met een witte laag sneeuw. De hele stad is versierd met allerlei tierelantijnen, overal staan groene sparren met van alles en nog wat aan hun takken gehangen. Iedereen zingt liedjes, en iedereen is blij.
Het is het feest van de winterzonnewende. Het is het feest dat de winter officieel inluid. Ieder seizoen zijn er feesten die dat seizoen inluiden, en iedereen heeft op die dagen altijd vrij. Winkels zijn gesloten, maar cafés en dergelijke worden gerund door mensen die zich daar vrijwillig voor aanmelden. Zo kan je toch, als je zin hebt, uit eten gaan, aan de bar hangen in je favoriete kroeg, of naar de bioscoop.
In een kleine straat was een vrouw verdwaald. Ze had een adres gekregen toen ze weken en weken geleden vertrokken was van haar toenmalige huis. Ze had alles opgegeven om hierheen te komen. Ze moest iets doen, iets belangrijks. Maar nu was ze verdwaald. Haar paard had ze nog bij de stoeterij laten stallen, en vervolgens had ze aan de stalknecht gevraagd waar het adres zich bevond waar ze moest zijn. De stalknecht sprak snel, en zodoende vergat ze de helft. Maar inmiddels herinnerde ze zich bijna niets meer. Het was koud, ze had overal spierpijn, en waar ze zin in had was een lekkere bak koffie, gezelschap, en een warme kamer. Maar dat zou nog wel even duren voordat ze dat zou krijgen, dacht ze bij haar zelf.
Weer een kruispunt. Ze keek om zich heen om te zien of er een straatnaambordje te vinden was.
‘Gloa Avenue, eindelijk hier moet ik zijn,’ zei ze hardop tegen zichzelf, en ze slaakte een zucht van verlichting. Eindelijk zou het niet meer lang duren. Maar tien minuten later dacht ze daar toch anders over. Want toen ze net op dat kruispunt stond gaf het eerste huis dat ze tegenkwam, nummer drieduizend en twee aan. En ze moest op nummer veertien zijn.
‘Het voordeel is, is dat ik in ieder geval niet meer kan verdwalen,’ zei ze hardop tegen zichzelf.
Een man haalde haar in, hij liep gebogen, en leek haast te hebben. Hij droeg een groene winterjas en had de capuchon diep over zijn hoofd getrokken. Gelijk had hij, dacht ze. Het was ijskoud.
De man keek achterom. Even keken de twee elkaar recht in de ogen. Ze vond dat hij mooie ogen had. Ze vroeg zich af waar hij naar toe ging. Eigenlijk wilde ze achter hem aanlopen, waar hij ook naar toe ging. Maar toen bedacht ze zich dat ze niet nog een keer wilde verdwalen. Ze was nu in de goede straat, en deze zou ze blijven volgen, net zo lang tot ze een huis of hek tegenkwam, waar het nummer veertien aan hing. En wat die man betreft, die zou wel afslaan, dacht ze.
Zo liepen ze door, en bij iedere kruising dacht ze dat de man af zou slaan, en steeds deed hij dit niet. Ze kreeg de behoefte hem aan te spreken. Alleen, wat zou ze moeten vragen of zeggen? Ze had geen flauw idee. Het enige dat ze kon bedenken was vragen hoe laat het was. Alleen dat was zo standaard en stom, en bovendien had ze zelf een mobiel en een horloge. Ze keek erop. Het stond stil.
‘Verdomme, dat wordt weer een tripje naar de juwelier morgen,’ zei ze hardop.
De man keek achterom.
‘Horloge kapot?’ vroeg hij.
Ze knikte. ‘Ja, maar dat ding doet het één keer in de zoveel tijd niet. Eigenlijk moet ik maar es een nieuwe halen, maar dat doe ik niet. Het is een erfstuk.’
De man knikte op zijn beurt.
‘Waar bent u naar toe op weg, als ik dat mag vragen?’ vroeg de man.
‘Een oude vriend, aan het einde van deze weg,’ zei ze zonder blikken of blozen. ‘Of eigenlijk, ik hoop dat mijn man daar is. Ik kom van heel ver. Het laatste wat ik van hem heb gehoord is drie jaar geleden. Toen moest hij om één of andere reden weg. Ik weet niet meer precies welke. Maar ik wil hem weer zien, dus heb ik navraag gedaan. Hij bleek hier in Fragien te zijn, dus heb ik mijn paard gepakt en ben ik op weg gegaan.’
De man fronste zijn wenkbrauwen, maar zij vond dat ze niks te verbergen had. Ze had nooit iets te verbergen, alleen als het haar zelf aanging. Dan wilde ze zich nog wel eens inhouden. Eigenlijk ging dit haar zelf ook aan, maar toch ook weer niet.
‘Ik ben op zoek naar een café, maar ik weet niet waar het is. Het moet een zijstraat van Gloa Avenue zijn, maar ik ben hem nog niet tegengekomen.’
Ze waren inmiddels bij nummer veertienhonderddertig aangekomen. De huizen aan weerskanten van de straat hadden plaatsgemaakt voor een parkje, en in de verte zagen ze in plaats van rijtjeshuizen, twee onder één kap huizen opdoemen. Ze liepen weer door en praatten over koetjes en kalfjes. Uiteindelijk bereikte de man zijn zijstraat, en sloeg hij af. En zo was ze weer alleen. Alleen bij nummer zevenhonderd en één.
‘Nog even en dan ben ik er, nu maar hopen dat ze me binnen laten.’
Ze glimlachte, ze wist zeker dat hij haar zou herkennen. Ze was niets veranderd. Ze werd warm van binnen met de gedachte aan hem, en ze ging harder lopen. Een kwartier later was ze er.
‘Nu wordt het spannend,’ zei ze hardop tegen haar zelf. Ze was nerveus.
Een grote vrijstaande woning bleek nummer veertien te zijn. Er naast was een uithangbord van een winkel maar de winkel zelf was er niet. Het was onderdeel van het huis geworden.
Ze bleef stilstaan en keek naar het huis. Het was gemaakt van witte steen, en had een blauw dak. Een beetje donkerblauw. Het had veel ramen, en leek gemaakt te zijn voor de grote hereniging. Maar toch was het goed onderhouden. Misschien was het gerenoveerd, dacht ze.
Ze liep het tuinpaadje in. Of eigenlijk het tuinpad. Ze liep langs een vijver die bevroren was, en langs allerlei planten die de kou hadden overleefd. Ze vond het een mooie tuin.
Uiteindelijk kwam ze bij de voordeur aan. Ze belde aan en niet veel later deed een blond meisje met appelwangetjes open.
‘Goede middag,’ zei ze. ‘Ik ben Ladia Dikana, ik heb gehoord dat mijn man hier zou moeten zijn.’
Zilofka die open had gedaan zag aan haar dat ze het koud had.
‘Aangenaam, mijn naam is Zilofka. Ik weet niet of uw man hier is mevrouw. Maar wat ik wel weet is dat u het koud heeft. U mag hoe dan ook even binnenkomen. Mijn vriendin Lysiande heeft net een pot heerlijke Fragiense koffie gezet. Kom maar binnen als u wilt.’
Normaal had Zilofka eerst gevraagd wie haar man zou moeten zijn. Maar het was feest. En iedereen was er altijd voor iedereen tijdens het feest van de winterzonnewende. Meestal zag niemand een vreemdeling over de vloer komen, maar was het wel het geval, was hij of zij welkom.
