Voorproefje! Titelloos verhaal
Geplaatst: 23 mar 2013 20:06
Okee, ik had weer eens zin om iets te plaatsen^^ Dit is een deel van het eerste hoofdstuk van het nieuwe verhaal waar ik aan het werken ben. Daar heb ik nog geen titel voor, daarom de inspiratieloze topictitel :p het plot is -helaas- nog niet af, maar het begin staat al zo goed als vast. En omdat ik natuurlijk altijd 1000 dingen door elkaar doe, was ik al begonnen met schrijven en werd eigenlijk steeds benieuwder wat jullie ervan vonden. Dus mijn vraagjes: Hoe vinden jullie het? En zouden jullie graag door willen lezen? En is alles een beetje duidelijk? Ik weet dat nog niet alles is uitgelegd, maar is het tot nu toe nog te volgen?
Thankies^^
De wachtruimte zat propvol met mannen; er leek niks of niemand bij te kunnen. Maar toen de deur openging en het hoofd van de Nachtdienst binnenkwam, sloop er toch een verwachtingsvolle stilte tussen de mannen door. Toen uiteindelijk de laatste spreker doorhad dat er iets te gebeuren stond en zijn mond hield, nam het hoofd het woord.
“Team twee, jullie team wordt uitgebreid met twee nieuwe rekruten. Zorg ervoor dat ze niets overkomt. Als hen ook maar één haar wordt gekrenkt, kunnen jullie op zoek gaan naar een nieuwe baan. Begrepen?”
“Ja,” mompelde Sebastian in koor met de andere mannen. Hij wisselde een blik met Owen, die naast hem stond. Normaal gesproken werden nieuwelingen niet zo geïntroduceerd. Bij Sebastians eigen begin had het hoofd hem niet eens aangekondigd.
“Dat is mooi. Dan vertrouw ik er op dat jullie hen met open armen verwelkomen.” Het hoofd keek iedere man nog één keer dreigend aan voor hij uit de wachtruimte verdween.
De baas van hun nachtploeg, een lange, gespierde man met gemillimeterd zwart haar, liep de ruimte in, op de voet gevolgd door de twee nieuwelingen. Even had Sebastian het gevoel dat hij dubbel zag: de twee mannen leken sprekend op elkaar. Ze waren precies even lang en breed, en hadden precies hetzelfde gezicht: met een spitse kin en een slanke neus. Hun haar was lichtblond en in een zijscheiding gekamd.
Het werd ook meteen duidelijk waarom het hoofd zo had gehamerd op hun welzijn: de twee waren overduidelijk Bovenstadlui. Hoewel ze zwarte kleding droegen, was het van een kwaliteit waarvan Sebastians netste pak niet eens bij in de buurt kwam. Maar ook al hadden ze die kleding niet gedragen, dan zou Sebastian het nog gezien hebben. De manier waarop ze de ruimte rondkeken en de mannen beoordeelden, was alsof heel de wereld hun toebehoorde.
“Mannen! Dit zijn de twee waar het hoofd het over had. De linker hier is Christopher, de rechter is Hayden. Het kan ook andersom zijn, ze lijken verdraaid veel op elkaar.”
De mannen lachten. De tweeling deed dat niet. Bijna tegelijkertijd draaiden ze hun hoofd naar de kapitein toe. Sebastians lach bevroor op zijn gezicht. Hij kon niet ontkennen dat hij ze intimiderend vond.
De ploegbaas was echter geen man die zich snel van zijn stuk liet brengen. “Hun pappie wil graag dat ze wat meer leren hoe het eraan toegaat in de echte wereld. Daarom heeft hij ze hier naartoe gestuurd.”
“We zijn dus een opvoedcentrum voor rijkeluiskinderen geworden,” mompelde Owen, net hard genoeg dat iedereen het kon verstaan.
Weer brak er gelach uit. De houding van de tweeling werd zo mogelijk nog afstandelijker.
