Nachtvlinders
Geplaatst: 22 mar 2013 08:22
Okey, dit is mijn allereerste verhaal dus alle feedback is welkom!
'Pak haar!' riepen ze,'laat haar niet ontsnappen!'
Ze wist dat het niet handig was geweest om iemand op het station aan te vallen, maar ze kon niet anders. Wat moest ze dan? Wachten totdat ze haar op kwamen halen omdat ze lag te kermen van de pijn? Nee, dan liever rennen.
Ren! Raken die lui dan nooit uitgeput?
Eindelijk!
De uitgang.
Aan het eind van de gang.
Snel de frisse nacht weer in en weg was ze.
Hoog in de bomen zat ze toe te kijken hoe de mannen met hun zwarte pakken haar zochten.
'Geen spoor te bekennen. Ze is ontsnapt.' zei een man met een litteken dat van zijn oor tot zijn schouder liep.
'En nu?' vroeg een ander, 'laten we haar zomaar ontsnappen of zoeken we verder?'
'Wat dacht jij dan?' Zei de man met het litteken, 'ze is vast al weggevlogen, zoals gewoonlijk.'
Zo zat ze in de boom te kijken naar de mopperende mannen, grinnikte nog een keer, sperde haar zwarte vleugels en vloog weg. Ver weg.
Het was jaren geleden, maar ze wist nog heel goed hoe het gebeurde. Ze lag in bed. Een kreet van beneden. 'Misschien heb ik me verbeeld' dacht ze,'weer een nachtmerrie?'
Stilte.
Weer een schreeuw.
Ze sloeg haar dekens weg en strompelde, half slapend, de trap af. Toen gebeurde alles heel snel. De man in de woonkamer met het bloedende mes, haar moeder die in elkaar gezakt als een vod op de grond lag.
Ze had geschreeuwd en gegild. Hij had geprobeerd haar te doden, maar ze was het huis uitgerend en was weggevlogen. Sindsdien zochten ze haar. Waarvoor? Dat wist ze niet.
De tranen sprongen haar weer in haar ogen. Het was inmiddels al bijna 10 jaar geleden. Ze was er nooit overheen gekomen.
Altijd die tranen.
Ze zat op de reling van haar balkon. Haar vleugels zo opgevouwen dat ze onder het T-shirt nauwelijks opvielen.
Tranen vielen naar beneden.
Ze was altijd op de vlucht geweest. Geen 'Thuis', geen school, geen familie.
Ze was alleen.
Alleen op stap met altijd vlees op zak. Ze had vlees nodig, tegen de vreselijke pijn. Ze beschouwde het als de prijs die ze moest betalen voor haar vleugels. Op het station had ze geen vlees. Dom.
'Kamer 235, weet je het zeker?' vroeg een schorre stem op de gang van het hotel.
'Ja, ja, deze keer weet ik het zeker, alstublieft, mag ik gaan!' fluisterde een angstige piepstem.
'Eerst zien of ze er wel is' zei de eerste weer,'dit is je laatste kans.'
'Ik weet het zeker' zei de piepstemman,'ze zit hier.'
Gerommel aan de deur. Ze hadden de sleutel, natuurlijk!
'Altijd de sleutel in de deur laten zitten!' dacht ze bij zichzelf,'waarom ben je toch zo stom bezig de laatste tijd!'
Maar ze kon wegvliegen. Het was altijd haar redding geweest.
De deur ging open, ze spreidde haar vleugels.
Ze stonden haar al op te wachten, met een geweer.
Één schot. Een pijnlijke steek schoot door haar lichaam.
Ze opende haar ogen. Het harde trottoir lag onder haar. Drie mannen stonden om haar heen.
Het mes.
De man met het lidteken sloeg in haar gezicht. Tranen prikkelden in haar ogen.
Het mes.
Het sneed door haar lichaam. Haar vleugels. Ze hadden ze gestolen.
Haar shirt werd nat. Overal rood. De mannen liepen weg.
Alleen.
Ze was weer alleen. Ze kon niet opstaan. Niets kon ze doen. Hopeloos lag ze op het harde gesteente.
Rood, rood en toen zwart
Zwart als de nacht.