De vrouw stapte naar binnen achter Zilofka aan. Ze hing haar jas aan de kapstok en het viel Zilofka op dat ze over haar blauwe trui een hanger droeg die de dagwandelaar ook ooit droeg. Ze wist niet dat de dagwandelaar diezelfde hanger altijd bij zich droeg. Meestal zat deze in zijn zak. Het was namelijk een hanger die hij en zijn vrouw elkaar gegeven hadden bij hun vijfjarig huwelijk. Toen de vrouw haar jas had opgehangen, haar handschoenen had uitgedaan, en de sneeuw van zich had afgeklopt, volgde ze Zilofka een deur door.
‘Lys, dit is Ladia Dikana. Ze zei dat haar man zich hier zou moeten bevinden. Ik zei dat ik dat niet wist maar ik kon haar niet buiten laten staan.’ Ze draaide zich om naar Ladia. ‘Je komt van ver denk ik?’
Ladia knikte.
‘Wij hebben zelf veel gereisd, dus we kunnen dat aan iemand zien. De oogopslag van iemand die van ver komt is anders dan van iemand die gewoon uit de stad komt.’
‘Ik kom uit Griosiad. Dat is een klein stadje in Frokai, het land dat grenst aan de woestijn van het midden. Deze ben ik niet door gegaan, omdat ik zijn reputatie ken. Ik ben er omheen gegaan, dus ja, je kunt wel zeggen dat ik van ver kom.’
‘Maar uw man?’ vroeg Lysiande. ‘Je zei dat hij hier moest zijn?’
Ladia knikte opnieuw. ‘Ja, Drukio. Hij is drie jaar geleden weg gegaan vanwege redenen die ik niet meer weet. Ik wist vier maanden geleden wel dat ik hem weer wilde zien. Dus heb ik navraag gedaan. Ik heb op internet gezocht, en ben er uiteindelijk achter gekomen dat hij hier moest zijn.’
Lysiande keek Zilofka aan.
‘Drukio, heette de dagwandelaar niet zo?’ vroeg ze aan haar vriendin.
Zilofka knikte. ‘Als ik mij goed herinner wel ja.’
Ladia’s ogen begonnen te stralen.
‘Is hij hier nu?’ vroeg ze.
Lysiande schudde haar hoofd. ‘Nog niet, maar hij zou zo wel terug komen. Hij is samen met mijn verloofde, een andere vriendin van me, nog een vriend, en Zichadarus naar de supermarkt gegaan die toevallig open was. Normaal zitten ze altijd dicht met de feestdagen, maar de buren vertelden dat er nog één open was. En omdat we nog wat nodig hadden voor het avondeten, zijn ze met z’n allen gegaan. Wij hadden geen zin. Het is koud buiten en het sneeuwt. Niet dat dat erg is, maar Zilofka en ik hadden gewoon even geen zin om het koud te hebben.’
Ladia glimlachte. ‘Ik kan je verzekeren dat het erg koud is buiten. Het ging zelfs door mijn jas heen.’
‘Maar Ladia, ik heb je nog geeneens koffie aangeboden,’ zei Zilofka die opsprong van haar stoel en naar de keuken rende. Nog geen dertig secondes later was ze weer terug met een mok vol hete koffie. Ladia nam deze graag in ontvangst en dronk hem in één teug op. Daarna keek ze met pretlichtjes in haar ogen de kamer rond, en daarna barstte ze in lachen uit.
Lysiande moest zo mogelijk nog harder lachen.
‘Ik heb bewondering voor je, Ladia. Ik ken eigenlijk niemand die kokend hete koffie zo in één keer achterover kan gieten.’
Ladia keek Lysiande met een glimlach aan, kantelde haar hoofd een beetje, en barstte weer in lachen uit. Het leek wel alsof ze de slappe lach had. Want even leek het er op dat ze niet meer op zou houden.
‘Soms sta ik ook wel eens versteld van mezelf,’ zei ze schouderophalend terwijl ze vrolijk door lachte.
‘Mag ik vragen hoe oud je bent Ladia?’ vroeg Zilofka brutaal.
‘Doe eens een gok,’ was het antwoord.
‘Geen flauw idee,’ reageerde Zilofka terug. ‘En ik ben nooit goed in leeftijden raden, dus doe ik het ook maar niet. Ik zit er altijd mijlenver naast. Lysiande is er veel beter in.’
Zilofka kreeg een stomp van Lysiande.
‘Dat is dus helemaal niet waar. De laatste keer dat ik het probeerde zat ik er vijftien jaar naast.’
‘Ik hoor het al wel,’ zei Ladia. ‘Nou goed dan, ik ben vierendertig als je het wilt weten.’
‘Ik wou vijfentwintig zeggen,’ zei Zilofka met pretlichtjes in haar ogen. ‘Goed dat ik maar niks heb gezegd.’
‘Het is niet erg hoor. Ik word meestal veel jonger geschat dan ik daadwerkelijk ben. Ik ben het gewend.’ Ze rekte zich uit. ‘Dat doet de mens goed. Een bak koffie. Heerlijke koffie trouwens. Ik heb deze smaak nog niet eerder gedronken. En ik heb veel gereisd. Is het een plaatselijke specialiteit?’
Lysiande was gisteren nog even naar de winkel van meneer Grisdi geweest, en had op aanraden van hem een soort koffie uit de wijk genomen. Zelf had ze die ook nog nooit gehad, en ook zij was verrast door de smaak ervan.
‘Ik moet eerlijk zeggen dat ik deze koffie pas gister voor het eerst heb gedronken. De eigenaar van de koffiezaak had me deze aangeraden. Hij schijnt hier uit de wijk te komen.’
Ladia keek weer in het rond. Ze leek de omgeving in zich op te nemen. Zelf had ze het gevoel dat ze goed zat. En dat haar man zich hier bevond. Aangezien ze haar huis in Griosiad had verkocht dacht ze dat ze hier misschien kon blijven. Ze was er heilig van overtuigd dat Drukio, haar man, hier moest wonen. Alleen zou ze dan met de eigenaar van dit huis toestemming moeten vragen om bij hun in te trekken. Want terug kon ze niet meer. Ze wist niet dat de eigenaresse van het huis, Lysiande dus, zich op nog geen twee sjisomer van haar bevond.
‘Is het niet zo dat Fragien bekend staat om haar koffie?’
Zilofka antwoordde. ‘Ja, inderdaad. Maar Fragien heeft nog meer, maar dat is teveel om op te noemen.’
Ladia knikte. ‘Ik ben hier één keer eerder geweest, maar toen was ik op doorreis en had ik een herberg in Siorad. Hier in de stad was alles te duur gezien het geld dat ik toen had.’
‘Toevallig herberg in de wijnkan?’ vroeg Lysiande die goede herinneringen aan die herberg had.
‘Ja. De beste herberg zo’n beetje die ik gehad heb in Diskyof. En betaalbaar.’ Ladia glimlachte. Ze leek blij. Zo ging de tijd voorbij, en ze babbelden over van alles en nog wat. En toen gebeurde er iets vreemds. De bel ging, en dit keer liep Lysiande naar de deur. Ze trof niemand aan. Ze dacht dat de plaatselijke jeugd een stom spelletje aan het spelen waren, maar toen hoorde ze een stem in haar hoofd.