Met een grote grijns maande de ploegbaas iedereen tot stilte. “Zo kan je het ook noemen. Ik verwacht dat jullie aardig tegen hen zijn, anders krijg ik pappie op mijn dak. Jullie krijgen vijf minuten om vriendjes te worden, daarna verwacht ik jullie bij de opslagkamers. De Nachtwezens wachten op jullie.”
Na die woorden verdween hij uit de ontmoetingsruimte en liet daarbij een stilte achter. Alle mannen staarden vanaf een afstand de tweeling aan. Iedereen leek te wachten totdat zij de toenaderingspoging zouden doen. Rijkelui waren zeker hier niet gewaardeerd. Sebastian had het zelf ondervonden, ook al was hij maar van de Middenklasse. Het eerste half jaar was hij met argusogen bekeken omdat hij niet in de Laagstad opgegroeid was.
Hij was niet van plan om het ook zo lang bij de nieuwelingen te laten duren: het was verrekte eenzaam werken. Met een glimlach drong hij zich tussen de twee voorste mannen door.
“Hallo, ik heet Sebastian. Welkom bij de Nachtdienst.”
De twee staarden hem aan alsof hij een pop was die opeens was begonnen met dansen.
“Hij kan praten?” zei de een tegen de ander.
Sebastian moest zijn best doen om te blijven glimlachen. De zenuwen op zijn rug begonnen te tintelen van de dreigende sfeer die achter hem ontstond.
“Hebben jullie al een rondleiding door het gebouw gehad?” probeerde hij het nog een keer.
De goudbruine ogen van de linker boorde zich in de zijne. “Ik begon te denken dat je slimmer was dan je eruit ziet, maar je bent kennelijk te dom om hints te begrijpen. Wij willen hier niet zijn. Laat ons met rust.”
“Als je je wat meer openstelt voor mensen zal je vanzelf zien dat het hier leuker is dan je nu denkt.”
De rechter stapte zo dicht naar hem toe dat hij zich ongemakkelijk begon te voelen. Een half lachje speelde om zijn lippen. “Waarom zouden we dat doen? Waarom zouden we moeite in jou steken?”
“Je bent totaal niet belangrijk voor ons,” vulde de ander aan. “Wij willen niet gezien worden met smerige laagstadters.”
Ze draaiden zich om en liepen weg, Sebastian verbijsterd achterlatend. Nog nooit had hij mensen gezien die bij de eerste ontmoeting meteen al zo bot waren. Achter hem barstte het geroezemoes los. De scheldwoorden en gemompelde tirades over de kapsones van de rijkelui waren niet van de lucht.
“Ik zal rijkelui nooit begrijpen.” Owen was naast hem komen staan en keek hoofdschuddend in de richting waarin de tweeling was verdwenen. “Ik denk dat het daar ook door komt: onze werelden liggen te ver van elkaar. Verwend tot op het bot. Ik ben benieuwd hoe lang ze het volhouden.”
De verbijstering zakte langzaam weg en maakte plaats voor irritatie. Hoe haalden ze het in hun hoofd dat ze zo ongemanierd tegen mensen konden doen?
“Verwende papkereltjes,” gromde Sebastian. “Ik denk wel een tweede keer na voordat ik iets voor hun doe. En als hun iets overkomt moeten wij zeker komen opdraven.”
Owen lachte vreugdeloos. “Ik zei het al: we zijn een opvang geworden. Dit gaat problemen opleveren, dat kan ik je nu al voorspellen.”
Sebastian knikte. Daar hoefde je geen helderziende voor te zijn.
Na nog even te mopperen op de twee nieuwelingen besloten ze naar de opslagkamer te gaan. Een paar mannen waren hen al voorgegaan en waren al bezig hun uitrusting bij elkaar te zoeken. In de hoek van de grote ruimte zag hij de tweeling staan, onwillig luisterend naar de uitleg van de ploegbaas. Tot Sebastians verrassing had de baas een paar vleugels vast.
