De poort naar een andere wereld
Geplaatst: 10 mar 2013 08:31
Het levenloze steen van de obelisk voelde koud aan onder de hand van de jongeman, voor Louc deze ervan terug trok. Het was het enige nog zichtbare overblijfsel van een vroegere beschaving. De rest ervan lag verborgen onder de straten en fundamenten van de eeuwen later gestichte stad Intini. De in de obelisk gebeitelde taal was al lang geleden verloren gegaan. Wind en regen hadden gedurende de verstreken jaren de tekens onherkenbaar vervormd. De krijgsgevangene had zijn vingers er over heen laten glijden, zonder de betekenis ervan te kunnen doorgronden. Zich peinzend afvragend of de wolkenberijders, waar hij toebehoorde, op dezelfde manier in de vergetelheid zouden geraken. Het was een verzamelnaam voor de clans, die zich verplaatsten in kleurrijke luchtschepen.
Louc keek naar de naderende bewaker. De met een schommelende gang lopende man droeg iets in zijn handen. De bewaker gooide het gereedschap met een brede grijns op zijn gelaat neer, deze hulpmiddelen waren bedoeld om de obelisk te beklimmen.
De voorgangers van Louc hadden er allemaal gebruik van gemaakt. De gelukkigen onder de klimmers waren hoog genoeg gekomen om een dodelijke val te maken. Onder hen waren vele wolkenberijders geweest. Louc had vaak genoeg het geschreeuw gehoord en het geluid van brekende botten, waarmee ze de grond raakten. Erger was het als ze daarbij slechts gewond waren geraakt. De bewakers lieten deze gevangenen gewoon liggen. De Intiniaanse priesters keken hier streng op toe. Het was iedereen verboden om halverwege of na diverse mislukte pogingen te stoppen met klimmen. Het gekerm van de stervenden had Louc al vaak genoeg uit zijn slaap gehouden. De nachten dat hij wel had kunnen slapen, droomde hij ervan om de rond de obelisk ontstane voorspelling uit te laten komen. Diegene die de traan van de goden bereikte zou aan het begin staan van grote veranderingen.
Soms vroeg Louc zich wel eens af van wie deze vaag omschreven voorspelling eigenlijk afkomstig was. Hij keek naar de op afstand gebleven priesters in de glinsterende gewaden. Een oude priester die zich eens dichtbij de gevangenen had gewaagd had hij er naar gevraagd. Behalve klappen van de bewakers had de vraag niets opgeleverd. De man in het glinsterende gewaad had er over gezwegen. Misschien uit onwetendheid, maar de priesters hadden er ook baad bij. Machteloos moest Louc toekijken hoe de bewakers een weddenschap met elkaar afsloten. Het gebeurde elke keer als een gevangene zich vrijwillig meldde, zoals bij hem het geval was. Wie de top van de obelisk bereikte zou immers zijn vrijheid hebben herwonnen. Al was dit geen enkele keer de inzet van de weddenschappen. Voor vele gevangenen toch nog voldoende reden om hun leven te wagen, maar de traan van de goden had ook ver buiten de grens van Intini naamsbekendheid vergaard. Al werden zij door de priesters, na het brengen van een offer, met meer respect behandeld dan bij de gevangenen het geval was. Het veranderde overigens weinig aan de uitkomst van de klimpartij, als deze mensen hun kunde of nog vaker geluk beproefden.
Louc liet zich op een knie zakken en nam wat van de zanderige grond in zijn hand. De andere hand strekte hij uit naar de klimuitrusting, om het tot verbazing van de aanwezigen met een bewuste beweging opzij te schuiven. Hij zag vanuit zijn ooghoek de bewaker die hem eerder het materiaal had gebracht snel dichterbij komen. Een snauw van zijn gokkende meerdere weerhield hem er echter van om zijn zwaard te trekken. Zwijgend begon Louc te graven aan de voet van de obelisk. Het wekte de nodige hilariteit op. Zelfs onder de overige krijgsgevangenen, die zich eveneens vrijwillig hadden gemeld en allemaal hoopten dat hij zou falen. Doelbewust sloeg Louc een andere weg in dan al zijn voorgangers hadden gedaan, doof voor alle toegeworpen hoon. Hij was niet onderweg naar het object op de top van de obelisk, waarvan de schittering pijn deed aan zijn ogen, als hij er naar keek. Zelfs als de zon al lang was ondergegaan, straalde de traan van de goden een verblindend licht uit. Als wolkenberijder had zijn vader hem geleerd om van deze herkenningspunten beneden hen gebruik te maken. Louc had zijn hoofd er al lang geleden van afgewend. De laatste reis had hem aan boord van zijn vaders luchtschip naar Intini gevoerd. Ze had net een aanval vanuit de lucht te verduren gehad. De geringe schade had onder de Intinianen de behoefte aan wraak niet kunnen temperen. Het was de reden waarom hij nu vaste grond onder zijn voeten had. Hij voelde het zweet in zijn ogen prikken, maar ook de op hem rustende blikken vol ongeloof en leedvermaak. Centimeter voor centimeter vorderde Louk gestaag. De pijn in stilte verbijtend als zijn vingers werden opengehaald aan stenen. Er was nu geen weg meer terug. De meedogenloze zonnestralen bereikten zijn ontblote rug niet langer, naarmate de kuil dieper was geworden. Hij gebruikte het uitgetrokken kledingstuk om grond te vervoeren.