‘Lysiande, koningin Liola hier. Het spijt me dat ik zelf niet kan verschijnen, maar ik heb vreselijke haast. Het schijnt dat mijn verloren gewaande man toch niet dood is. Hij wacht op dit moment op me in het paleis, vandaar dat ik je op deze manier iets moet vertellen.’
Lysiande en haar vrienden waren al een stuk verder in de kunsten van de magie, dus wist ze hoe ze antwoord moet geven.
‘Koningin, allereerst wat fijn voor u! Maar vertel. Ik neem aan dat u nieuws hebt over Darkos Hiosa en zijn plannetjes?’
‘Helemaal juist. Maar waarom ik je hier naar buiten heb gehaald wil je waarschijnlijk ook wel weten.’
‘Graag koningin.’
‘Kijk maar naar beneden, daar ligt een pakje.’
Lysiande keek naar de grond maar zag niks. Ze paste een spreuk toe, en vond er een pakje ter grootte van een verhuisdoos.
‘In die doos zit alles wat ik heb kunnen verzamelen over hem. Ik heb zoals je weet geen tijd het nu allemaal uit te leggen. Het enige dat ik je erbij moet vertellen is dat je zult moeten kunnen tijdreizen om hem te verslaan. Hoe dat moet weet ik niet. Dat gaat zelfs elfse magie te boven. Het is oer magie. Maar als je aanleg voor magie hebt, kun je die leren. Alleen zal je dat zelf uit moeten zoeken, want ik zou bij alle goden niet weten waar je moet zoeken.’
‘Het geeft niet koningin,’ zei Lysiande. Ze was opgelucht en verbaasd tegelijkertijd. Hoe wist de koningin dat ze moesten tijdreizen terwijl ze beweerde niets van oer magie af te weten.
‘Koningin, mag ik u een brutale vraag stellen?’ vroeg Lysiande onzeker.
‘Natuurlijk, ga je gang.’
‘U zegt dat u niets van oer magie weet, maar hoe weet u dan dat we door de barrières van de tijd moeten reizen om hem te verslaan?’
‘Ik ben bij de Aarts-magister van het Dorp geweest, Lysiande. Hij moest lang nadenken, want zijn geheugen laat hem nog wel eens in de steek. Hij moet ook zoveel onthouden. Maar hij herinnerde zich dat Darkos Hiosa naar een rijk is gevlucht dat zeer lang geleden verloren is gegaan. Met zeer krachtige magie heeft hij samen met andere duistere magiërs, dat rijk opnieuw geschapen, maar je kan het alleen betreden als je de toegangspoort vind die in het echte rijk staat. Gezien deze erg lang geleden is verwoest, is tijdreizen noodzakelijk.’
Lysiande vond dat de koningin een warme stem had. Ze kende de koningin ook goed genoeg om te weten dat ze geen lariekoek aan het vertellen was.
‘Koningin, Zilofka wacht op me, en we hebben bezoek van een vrouw die beweert de vrouw van Drukio te zijn. Dat is de dagwandelaar toch, als ik me niet vergis?’
‘Dat klopt Lysiande. Ik hoop alleen dat de dagwandelaar geen hartverzakking krijgt, want hij had haar als verloren beschouwd. Ik hoop voor hem, en voor jullie dat ze het echt is. Want dan kan ze een hele, hele goede bondgenoot zijn.’
Lysiande lachte hardop.
‘Dank u koningin. Ik neem dit pakje mee naar binnen, en ik hoop dat ik de anderen zover kan krijgen dat we binnenkort weer vertrekken.’
‘Heel veel succes Lysiande. Het ga je goed. En als jullie een keer in de buurt zijn, verwacht ik dat jullie langskomen hè?’
‘Natuurlijk koningin, een goede reis nog, en een prettige dag.’
De verbinding werd verbroken, en Lysiande pakte het pakje op en liep naar binnen.
Zilofka keek haar verbaasd aan en schoot in de lach.
Lysiande had onder het de doos nog een brief gevonden, en deze klemde ze tussen haar tanden, omdat ze haar handen nodig had. En als ze de brief op de doos neer zou leggen, waaide deze weg doordat ze zich bewoog.’
‘Ja, ik leg het zo uit,’ zei ze met opeengeklemde tanden.
Ze liep naar de bank tegen de muur van de keuken, gooide de verhuisdoos daarop, en legde de brief op de salontafel ertegenover.
‘Ik heb een verbinding gehad met de elfenkoningin. In die doos zit alles wat ze kon vinden over Darkos. Bovendien vertelde ze me dat we moesten kunnen tijdreizen om hem te verslaan. Maar ik denk dat we beter even kunnen wachten tot de rest er is. Dan kan de rest ook mee beslissen over wat te doen.’
Zilofka knikte. Maar toch was ze ongeduldig. Ze stond de hele tijd op van haar stoel en beende de kamer rond terwijl het gesprek tussen de drie vrolijk verder ging.
Plots klonken er stemmen in de keuken.
‘Het is toch niet normaal meer,’ hoorde Lysiande haar verloofde Spertion kreunen. ‘Zo koud is het volgens mij nog nooit geweest.’
Lysiande vond het vreemd wat hij zei, want zij had nergens last van gehad toen ze buiten met de koningin stond te praten.
‘Je moet niet klagen,’ antwoordde de altijd lichtelijk sarcastisch klinkende stem van Slioak. ‘In de onderwereld, daar heb je plekken waar zo koud is, dat je ter plekke zou bevriezen als je je niet beschermt met een spreuk.’
Daaropvolgend klonk er gelag uit de gang. Hieruit merkte Lysiande op dat Spertion zijn jas aan het ophangen was. Even later hoorde ze Ravenvrouwe wat mompelen wat ze niet verstond, en Zichadarus gaf antwoord. Niet veel later kwam Sniafe als eerste de kamer binnengelopen.
‘Wie is…’
Ze kreeg geen kans haar zin af te maken, want Lysiande gaf haar een knipoog, en toen plofte ze maar op de bank. Spertion en Zichadarus kwamen binnen, en ook Spertion kon zijn zin niet afmaken omdat Lysiande hem om de hals vloog en hem belaagde met kusjes. Zichadarus ging aan de tafel zitten en keek Ladia onderzoekend aan.
Niet veel later was iedereen behalve de dagwandelaar binnen, en liepen de eerste gesprekken al.
Maar Ladia was een beetje gespannen. Haar man zat er nog niet tussen, maar ze hoorde nog wat gestommel in de gang.
Even later kwam de dagwandelaar binnen. En het eerste wat hij zag was zijn vrouw.
Hij had haar echter verloren gewaand, dus paste hij gelijk een spreuk toe om te controleren of ze het echt was. Dit bleek het geval. Hij was net op tijd, want een uitzinnige Ladia vloog hem om de hals, belaagde hem met kusjes, net als Lysiande bij Spertion deed. En het duurde een paar minuten voordat de twee elkaar weer loslieten. Ladia was intens gelukkig. Ze had haar man weer terug. De dagwandelaar was gelukkiger dan ooit, want hij kon zijn vrouw, over wie hij een jaar geleden te horen had gekregen dat ze dood was, weer in zijn armen sluiten. En Lysiande was ook gelukkig. Ze was pas verloofd met Spertion, ze zouden over twee maanden gaan trouwen, althans dat was de bedoeling. En ze was blij dat ze een goede bondgenoot er bij had om onze vrienden bij te staan in wat de toekomst nog zou brengen. Alleen moesten er nog wat dingen opgehelderd worden voor bijna iedereen in de kamer. Ravenvrouwe, Slioak, Spertion, Losriand, Groadius en Sipondix wisten niet wie Ladia was. Ze wisten wel dat het goed zat, want anders had de dagwandelaar het niet toegelaten dat ze hem aanraakte. Om nog maar te zwijgen over hoe hij haar oproep van liefde beantwoordde.