“Het ziet eruit dat geld zelfs de deuren hier kan openen.”
Owen volgde met gefronste wenkbrauwen waar hij op wees. “ Nu al vleugels? Dat hadden we eigenlijk wel kunnen verwachten.”
Sebastian knikte met opeengeklemde kaken. Het had hem zelf anderhalf jaar gekost voordat hij de vleugels mocht gebruiken tijdens zijn dienst. Sommigen hadden zelfs nooit het voorrecht om ze te gebruiken. Owen was daar één van, maar dat was uit vrije wil. Hij bleef liever met beide benen stevig op de grond en bovendien vond hij de vliegende mannen eruitzien als een stel mietjes.
Sebastian gordde zijn leren borst-, arm- en beenbeschermers om en liep naar de rekken met vleugels toe om er een stel te pakken. Hij was net dicht genoeg om het geïrriteerde commentaar van de tweeling te horen.
“Geef die dingen gewoon hier, we hebben al eerder gevlogen.”
De donkere wenkbrauwen van de ploegbaas trokken even vervaarlijk naar elkaar toe, maar hij rechtte al snel zijn rug. “Natuurlijk, heren. Eigen verantwoordelijkheid.”
De linker glimlachte fijntjes. “Inderdaad. Dus breng ons maar naar de stoomwapens zonder al te veel te zeuren.”
Hoofdschuddend pakte Sebastian zijn vleugels en maakte het leren schouderharnas vast. Zeker in je eentje was het een heel gedoe: de vleugels waren, ondanks dat ze nog niet op hun ware grootte waren, redelijk zwaar. Het kostte wat oefening om ze goed om te kunnen doen.
Owen kwam naar hem toe lopen en gaf hem zijn nachtbril. “Voordat je die weer vergeet,” grijnsde hij. Hij was al in zijn volledige uitrusting: aan zijn riem hing een zwaard en twee reservestoomflessen. Zijn stoomwapen rustte ontspannen op zijn schouder.
Met de hulp van Owen was hij binnen een mum van tijd klaar. Samen liepen ze naar buiten, waar het grootste deel van de Dinsdagploeg al op het trainingsveld wachtte. Voor hen stond de ploegbaas, met naast zich de tweeling. In het weinige licht zag zijn gezicht er niet al te geamuseerd uit.
Thankies^^
--------------------------
De wachtruimte zat propvol met mannen; er leek niks of niemand bij te kunnen. Maar toen de deur openging en het hoofd van de Nachtdienst binnenkwam, sloop er toch een verwachtingsvolle stilte tussen de mannen door. Toen uiteindelijk de laatste spreker doorhad dat er iets te gebeuren stond en zijn mond hield, nam het hoofd het woord.
“Team twee, jullie team wordt uitgebreid met twee nieuwe rekruten. Zorg ervoor dat ze niets overkomt. Als hen ook maar één haar wordt gekrenkt, kunnen jullie op zoek gaan naar een nieuwe baan. Begrepen?”
“Ja,” mompelde Sebastian in koor met de andere mannen. Hij wisselde een blik met Owen, die naast hem stond. Normaal gesproken werden nieuwelingen niet zo geïntroduceerd. Bij Sebastians eigen begin had het hoofd hem niet eens aangekondigd.
“Dat is mooi. Dan vertrouw ik er op dat jullie hen met open armen verwelkomen.” Het hoofd keek iedere man nog één keer dreigend aan voor hij uit de wachtruimte verdween.
De baas van hun nachtploeg, een lange, gespierde man met gemillimeterd zwart haar, liep de ruimte in, op de voet gevolgd door de twee nieuwelingen. Even had Sebastian het gevoel dat hij dubbel zag: de twee mannen leken sprekend op elkaar. Ze waren precies even lang en breed, en hadden precies hetzelfde gezicht: met een spitse kin en een slanke neus. Hun haar was lichtblond en in een zijscheiding gekamd.