De bewakers kwamen aan de rand van de ontstane kuil staan en lachten steeds als een deel onder hun voeten instortte en de gevangene onnodig meer werk bezorgde. Langzaam verstomde het gelach. Niet omdat ze zijn bedoeling begrepen, maar omdat de bewakers de verkoelende schaduw opzochten en het zich zo comfortabel mogelijk maakten. In de dagen erna verloor iedereen rond de obelisk zijn interesse voor de gravende gevangene. De algemene verwachting bij de toeschouwers was dat de bewakers spoedig opdracht aan de overige krijgsgevangenen zouden geven om het ontstane graf dicht te gooien. Misschien zelfs al voor hij door de hoofdschuddende priesters dood was verklaard.
Vervuld van afgrijzen en verbijstering staarden de bewakers en gevangenen naar de obelisk. Eerst was er het door iedereen gehoorde kreunende geluid geweest. De uit het ontstane gat wegvluchtende gevangene had hen moeten doen beseffen wat er stond te gebeuren. Ontstellend traag begon de stenen obelisk te bewegen, alsof er een innerlijke strijd woedde, dat het uiteindelijk verloor. Het lot van de obelisk was al bezegeld vanaf het moment dat Louc het zijne had geaccepteerd. Aan de andere kant ervan, stond de hiervoor verantwoordelijke gevangene te duwen, om de val te versnellen. Wat zoveel ogen in het kamp zagen, was maar moeilijk te bevatten. Naast de enorme obelisk zag de jongeman er klein en kwetsbaar uit. Toch zagen ze de spieren onder de bezwete en vuile huid van de wolkenberijder opzwellen in een laatste krachtinspanning.
Alle eerdere door Louc ervaren vermoeidheid was verdwenen. Hij voelde het koude steen onder zijn handen bewegen. De obelisk begon te vallen. Eerst langzaam alsof het nog steeds zijn grip op de grond probeerde te behouden, maar vervolgens steeds sneller. Tot het met een enorme klap op de grond in ontelbare stukken uit elkaar viel. De grond onder zijn voeten golfde alsof het voor even in vloeibare toestand verkeerde. Een huizenhoge stofwolk werd de lucht in gejaagd. De taal uit de oudheid was hiermee definitief verloren gegaan.
De priesters, bewakers en gevangenen keken met betraande ogen vol ongeloof naar de kleinere brokstukken om hen heen. Gewond geraakte mensen kermden van pijn. In de stofwolk konden ze vaag een schim onderscheiden. De wazige gedaante nam vaste contouren aan, naarmate hij dichterbij kwam. Gehuld in een met grond besmeurd kledingstuk hield Louc datgene tegen zijn borst gedrukt, dat zoveel gevangenen geïnspireerd had om hun leven te wagen voor de vrijheid. Hier en daar schenen er felle lichtstralen door heen. Onbewust de voorspelling, waar hij geen enkele waarde aan hechtte, vervullend. Er steeg een luid gejuich onder de gevangenen op. Aanzwellend tot een nooit eerder op het plein gehoord volume. Onzeker geworden keken de bewakers elkaar angstig aan. De zwaarden bleven onaangeroerd in de scheden. Ongehinderd lieten ze de gevangene langs hen heen lopen. De obelisk had bij zijn val diverse gebouwen rondom het plein totaal vermorzeld en bedolven onder tientallen tonnen aan puin. Klimmend over de grote brokstukken verliet Louc met zijn pas verworven vrijheid het nog steeds in stof gehulde plein. Hier had hij al driehonderd en drieëntachtig afgetelde dagen lang naar verlangd. Wat Intini voor de wolkenberijders al van grote afstand zo herkenbaar had gemaakt droeg hij nu als een trofee met zich mee. De verandering voltrok zich terwijl hij met opgeheven hoofd onder de poort door liep. Gehuld in groezelige kleren waardoor de wolkenberijder gemakkelijk voor een bedelaar kon worden gehouden, maar zijn trotse, rechte houding weersprak dit.