Nog donkerder dan nacht.
Nachtvlinders.
'Pak haar!' riepen ze,'laat haar niet ontsnappen!'
Ze wist dat het niet handig was geweest om iemand op het station aan te vallen, maar ze kon niet anders. Wat moest ze dan? Wachten totdat ze haar op kwamen halen omdat ze lag te kermen van de pijn? Nee, dan liever rennen.
Ren! Raken die lui dan nooit uitgeput?
Eindelijk!
De uitgang.
Aan het eind van de gang.
Snel de frisse nacht weer in en weg was ze.
Hoog in de bomen zat ze toe te kijken hoe de mannen met hun zwarte pakken haar zochten.
'Geen spoor te bekennen. Ze is ontsnapt.' zei een man met een litteken dat van zijn oor tot zijn schouder liep.
'En nu?' vroeg een ander, 'laten we haar zomaar ontsnappen of zoeken we verder?'
'Wat dacht jij dan?' Zei de man met het litteken, 'ze is vast al weggevlogen, zoals gewoonlijk.'
Zo zat ze in de boom te kijken naar de mopperende mannen, grinnikte nog een keer, sperde haar zwarte vleugels en vloog weg. Ver weg.
Het was jaren geleden, maar ze wist nog heel goed hoe het gebeurde. Ze lag in bed. Een kreet van beneden. 'Misschien heb ik me verbeeld' dacht ze,'weer een nachtmerrie?'
Stilte.
Weer een schreeuw.
Ze sloeg haar dekens weg en strompelde, half slapend, de trap af. Toen gebeurde alles heel snel. De man in de woonkamer met het bloedende mes, haar moeder die in elkaar gezakt als een vod op de grond lag.
Ze had geschreeuwd en gegild. Hij had geprobeerd haar te doden, maar ze was het huis uitgerend en was weggevlogen. Sindsdien zochten ze haar. Waarvoor? Dat wist ze niet.
De tranen sprongen haar weer in haar ogen. Het was inmiddels al bijna 10 jaar geleden. Ze was er nooit overheen gekomen.
Altijd die tranen.
Ze zat op de reling van haar balkon. Haar vleugels zo opgevouwen dat ze onder het T-shirt nauwelijks opvielen.
Tranen vielen naar beneden.
Ze was altijd op de vlucht geweest. Geen 'Thuis', geen school, geen familie.
Ze was alleen.
Alleen op stap met altijd vlees op zak. Ze had vlees nodig, tegen de vreselijke pijn. Ze beschouwde het als de prijs die ze moest betalen voor haar vleugels. Op het station had ze geen vlees. Dom.
'Kamer 235, weet je het zeker?' vroeg een schorre stem op de gang van het hotel.
'Ja, ja, deze keer weet ik het zeker, alstublieft, mag ik gaan!' fluisterde een angstige piepstem.
'Eerst zien of ze er wel is' zei de eerste weer,'dit is je laatste kans.'
'Ik weet het zeker' zei de piepstemman,'ze zit hier.'
Gerommel aan de deur. Ze hadden de sleutel, natuurlijk!
'Altijd de sleutel in de deur laten zitten!' dacht ze bij zichzelf,'waarom ben je toch zo stom bezig de laatste tijd!'
Maar ze kon wegvliegen. Het was altijd haar redding geweest.
De deur ging open, ze spreidde haar vleugels.
Ze stonden haar al op te wachten, met een geweer.
Één schot. Een pijnlijke steek schoot door haar lichaam.
Ze opende haar ogen. Het harde trottoir lag onder haar. Drie mannen stonden om haar heen.
Het mes.
De man met het lidteken sloeg in haar gezicht. Tranen prikkelden in haar ogen.
Het mes.
Het sneed door haar lichaam. Haar vleugels. Ze hadden ze gestolen.
Haar shirt werd nat. Overal rood. De mannen liepen weg.
Alleen.
Ze was weer alleen. Ze kon niet opstaan. Niets kon ze doen. Hopeloos lag ze op het harde gesteente.
Rood, rood en toen zwart
Zwart als de nacht.
Nog donkerder dan nacht.
Nachtvlinders.