Het werd ook meteen duidelijk waarom het hoofd zo had gehamerd op hun welzijn: de twee waren overduidelijk Bovenstadlui. Hoewel ze zwarte kleding droegen, was het van een kwaliteit waarvan Sebastians netste pak niet eens bij in de buurt kwam. Maar ook al hadden ze die kleding niet gedragen, dan zou Sebastian het nog gezien hebben. De manier waarop ze de ruimte rondkeken en de mannen beoordeelden, was alsof heel de wereld hun toebehoorde.
“Mannen! Dit zijn de twee waar het hoofd het over had. De linker hier is Christopher, de rechter is Hayden. Het kan ook andersom zijn, ze lijken verdraaid veel op elkaar.”
De mannen lachten. De tweeling deed dat niet. Bijna tegelijkertijd draaiden ze hun hoofd naar de kapitein toe. Sebastians lach bevroor op zijn gezicht. Hij kon niet ontkennen dat hij ze intimiderend vond.
De ploegbaas was echter geen man die zich snel van zijn stuk liet brengen. “Hun pappie wil graag dat ze wat meer leren hoe het eraan toegaat in de echte wereld. Daarom heeft hij ze hier naartoe gestuurd.”
“We zijn dus een opvoedcentrum voor rijkeluiskinderen geworden,” mompelde Owen, net hard genoeg dat iedereen het kon verstaan.
Weer brak er gelach uit. De houding van de tweeling werd zo mogelijk nog afstandelijker.
Met een grote grijns maande de ploegbaas iedereen tot stilte. “Zo kan je het ook noemen. Ik verwacht dat jullie aardig tegen hen zijn, anders krijg ik pappie op mijn dak. Jullie krijgen vijf minuten om vriendjes te worden, daarna verwacht ik jullie bij de opslagkamers. De Nachtwezens wachten op jullie.”
Na die woorden verdween hij uit de ontmoetingsruimte en liet daarbij een stilte achter. Alle mannen staarden vanaf een afstand de tweeling aan. Iedereen leek te wachten totdat zij de toenaderingspoging zouden doen. Rijkelui waren zeker hier niet gewaardeerd. Sebastian had het zelf ondervonden, ook al was hij maar van de Middenklasse. Het eerste half jaar was hij met argusogen bekeken omdat hij niet in de Laagstad opgegroeid was.
Hij was niet van plan om het ook zo lang bij de nieuwelingen te laten duren: het was verrekte eenzaam werken. Met een glimlach drong hij zich tussen de twee voorste mannen door.
“Hallo, ik heet Sebastian. Welkom bij de Nachtdienst.”
De twee staarden hem aan alsof hij een pop was die opeens was begonnen met dansen.
“Hij kan praten?” zei de een tegen de ander.
Sebastian moest zijn best doen om te blijven glimlachen. De zenuwen op zijn rug begonnen te tintelen van de dreigende sfeer die achter hem ontstond.
“Hebben jullie al een rondleiding door het gebouw gehad?” probeerde hij het nog een keer.
De goudbruine ogen van de linker boorde zich in de zijne. “Ik begon te denken dat je slimmer was dan je eruit ziet, maar je bent kennelijk te dom om hints te begrijpen. Wij willen hier niet zijn. Laat ons met rust.”
“Als je je wat meer openstelt voor mensen zal je vanzelf zien dat het hier leuker is dan je nu denkt.”
De rechter stapte zo dicht naar hem toe dat hij zich ongemakkelijk begon te voelen. Een half lachje speelde om zijn lippen. “Waarom zouden we dat doen? Waarom zouden we moeite in jou steken?”
“Je bent totaal niet belangrijk voor ons,” vulde de ander aan. “Wij willen niet gezien worden met smerige laagstadters.”