Louc keek naar de naderende bewaker. De met een schommelende gang lopende man droeg iets in zijn handen. De bewaker gooide het gereedschap met een brede grijns op zijn gelaat neer, deze hulpmiddelen waren bedoeld om de obelisk te beklimmen.
De voorgangers van Louc hadden er allemaal gebruik van gemaakt. De gelukkigen onder de klimmers waren hoog genoeg gekomen om een dodelijke val te maken. Onder hen waren vele wolkenberijders geweest. Louc had vaak genoeg het geschreeuw gehoord en het geluid van brekende botten, waarmee ze de grond raakten. Erger was het als ze daarbij slechts gewond waren geraakt. De bewakers lieten deze gevangenen gewoon liggen. De Intiniaanse priesters keken hier streng op toe. Het was iedereen verboden om halverwege of na diverse mislukte pogingen te stoppen met klimmen. Het gekerm van de stervenden had Louc al vaak genoeg uit zijn slaap gehouden. De nachten dat hij wel had kunnen slapen, droomde hij ervan om de rond de obelisk ontstane voorspelling uit te laten komen. Diegene die de traan van de goden bereikte zou aan het begin staan van grote veranderingen.
Soms vroeg Louc zich wel eens af van wie deze vaag omschreven voorspelling eigenlijk afkomstig was. Hij keek naar de op afstand gebleven priesters in de glinsterende gewaden. Een oude priester die zich eens dichtbij de gevangenen had gewaagd had hij er naar gevraagd. Behalve klappen van de bewakers had de vraag niets opgeleverd. De man in het glinsterende gewaad had er over gezwegen. Misschien uit onwetendheid, maar de priesters hadden er ook baad bij. Machteloos moest Louc toekijken hoe de bewakers een weddenschap met elkaar afsloten. Het gebeurde elke keer als een gevangene zich vrijwillig meldde, zoals bij hem het geval was. Wie de top van de obelisk bereikte zou immers zijn vrijheid hebben herwonnen. Al was dit geen enkele keer de inzet van de weddenschappen. Voor vele gevangenen toch nog voldoende reden om hun leven te wagen, maar de traan van de goden had ook ver buiten de grens van Intini naamsbekendheid vergaard. Al werden zij door de priesters, na het brengen van een offer, met meer respect behandeld dan bij de gevangenen het geval was. Het veranderde overigens weinig aan de uitkomst van de klimpartij, als deze mensen hun kunde of nog vaker geluk beproefden.
Louc liet zich op een knie zakken en nam wat van de zanderige grond in zijn hand. De andere hand strekte hij uit naar de klimuitrusting, om het tot verbazing van de aanwezigen met een bewuste beweging opzij te schuiven. Hij zag vanuit zijn ooghoek de bewaker die hem eerder het materiaal had gebracht snel dichterbij komen. Een snauw van zijn gokkende meerdere weerhield hem er echter van om zijn zwaard te trekken. Zwijgend begon Louc te graven aan de voet van de obelisk. Het wekte de nodige hilariteit op. Zelfs onder de overige krijgsgevangenen, die zich eveneens vrijwillig hadden gemeld en allemaal hoopten dat hij zou falen. Doelbewust sloeg Louc een andere weg in dan al zijn voorgangers hadden gedaan, doof voor alle toegeworpen hoon. Hij was niet onderweg naar het object op de top van de obelisk, waarvan de schittering pijn deed aan zijn ogen, als hij er naar keek. Zelfs als de zon al lang was ondergegaan, straalde de traan van de goden een verblindend licht uit. Als wolkenberijder had zijn vader hem geleerd om van deze herkenningspunten beneden hen gebruik te maken. Louc had zijn hoofd er al lang geleden van afgewend. De laatste reis had hem aan boord van zijn vaders luchtschip naar Intini gevoerd. Ze had net een aanval vanuit de lucht te verduren gehad. De geringe schade had onder de Intinianen de behoefte aan wraak niet kunnen temperen. Het was de reden waarom hij nu vaste grond onder zijn voeten had. Hij voelde het zweet in zijn ogen prikken, maar ook de op hem rustende blikken vol ongeloof en leedvermaak. Centimeter voor centimeter vorderde Louk gestaag. De pijn in stilte verbijtend als zijn vingers werden opengehaald aan stenen. Er was nu geen weg meer terug. De meedogenloze zonnestralen bereikten zijn ontblote rug niet langer, naarmate de kuil dieper was geworden. Hij gebruikte het uitgetrokken kledingstuk om grond te vervoeren.