‘Dit is Ladia,’ zei Lysiande tegen iedereen.
‘Dat klopt,’ antwoordde de dagwandelaar die het van Lysiande overnam.
Lysiande liep een beetje rood aan, want in haar enthousiasme vergat ze dat het natuurlijk zijn vrouw was.
‘Ladia is mijn vrouw. Alleen, mijn liefste, moet ik je wel vragen me bij mijn titel te noemen. Als je me bij mijn naam noemt, kunnen we in grote problemen komen. Wij allemaal hier. Ik neem aan dat je dat niet wilt.’
Ladia schudde haar hoofd.
‘Natuurlijk niet, lieve Drukio. Eindelijk, eindelijk kan ik weer bij je zijn.’
De dagwandelaar lachte hartstochtelijk.
‘Hier binnen is het geen probleem. Maar echt schatje, buiten moet je me dagwandelaar noemen. Dat moet je me beloven, en niet vergeten. Het kan van levensbelang zijn.’
‘Lieve Drukio. Je wist dit misschien niet, maar zelf bezit ik ook een krachtige vorm van magie. Ik voelde gelijk al toen ik hier binnen kwam dat dit huis beschermd was. Ik heb die bescherming zelf nog wat krachtiger gemaakt. Buiten zal ik je bij je titel noemen. Daar heb je mijn woord op.’
Nu was het de dagwandelaar die verbaasd was. Maar hij liet dat niet zo erg blijken. Lysiande en Zilofka echter, waren des te meer verbaasd.
‘Ik leg het later aan jullie allemaal uit. Als ik tenminste mag blijven?’ vroeg ze met een vragende blik naar Lysiande.
‘Je hebt het inderdaad goed dat dit mijn huis is, Ladia,’ antwoordde Lysiande opgewekt. ‘En ik neem aan dat ik voor iedereen spreek dat ze welkom is hier, en waar we ook zullen gaan?’
Een stortvloed van ja en natuurlijk brak los. Iedereen was erg blij dat ze iemand die magie bezat om zich heen hadden. Ladia werd bestookt met vragen, en iedereen leek de doos te vergeten die op de bank stond. Zelfs Zilofka was aan Ladia’s lippen gekluisterd. En zo ging er nog een uur voorbij. De schemering deed ondertussen zijn intrede, en Zilofka begon honger te krijgen. Ze stond op en wilde de keuken inlopen om te beginnen met koken, maar toen viel haar oog op de doos.
‘Wacht eens even. Die doos staat er ook nog steeds. Wat doen we?’
‘Ik neem aan dat je wilde beginnen met koken,’ antwoordde Spertion die er achter kwam dat hijzelf ook trek begon te krijgen.
Zilofka knikte en lachte hem toe, terwijl ze de keuken in liep.
Een half uur later zat iedereen aan een goed avondmaal van gebraden everzwijn, gebakken aardappels, en een groentemix gemaakt van de kruiden die in Vixas gaan, gecombineerd met wortel en broccoli.
Tijdens het eten, dat aan de keukentafel plaatsvond, ging het gesprek vrolijk door over hoe mooi het wel niet was in de stad, maar tegelijkertijd ook over dat het zo koud was buiten. Spertion lichtte Losriand in over de uitslagen van de bolcompetitie. En zo ging de tijd voorbij.
Zichadarus besloot aan het eind van het eten één van zijn kunststukjes te laten zien, en dirigeerde de vuile vaat met behulp van magie naar de afwasmachine die hij vervolgens vanaf zijn stoel aanzette. Hij had dit al wel vaker gedaan, maar toch stond iedereen weer versteld van hoe hij dat toch steeds deed. Hij genoot er iedere keer weer van, maar liet dit nooit blijken. Hij was een andere magiër geworden sinds hij gezworen had aan de oppergod Sopiodus dat hij zijn vrienden zou beschermen, wat er ook zou gebeuren. Hij lapte de oude magiërregels aan zijn laars, gewoon omdat hij het leuk vond. Als de rest het niet leuk vond had hij het ook niet gedaan. Maar iedereen vond het prachtig.
‘En nu, de doos,’ zei Zilofka die opstond en zo ongeveer naar de bank rende.
Toen ze even later terugkwam legde ze de doos nonchalant op de glanzend blinkende, maar vooral schone keukentafel. Dat was een kunsttukje van Slioak die weer eens vond dat ze niet kon achterblijven. Ook zij was veranderd, veel gemoedelijker. Nog steeds af en toe behoorlijk arrogant en zelfingenomen, maar meestal ontzettend hartelijk, en lief. Ze stond altijd voor iedereen klaar, tenzij ze een rotdag had. En hielp waar het maar kon. Toch kon ze het niet helpen dat haar stem altijd een lichtelijke sarcastische ondertoon had.
Zilofka maakte de doos open, en die bleek leeg te zijn. Nu paste zij de spreuk toe die Lysiande bij de voordeur toe had gepast, en toen vonden ze een hele rits aan spullen. Maar bovenop lag een brief.
Boek 1 is op aanvraag bij mij gratis te verkrijgen in e-reader vorm. Dit is echter te groot om hier te posten.
Dus bij deze deel 2. Lees en geniet
Even voor de goede orde:
1 grosos is 1 euro
1 sjisomar is 1 kilometer
1 sjisomer is 1 meter
1 sjisomir is 1 centimeter
1 sjisa is 1 kilo
1 sjise is 1 ons
1 sjisi is 1 gram
Woord vooraf.
Dag beste lezers. Dit is het tweede deel van het Sjarinda project.
Het schrijven van deel één heeft mij zoveel plezier gegeven, dat ik heb besloten om een tweede deel te maken. Hierbij heb ik ook zoiets van, een planeet houdt niet op te bestaan, waarom zou ik er dan mee stoppen? En in ieder geval is het verhaal niet af. Het grote kwaad moet nog bestreden worden. En zelfs daarna, dan verzin ik wel weer wat nieuws in de wereld van Sjarinda.
Dit verhaal begint een paar maanden na het einde van het eerste deel. In de Stermaand. Deze maand staat bij ons gelijk aan december.
Onze vrienden hebben een hoop beleefd. Ze zijn met magie in aanraking gekomen, hebben elfen ontmoet, hebben tegen draken gevochten, zijn in de onderwereld geweest, hebben orks gezien, zijn met hun opgetrokken, en zijn uiteindelijk weer heelhuids terug gekeerd.
Maar nu moeten ze besluiten wat ze nu moeten doen. De hoofdtaak is simpel. Ze moeten Darkos Hiosa verslaan. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Ze hebben geen flauw idee waar hij zich bevind, laat staan dat ze weten waar ze moeten zoeken. Maar toch denken ze dat er ergens een begin moet zijn, en ze geven de moed niet op.