Ze draaiden zich om en liepen weg, Sebastian verbijsterd achterlatend. Nog nooit had hij mensen gezien die bij de eerste ontmoeting meteen al zo bot waren. Achter hem barstte het geroezemoes los. De scheldwoorden en gemompelde tirades over de kapsones van de rijkelui waren niet van de lucht.
“Ik zal rijkelui nooit begrijpen.” Owen was naast hem komen staan en keek hoofdschuddend in de richting waarin de tweeling was verdwenen. “Ik denk dat het daar ook door komt: onze werelden liggen te ver van elkaar. Verwend tot op het bot. Ik ben benieuwd hoe lang ze het volhouden.”
De verbijstering zakte langzaam weg en maakte plaats voor irritatie. Hoe haalden ze het in hun hoofd dat ze zo ongemanierd tegen mensen konden doen?
“Verwende papkereltjes,” gromde Sebastian. “Ik denk wel een tweede keer na voordat ik iets voor hun doe. En als hun iets overkomt moeten wij zeker komen opdraven.”
Owen lachte vreugdeloos. “Ik zei het al: we zijn een opvang geworden. Dit gaat problemen opleveren, dat kan ik je nu al voorspellen.”
Sebastian knikte. Daar hoefde je geen helderziende voor te zijn.
Na nog even te mopperen op de twee nieuwelingen besloten ze naar de opslagkamer te gaan. Een paar mannen waren hen al voorgegaan en waren al bezig hun uitrusting bij elkaar te zoeken. In de hoek van de grote ruimte zag hij de tweeling staan, onwillig luisterend naar de uitleg van de ploegbaas. Tot Sebastians verrassing had de baas een paar vleugels vast.
“Het ziet eruit dat geld zelfs de deuren hier kan openen.”
Owen volgde met gefronste wenkbrauwen waar hij op wees. “ Nu al vleugels? Dat hadden we eigenlijk wel kunnen verwachten.”
Sebastian knikte met opeengeklemde kaken. Het had hem zelf anderhalf jaar gekost voordat hij de vleugels mocht gebruiken tijdens zijn dienst. Sommigen hadden zelfs nooit het voorrecht om ze te gebruiken. Owen was daar één van, maar dat was uit vrije wil. Hij bleef liever met beide benen stevig op de grond en bovendien vond hij de vliegende mannen eruitzien als een stel mietjes.
Sebastian gordde zijn leren borst-, arm- en beenbeschermers om en liep naar de rekken met vleugels toe om er een stel te pakken. Hij was net dicht genoeg om het geïrriteerde commentaar van de tweeling te horen.
“Geef die dingen gewoon hier, we hebben al eerder gevlogen.”
De donkere wenkbrauwen van de ploegbaas trokken even vervaarlijk naar elkaar toe, maar hij rechtte al snel zijn rug. “Natuurlijk, heren. Eigen verantwoordelijkheid.”
De linker glimlachte fijntjes. “Inderdaad. Dus breng ons maar naar de stoomwapens zonder al te veel te zeuren.”
Hoofdschuddend pakte Sebastian zijn vleugels en maakte het leren schouderharnas vast. Zeker in je eentje was het een heel gedoe: de vleugels waren, ondanks dat ze nog niet op hun ware grootte waren, redelijk zwaar. Het kostte wat oefening om ze goed om te kunnen doen.
Owen kwam naar hem toe lopen en gaf hem zijn nachtbril. “Voordat je die weer vergeet,” grijnsde hij. Hij was al in zijn volledige uitrusting: aan zijn riem hing een zwaard en twee reservestoomflessen. Zijn stoomwapen rustte ontspannen op zijn schouder.
Met de hulp van Owen was hij binnen een mum van tijd klaar. Samen liepen ze naar buiten, waar het grootste deel van de Dinsdagploeg al op het trainingsveld wachtte. Voor hen stond de ploegbaas, met naast zich de tweeling. In het weinige licht zag zijn gezicht er niet al te geamuseerd uit.