De bewakers kwamen aan de rand van de ontstane kuil staan en lachten steeds als een deel onder hun voeten instortte en de gevangene onnodig meer werk bezorgde. Langzaam verstomde het gelach. Niet omdat ze zijn bedoeling begrepen, maar omdat de bewakers de verkoelende schaduw opzochten en het zich zo comfortabel mogelijk maakten. In de dagen erna verloor iedereen rond de obelisk zijn interesse voor de gravende gevangene. De algemene verwachting bij de toeschouwers was dat de bewakers spoedig opdracht aan de overige krijgsgevangenen zouden geven om het ontstane graf dicht te gooien. Misschien zelfs al voor hij door de hoofdschuddende priesters dood was verklaard.
Vervuld van afgrijzen en verbijstering staarden de bewakers en gevangenen naar de obelisk. Eerst was er het door iedereen gehoorde kreunende geluid geweest. De uit het ontstane gat wegvluchtende gevangene had hen moeten doen beseffen wat er stond te gebeuren. Ontstellend traag begon de stenen obelisk te bewegen, alsof er een innerlijke strijd woedde, dat het uiteindelijk verloor. Het lot van de obelisk was al bezegeld vanaf het moment dat Louc het zijne had geaccepteerd. Aan de andere kant ervan, stond de hiervoor verantwoordelijke gevangene te duwen, om de val te versnellen. Wat zoveel ogen in het kamp zagen, was maar moeilijk te bevatten. Naast de enorme obelisk zag de jongeman er klein en kwetsbaar uit. Toch zagen ze de spieren onder de bezwete en vuile huid van de wolkenberijder opzwellen in een laatste krachtinspanning.
Alle eerdere door Louc ervaren vermoeidheid was verdwenen. Hij voelde het koude steen onder zijn handen bewegen. De obelisk begon te vallen. Eerst langzaam alsof het nog steeds zijn grip op de grond probeerde te behouden, maar vervolgens steeds sneller. Tot het met een enorme klap op de grond in ontelbare stukken uit elkaar viel. De grond onder zijn voeten golfde alsof het voor even in vloeibare toestand verkeerde. Een huizenhoge stofwolk werd de lucht in gejaagd. De taal uit de oudheid was hiermee definitief verloren gegaan.
De priesters, bewakers en gevangenen keken met betraande ogen vol ongeloof naar de kleinere brokstukken om hen heen. Gewond geraakte mensen kermden van pijn. In de stofwolk konden ze vaag een schim onderscheiden. De wazige gedaante nam vaste contouren aan, naarmate hij dichterbij kwam. Gehuld in een met grond besmeurd kledingstuk hield Louc datgene tegen zijn borst gedrukt, dat zoveel gevangenen geïnspireerd had om hun leven te wagen voor de vrijheid. Hier en daar schenen er felle lichtstralen door heen. Onbewust de voorspelling, waar hij geen enkele waarde aan hechtte, vervullend. Er steeg een luid gejuich onder de gevangenen op. Aanzwellend tot een nooit eerder op het plein gehoord volume. Onzeker geworden keken de bewakers elkaar angstig aan. De zwaarden bleven onaangeroerd in de scheden. Ongehinderd lieten ze de gevangene langs hen heen lopen. De obelisk had bij zijn val diverse gebouwen rondom het plein totaal vermorzeld en bedolven onder tientallen tonnen aan puin. Klimmend over de grote brokstukken verliet Louc met zijn pas verworven vrijheid het nog steeds in stof gehulde plein. Hier had hij al driehonderd en drieëntachtig afgetelde dagen lang naar verlangd. Wat Intini voor de wolkenberijders al van grote afstand zo herkenbaar had gemaakt droeg hij nu als een trofee met zich mee. De verandering voltrok zich terwijl hij met opgeheven hoofd onder de poort door liep. Gehuld in groezelige kleren waardoor de wolkenberijder gemakkelijk voor een bedelaar kon worden gehouden, maar zijn trotse, rechte houding weersprak dit.