Het Sjarinda project heeft tijd gekost. Ik ben namelijk niet een fulltime schrijver. Ik heb nog meer dingen die ik doe. Het eerste deel heeft ongeveer vijf jaar geduurd, voordat het af was. Ik ben van plan dit deel ongeveer twee keer zo dik te maken, maar hoop wel dat ik er minder lang over doe. Waarom ik zo lang aan het vorige deel heb moeten werken, was omdat ik meerdere keren het complete manuscript verloor, door middel van computercrashes. Ik moest toen Windows opnieuw installeren, en verloor hierbij mijn manuscript. Inmiddels heb ik van mijn fouten geleerd, en staat er altijd als ik weer een stuk heb geschreven, een back-up online. Zodat ik het altijd terug kan vinden.
Voor dit tweede deel ben ik de volgende personen dank verschuldigd: Mijn familie, omdat ze er nog steeds altijd voor me zijn, en ze zo positief over het eerste deel waren dat ik door ben gegaan.
J.R.R Tolkien, die met zijn Lord of the Rings heeft laten zien hoe mooi een wereld kan zijn in tekstvorm. Terry Goodkind, die heeft laten zien hoe je iemand in de tekst, en de daarbij de geschapen wereld kan zuigen. J.K Rowling, die met haar Harry Potter serie heeft laten zien dat fantasy niet alleen voor de oudere jeugd en volwassenen hoeft te zijn. En als laatste Philip Pullman. Zijn gouden kompas serie is zo ontzettend goed. Ik heb alle drie de delen in één ruk uitgelezen, en heb in het vorige deel van Sjarinda ook meerdere dingen eruit meegenomen. Dit geldt ook voor de andere schrijvers die ik hier heb aangehaald.
En speciale dank gaat uit naar Marjolijn Spiegelaar – de Graaf.
Ja, beste lezers, jullie lezen het goed, maar toch niet helemaal. Ik ben niet getrouwd, maar ik ben wel verloofd. Wanneer we gaan trouwen is nog niet bekend. Maar ook mede dankzij haar, wordt ik aangespoord om verder te schrijven.
Rest mij nog de lezer plezier te wensen met het lezen van het tweede deel van de Sjarinda serie.
Vriendelijke groeten van Martijn Willem Marinus Spiegelaar.
Hoofdstuk 1.
Oude vrienden, nieuwe problemen.
De stad Fragien is bedekt met een witte laag sneeuw. De hele stad is versierd met allerlei tierelantijnen, overal staan groene sparren met van alles en nog wat aan hun takken gehangen. Iedereen zingt liedjes, en iedereen is blij.
Het is het feest van de winterzonnewende. Het is het feest dat de winter officieel inluid. Ieder seizoen zijn er feesten die dat seizoen inluiden, en iedereen heeft op die dagen altijd vrij. Winkels zijn gesloten, maar cafés en dergelijke worden gerund door mensen die zich daar vrijwillig voor aanmelden. Zo kan je toch, als je zin hebt, uit eten gaan, aan de bar hangen in je favoriete kroeg, of naar de bioscoop.
In een kleine straat was een vrouw verdwaald. Ze had een adres gekregen toen ze weken en weken geleden vertrokken was van haar toenmalige huis. Ze had alles opgegeven om hierheen te komen. Ze moest iets doen, iets belangrijks. Maar nu was ze verdwaald. Haar paard had ze nog bij de stoeterij laten stallen, en vervolgens had ze aan de stalknecht gevraagd waar het adres zich bevond waar ze moest zijn. De stalknecht sprak snel, en zodoende vergat ze de helft. Maar inmiddels herinnerde ze zich bijna niets meer. Het was koud, ze had overal spierpijn, en waar ze zin in had was een lekkere bak koffie, gezelschap, en een warme kamer. Maar dat zou nog wel even duren voordat ze dat zou krijgen, dacht ze bij haar zelf.
Weer een kruispunt. Ze keek om zich heen om te zien of er een straatnaambordje te vinden was.
‘Gloa Avenue, eindelijk hier moet ik zijn,’ zei ze hardop tegen zichzelf, en ze slaakte een zucht van verlichting. Eindelijk zou het niet meer lang duren. Maar tien minuten later dacht ze daar toch anders over. Want toen ze net op dat kruispunt stond gaf het eerste huis dat ze tegenkwam, nummer drieduizend en twee aan. En ze moest op nummer veertien zijn.
‘Het voordeel is, is dat ik in ieder geval niet meer kan verdwalen,’ zei ze hardop tegen zichzelf.
Een man haalde haar in, hij liep gebogen, en leek haast te hebben. Hij droeg een groene winterjas en had de capuchon diep over zijn hoofd getrokken. Gelijk had hij, dacht ze. Het was ijskoud.
De man keek achterom. Even keken de twee elkaar recht in de ogen. Ze vond dat hij mooie ogen had. Ze vroeg zich af waar hij naar toe ging. Eigenlijk wilde ze achter hem aanlopen, waar hij ook naar toe ging. Maar toen bedacht ze zich dat ze niet nog een keer wilde verdwalen. Ze was nu in de goede straat, en deze zou ze blijven volgen, net zo lang tot ze een huis of hek tegenkwam, waar het nummer veertien aan hing. En wat die man betreft, die zou wel afslaan, dacht ze.
Zo liepen ze door, en bij iedere kruising dacht ze dat de man af zou slaan, en steeds deed hij dit niet. Ze kreeg de behoefte hem aan te spreken. Alleen, wat zou ze moeten vragen of zeggen? Ze had geen flauw idee. Het enige dat ze kon bedenken was vragen hoe laat het was. Alleen dat was zo standaard en stom, en bovendien had ze zelf een mobiel en een horloge. Ze keek erop. Het stond stil.
‘Verdomme, dat wordt weer een tripje naar de juwelier morgen,’ zei ze hardop.
De man keek achterom.
‘Horloge kapot?’ vroeg hij.
Ze knikte. ‘Ja, maar dat ding doet het één keer in de zoveel tijd niet. Eigenlijk moet ik maar es een nieuwe halen, maar dat doe ik niet. Het is een erfstuk.’
De man knikte op zijn beurt.
‘Waar bent u naar toe op weg, als ik dat mag vragen?’ vroeg de man.
‘Een oude vriend, aan het einde van deze weg,’ zei ze zonder blikken of blozen. ‘Of eigenlijk, ik hoop dat mijn man daar is. Ik kom van heel ver. Het laatste wat ik van hem heb gehoord is drie jaar geleden. Toen moest hij om één of andere reden weg. Ik weet niet meer precies welke. Maar ik wil hem weer zien, dus heb ik navraag gedaan. Hij bleek hier in Fragien te zijn, dus heb ik mijn paard gepakt en ben ik op weg gegaan.’
De man fronste zijn wenkbrauwen, maar zij vond dat ze niks te verbergen had. Ze had nooit iets te verbergen, alleen als het haar zelf aanging. Dan wilde ze zich nog wel eens inhouden. Eigenlijk ging dit haar zelf ook aan, maar toch ook weer niet.
‘Ik ben op zoek naar een café, maar ik weet niet waar het is. Het moet een zijstraat van Gloa Avenue zijn, maar ik ben hem nog niet tegengekomen.’
Ze waren inmiddels bij nummer veertienhonderddertig aangekomen. De huizen aan weerskanten van de straat hadden plaatsgemaakt voor een parkje, en in de verte zagen ze in plaats van rijtjeshuizen, twee onder één kap huizen opdoemen. Ze liepen weer door en praatten over koetjes en kalfjes. Uiteindelijk bereikte de man zijn zijstraat, en sloeg hij af. En zo was ze weer alleen. Alleen bij nummer zevenhonderd en één.
‘Nog even en dan ben ik er, nu maar hopen dat ze me binnen laten.’
Ze glimlachte, ze wist zeker dat hij haar zou herkennen. Ze was niets veranderd. Ze werd warm van binnen met de gedachte aan hem, en ze ging harder lopen. Een kwartier later was ze er.
‘Nu wordt het spannend,’ zei ze hardop tegen haar zelf. Ze was nerveus.
Een grote vrijstaande woning bleek nummer veertien te zijn. Er naast was een uithangbord van een winkel maar de winkel zelf was er niet. Het was onderdeel van het huis geworden.
Ze bleef stilstaan en keek naar het huis. Het was gemaakt van witte steen, en had een blauw dak. Een beetje donkerblauw. Het had veel ramen, en leek gemaakt te zijn voor de grote hereniging. Maar toch was het goed onderhouden. Misschien was het gerenoveerd, dacht ze.
Ze liep het tuinpaadje in. Of eigenlijk het tuinpad. Ze liep langs een vijver die bevroren was, en langs allerlei planten die de kou hadden overleefd. Ze vond het een mooie tuin.
Uiteindelijk kwam ze bij de voordeur aan. Ze belde aan en niet veel later deed een blond meisje met appelwangetjes open.
‘Goede middag,’ zei ze. ‘Ik ben Ladia Dikana, ik heb gehoord dat mijn man hier zou moeten zijn.’
Zilofka die open had gedaan zag aan haar dat ze het koud had.
‘Aangenaam, mijn naam is Zilofka. Ik weet niet of uw man hier is mevrouw. Maar wat ik wel weet is dat u het koud heeft. U mag hoe dan ook even binnenkomen. Mijn vriendin Lysiande heeft net een pot heerlijke Fragiense koffie gezet. Kom maar binnen als u wilt.’
Normaal had Zilofka eerst gevraagd wie haar man zou moeten zijn. Maar het was feest. En iedereen was er altijd voor iedereen tijdens het feest van de winterzonnewende. Meestal zag niemand een vreemdeling over de vloer komen, maar was het wel het geval, was hij of zij welkom.
De vrouw stapte naar binnen achter Zilofka aan. Ze hing haar jas aan de kapstok en het viel Zilofka op dat ze over haar blauwe trui een hanger droeg die de dagwandelaar ook ooit droeg. Ze wist niet dat de dagwandelaar diezelfde hanger altijd bij zich droeg. Meestal zat deze in zijn zak. Het was namelijk een hanger die hij en zijn vrouw elkaar gegeven hadden bij hun vijfjarig huwelijk. Toen de vrouw haar jas had opgehangen, haar handschoenen had uitgedaan, en de sneeuw van zich had afgeklopt, volgde ze Zilofka een deur door.
‘Lys, dit is Ladia Dikana. Ze zei dat haar man zich hier zou moeten bevinden. Ik zei dat ik dat niet wist maar ik kon haar niet buiten laten staan.’ Ze draaide zich om naar Ladia. ‘Je komt van ver denk ik?’
Ladia knikte.
‘Wij hebben zelf veel gereisd, dus we kunnen dat aan iemand zien. De oogopslag van iemand die van ver komt is anders dan van iemand die gewoon uit de stad komt.’
‘Ik kom uit Griosiad. Dat is een klein stadje in Frokai, het land dat grenst aan de woestijn van het midden. Deze ben ik niet door gegaan, omdat ik zijn reputatie ken. Ik ben er omheen gegaan, dus ja, je kunt wel zeggen dat ik van ver kom.’
‘Maar uw man?’ vroeg Lysiande. ‘Je zei dat hij hier moest zijn?’
Ladia knikte opnieuw. ‘Ja, Drukio. Hij is drie jaar geleden weg gegaan vanwege redenen die ik niet meer weet. Ik wist vier maanden geleden wel dat ik hem weer wilde zien. Dus heb ik navraag gedaan. Ik heb op internet gezocht, en ben er uiteindelijk achter gekomen dat hij hier moest zijn.’
Lysiande keek Zilofka aan.
‘Drukio, heette de dagwandelaar niet zo?’ vroeg ze aan haar vriendin.
Zilofka knikte. ‘Als ik mij goed herinner wel ja.’
Ladia’s ogen begonnen te stralen.
‘Is hij hier nu?’ vroeg ze.
Lysiande schudde haar hoofd. ‘Nog niet, maar hij zou zo wel terug komen. Hij is samen met mijn verloofde, een andere vriendin van me, nog een vriend, en Zichadarus naar de supermarkt gegaan die toevallig open was. Normaal zitten ze altijd dicht met de feestdagen, maar de buren vertelden dat er nog één open was. En omdat we nog wat nodig hadden voor het avondeten, zijn ze met z’n allen gegaan. Wij hadden geen zin. Het is koud buiten en het sneeuwt. Niet dat dat erg is, maar Zilofka en ik hadden gewoon even geen zin om het koud te hebben.’
Ladia glimlachte. ‘Ik kan je verzekeren dat het erg koud is buiten. Het ging zelfs door mijn jas heen.’
‘Maar Ladia, ik heb je nog geeneens koffie aangeboden,’ zei Zilofka die opsprong van haar stoel en naar de keuken rende. Nog geen dertig secondes later was ze weer terug met een mok vol hete koffie. Ladia nam deze graag in ontvangst en dronk hem in één teug op. Daarna keek ze met pretlichtjes in haar ogen de kamer rond, en daarna barstte ze in lachen uit.
Lysiande moest zo mogelijk nog harder lachen.
‘Ik heb bewondering voor je, Ladia. Ik ken eigenlijk niemand die kokend hete koffie zo in één keer achterover kan gieten.’
Ladia keek Lysiande met een glimlach aan, kantelde haar hoofd een beetje, en barstte weer in lachen uit. Het leek wel alsof ze de slappe lach had. Want even leek het er op dat ze niet meer op zou houden.
‘Soms sta ik ook wel eens versteld van mezelf,’ zei ze schouderophalend terwijl ze vrolijk door lachte.
‘Mag ik vragen hoe oud je bent Ladia?’ vroeg Zilofka brutaal.
‘Doe eens een gok,’ was het antwoord.
‘Geen flauw idee,’ reageerde Zilofka terug. ‘En ik ben nooit goed in leeftijden raden, dus doe ik het ook maar niet. Ik zit er altijd mijlenver naast. Lysiande is er veel beter in.’
Zilofka kreeg een stomp van Lysiande.
‘Dat is dus helemaal niet waar. De laatste keer dat ik het probeerde zat ik er vijftien jaar naast.’
‘Ik hoor het al wel,’ zei Ladia. ‘Nou goed dan, ik ben vierendertig als je het wilt weten.’
‘Ik wou vijfentwintig zeggen,’ zei Zilofka met pretlichtjes in haar ogen. ‘Goed dat ik maar niks heb gezegd.’
‘Het is niet erg hoor. Ik word meestal veel jonger geschat dan ik daadwerkelijk ben. Ik ben het gewend.’ Ze rekte zich uit. ‘Dat doet de mens goed. Een bak koffie. Heerlijke koffie trouwens. Ik heb deze smaak nog niet eerder gedronken. En ik heb veel gereisd. Is het een plaatselijke specialiteit?’
Lysiande was gisteren nog even naar de winkel van meneer Grisdi geweest, en had op aanraden van hem een soort koffie uit de wijk genomen. Zelf had ze die ook nog nooit gehad, en ook zij was verrast door de smaak ervan.
‘Ik moet eerlijk zeggen dat ik deze koffie pas gister voor het eerst heb gedronken. De eigenaar van de koffiezaak had me deze aangeraden. Hij schijnt hier uit de wijk te komen.’
Ladia keek weer in het rond. Ze leek de omgeving in zich op te nemen. Zelf had ze het gevoel dat ze goed zat. En dat haar man zich hier bevond. Aangezien ze haar huis in Griosiad had verkocht dacht ze dat ze hier misschien kon blijven. Ze was er heilig van overtuigd dat Drukio, haar man, hier moest wonen. Alleen zou ze dan met de eigenaar van dit huis toestemming moeten vragen om bij hun in te trekken. Want terug kon ze niet meer. Ze wist niet dat de eigenaresse van het huis, Lysiande dus, zich op nog geen twee sjisomer van haar bevond.
‘Is het niet zo dat Fragien bekend staat om haar koffie?’
Zilofka antwoordde. ‘Ja, inderdaad. Maar Fragien heeft nog meer, maar dat is teveel om op te noemen.’
Ladia knikte. ‘Ik ben hier één keer eerder geweest, maar toen was ik op doorreis en had ik een herberg in Siorad. Hier in de stad was alles te duur gezien het geld dat ik toen had.’
‘Toevallig herberg in de wijnkan?’ vroeg Lysiande die goede herinneringen aan die herberg had.
‘Ja. De beste herberg zo’n beetje die ik gehad heb in Diskyof. En betaalbaar.’ Ladia glimlachte. Ze leek blij. Zo ging de tijd voorbij, en ze babbelden over van alles en nog wat. En toen gebeurde er iets vreemds. De bel ging, en dit keer liep Lysiande naar de deur. Ze trof niemand aan. Ze dacht dat de plaatselijke jeugd een stom spelletje aan het spelen waren, maar toen hoorde ze een stem in haar hoofd.
‘Lysiande, koningin Liola hier. Het spijt me dat ik zelf niet kan verschijnen, maar ik heb vreselijke haast. Het schijnt dat mijn verloren gewaande man toch niet dood is. Hij wacht op dit moment op me in het paleis, vandaar dat ik je op deze manier iets moet vertellen.’
Lysiande en haar vrienden waren al een stuk verder in de kunsten van de magie, dus wist ze hoe ze antwoord moet geven.
‘Koningin, allereerst wat fijn voor u! Maar vertel. Ik neem aan dat u nieuws hebt over Darkos Hiosa en zijn plannetjes?’
‘Helemaal juist. Maar waarom ik je hier naar buiten heb gehaald wil je waarschijnlijk ook wel weten.’
‘Graag koningin.’
‘Kijk maar naar beneden, daar ligt een pakje.’
Lysiande keek naar de grond maar zag niks. Ze paste een spreuk toe, en vond er een pakje ter grootte van een verhuisdoos.
‘In die doos zit alles wat ik heb kunnen verzamelen over hem. Ik heb zoals je weet geen tijd het nu allemaal uit te leggen. Het enige dat ik je erbij moet vertellen is dat je zult moeten kunnen tijdreizen om hem te verslaan. Hoe dat moet weet ik niet. Dat gaat zelfs elfse magie te boven. Het is oer magie. Maar als je aanleg voor magie hebt, kun je die leren. Alleen zal je dat zelf uit moeten zoeken, want ik zou bij alle goden niet weten waar je moet zoeken.’
‘Het geeft niet koningin,’ zei Lysiande. Ze was opgelucht en verbaasd tegelijkertijd. Hoe wist de koningin dat ze moesten tijdreizen terwijl ze beweerde niets van oer magie af te weten.
‘Koningin, mag ik u een brutale vraag stellen?’ vroeg Lysiande onzeker.
‘Natuurlijk, ga je gang.’
‘U zegt dat u niets van oer magie weet, maar hoe weet u dan dat we door de barrières van de tijd moeten reizen om hem te verslaan?’
‘Ik ben bij de Aarts-magister van het Dorp geweest, Lysiande. Hij moest lang nadenken, want zijn geheugen laat hem nog wel eens in de steek. Hij moet ook zoveel onthouden. Maar hij herinnerde zich dat Darkos Hiosa naar een rijk is gevlucht dat zeer lang geleden verloren is gegaan. Met zeer krachtige magie heeft hij samen met andere duistere magiërs, dat rijk opnieuw geschapen, maar je kan het alleen betreden als je de toegangspoort vind die in het echte rijk staat. Gezien deze erg lang geleden is verwoest, is tijdreizen noodzakelijk.’
Lysiande vond dat de koningin een warme stem had. Ze kende de koningin ook goed genoeg om te weten dat ze geen lariekoek aan het vertellen was.
‘Koningin, Zilofka wacht op me, en we hebben bezoek van een vrouw die beweert de vrouw van Drukio te zijn. Dat is de dagwandelaar toch, als ik me niet vergis?’
‘Dat klopt Lysiande. Ik hoop alleen dat de dagwandelaar geen hartverzakking krijgt, want hij had haar als verloren beschouwd. Ik hoop voor hem, en voor jullie dat ze het echt is. Want dan kan ze een hele, hele goede bondgenoot zijn.’
Lysiande lachte hardop.
‘Dank u koningin. Ik neem dit pakje mee naar binnen, en ik hoop dat ik de anderen zover kan krijgen dat we binnenkort weer vertrekken.’
‘Heel veel succes Lysiande. Het ga je goed. En als jullie een keer in de buurt zijn, verwacht ik dat jullie langskomen hè?’
‘Natuurlijk koningin, een goede reis nog, en een prettige dag.’
De verbinding werd verbroken, en Lysiande pakte het pakje op en liep naar binnen.
Zilofka keek haar verbaasd aan en schoot in de lach.
Lysiande had onder het de doos nog een brief gevonden, en deze klemde ze tussen haar tanden, omdat ze haar handen nodig had. En als ze de brief op de doos neer zou leggen, waaide deze weg doordat ze zich bewoog.’
‘Ja, ik leg het zo uit,’ zei ze met opeengeklemde tanden.
Ze liep naar de bank tegen de muur van de keuken, gooide de verhuisdoos daarop, en legde de brief op de salontafel ertegenover.
‘Ik heb een verbinding gehad met de elfenkoningin. In die doos zit alles wat ze kon vinden over Darkos. Bovendien vertelde ze me dat we moesten kunnen tijdreizen om hem te verslaan. Maar ik denk dat we beter even kunnen wachten tot de rest er is. Dan kan de rest ook mee beslissen over wat te doen.’
Zilofka knikte. Maar toch was ze ongeduldig. Ze stond de hele tijd op van haar stoel en beende de kamer rond terwijl het gesprek tussen de drie vrolijk verder ging.
Plots klonken er stemmen in de keuken.
‘Het is toch niet normaal meer,’ hoorde Lysiande haar verloofde Spertion kreunen. ‘Zo koud is het volgens mij nog nooit geweest.’
Lysiande vond het vreemd wat hij zei, want zij had nergens last van gehad toen ze buiten met de koningin stond te praten.
‘Je moet niet klagen,’ antwoordde de altijd lichtelijk sarcastisch klinkende stem van Slioak. ‘In de onderwereld, daar heb je plekken waar zo koud is, dat je ter plekke zou bevriezen als je je niet beschermt met een spreuk.’
Daaropvolgend klonk er gelag uit de gang. Hieruit merkte Lysiande op dat Spertion zijn jas aan het ophangen was. Even later hoorde ze Ravenvrouwe wat mompelen wat ze niet verstond, en Zichadarus gaf antwoord. Niet veel later kwam Sniafe als eerste de kamer binnengelopen.
‘Wie is…’
Ze kreeg geen kans haar zin af te maken, want Lysiande gaf haar een knipoog, en toen plofte ze maar op de bank. Spertion en Zichadarus kwamen binnen, en ook Spertion kon zijn zin niet afmaken omdat Lysiande hem om de hals vloog en hem belaagde met kusjes. Zichadarus ging aan de tafel zitten en keek Ladia onderzoekend aan.
Niet veel later was iedereen behalve de dagwandelaar binnen, en liepen de eerste gesprekken al.
Maar Ladia was een beetje gespannen. Haar man zat er nog niet tussen, maar ze hoorde nog wat gestommel in de gang.
Even later kwam de dagwandelaar binnen. En het eerste wat hij zag was zijn vrouw.
Hij had haar echter verloren gewaand, dus paste hij gelijk een spreuk toe om te controleren of ze het echt was. Dit bleek het geval. Hij was net op tijd, want een uitzinnige Ladia vloog hem om de hals, belaagde hem met kusjes, net als Lysiande bij Spertion deed. En het duurde een paar minuten voordat de twee elkaar weer loslieten. Ladia was intens gelukkig. Ze had haar man weer terug. De dagwandelaar was gelukkiger dan ooit, want hij kon zijn vrouw, over wie hij een jaar geleden te horen had gekregen dat ze dood was, weer in zijn armen sluiten. En Lysiande was ook gelukkig. Ze was pas verloofd met Spertion, ze zouden over twee maanden gaan trouwen, althans dat was de bedoeling. En ze was blij dat ze een goede bondgenoot er bij had om onze vrienden bij te staan in wat de toekomst nog zou brengen. Alleen moesten er nog wat dingen opgehelderd worden voor bijna iedereen in de kamer. Ravenvrouwe, Slioak, Spertion, Losriand, Groadius en Sipondix wisten niet wie Ladia was. Ze wisten wel dat het goed zat, want anders had de dagwandelaar het niet toegelaten dat ze hem aanraakte. Om nog maar te zwijgen over hoe hij haar oproep van liefde beantwoordde.
‘Dit is Ladia,’ zei Lysiande tegen iedereen.
‘Dat klopt,’ antwoordde de dagwandelaar die het van Lysiande overnam.
Lysiande liep een beetje rood aan, want in haar enthousiasme vergat ze dat het natuurlijk zijn vrouw was.
‘Ladia is mijn vrouw. Alleen, mijn liefste, moet ik je wel vragen me bij mijn titel te noemen. Als je me bij mijn naam noemt, kunnen we in grote problemen komen. Wij allemaal hier. Ik neem aan dat je dat niet wilt.’
Ladia schudde haar hoofd.
‘Natuurlijk niet, lieve Drukio. Eindelijk, eindelijk kan ik weer bij je zijn.’
De dagwandelaar lachte hartstochtelijk.
‘Hier binnen is het geen probleem. Maar echt schatje, buiten moet je me dagwandelaar noemen. Dat moet je me beloven, en niet vergeten. Het kan van levensbelang zijn.’
‘Lieve Drukio. Je wist dit misschien niet, maar zelf bezit ik ook een krachtige vorm van magie. Ik voelde gelijk al toen ik hier binnen kwam dat dit huis beschermd was. Ik heb die bescherming zelf nog wat krachtiger gemaakt. Buiten zal ik je bij je titel noemen. Daar heb je mijn woord op.’
Nu was het de dagwandelaar die verbaasd was. Maar hij liet dat niet zo erg blijken. Lysiande en Zilofka echter, waren des te meer verbaasd.
‘Ik leg het later aan jullie allemaal uit. Als ik tenminste mag blijven?’ vroeg ze met een vragende blik naar Lysiande.
‘Je hebt het inderdaad goed dat dit mijn huis is, Ladia,’ antwoordde Lysiande opgewekt. ‘En ik neem aan dat ik voor iedereen spreek dat ze welkom is hier, en waar we ook zullen gaan?’
Een stortvloed van ja en natuurlijk brak los. Iedereen was erg blij dat ze iemand die magie bezat om zich heen hadden. Ladia werd bestookt met vragen, en iedereen leek de doos te vergeten die op de bank stond. Zelfs Zilofka was aan Ladia’s lippen gekluisterd. En zo ging er nog een uur voorbij. De schemering deed ondertussen zijn intrede, en Zilofka begon honger te krijgen. Ze stond op en wilde de keuken inlopen om te beginnen met koken, maar toen viel haar oog op de doos.
‘Wacht eens even. Die doos staat er ook nog steeds. Wat doen we?’
‘Ik neem aan dat je wilde beginnen met koken,’ antwoordde Spertion die er achter kwam dat hijzelf ook trek begon te krijgen.
Zilofka knikte en lachte hem toe, terwijl ze de keuken in liep.
Een half uur later zat iedereen aan een goed avondmaal van gebraden everzwijn, gebakken aardappels, en een groentemix gemaakt van de kruiden die in Vixas gaan, gecombineerd met wortel en broccoli.
Tijdens het eten, dat aan de keukentafel plaatsvond, ging het gesprek vrolijk door over hoe mooi het wel niet was in de stad, maar tegelijkertijd ook over dat het zo koud was buiten. Spertion lichtte Losriand in over de uitslagen van de bolcompetitie. En zo ging de tijd voorbij.
Zichadarus besloot aan het eind van het eten één van zijn kunststukjes te laten zien, en dirigeerde de vuile vaat met behulp van magie naar de afwasmachine die hij vervolgens vanaf zijn stoel aanzette. Hij had dit al wel vaker gedaan, maar toch stond iedereen weer versteld van hoe hij dat toch steeds deed. Hij genoot er iedere keer weer van, maar liet dit nooit blijken. Hij was een andere magiër geworden sinds hij gezworen had aan de oppergod Sopiodus dat hij zijn vrienden zou beschermen, wat er ook zou gebeuren. Hij lapte de oude magiërregels aan zijn laars, gewoon omdat hij het leuk vond. Als de rest het niet leuk vond had hij het ook niet gedaan. Maar iedereen vond het prachtig.
‘En nu, de doos,’ zei Zilofka die opstond en zo ongeveer naar de bank rende.
Toen ze even later terugkwam legde ze de doos nonchalant op de glanzend blinkende, maar vooral schone keukentafel. Dat was een kunsttukje van Slioak die weer eens vond dat ze niet kon achterblijven. Ook zij was veranderd, veel gemoedelijker. Nog steeds af en toe behoorlijk arrogant en zelfingenomen, maar meestal ontzettend hartelijk, en lief. Ze stond altijd voor iedereen klaar, tenzij ze een rotdag had. En hielp waar het maar kon. Toch kon ze het niet helpen dat haar stem altijd een lichtelijke sarcastische ondertoon had.
Zilofka maakte de doos open, en die bleek leeg te zijn. Nu paste zij de spreuk toe die Lysiande bij de voordeur toe had gepast, en toen vonden ze een hele rits aan spullen. Maar bovenop lag een brief.