Bound (Gebonden)
Geplaatst: 08 apr 2013 20:55
Hallo. Dit is mijn eerste verhaal dat ik hier online zet. Het is een verhaal waar ik nog maar net aan begonnen ben door een plotse opkomst van inspiratie. Ik zeg op voorhand al dat er hier en daar spellingfouten in kunnen staan, doordat dit niet mijn sterkste kant is. Hoe dan ook, probeer deze te negeren en geniet van het verhaal. Enjoy! ^^
(Een Inleiding heb ik nog niet gecreëerd omdat ik dacht hiervoor een flashforward te gebruiken en nog niet echt weet welke kant ik op wil met het hele verhaal.)
Hoofdstuk 1
“Wat zou de reden zijn dat ze je oproepen?” Camille keek opzij naar Kathe die haar eigen pas moest versnellen om niet achterop te geraken. Camille vroeg zich net hetzelfde af. Wat de reden ook mocht zijn, ze voorspelde dat het niet veel goeds zou zijn.
“Ik heb geen idee.”
“Komt Caleb vandaag niet terug?”
Ja, haar broer kwam vandaag terug van zijn missie en misschien was het daarom wel dat ze dit nare gevoel had. Hij was een maand geleden vertrokken en ze had sindsdien niets meer van hem gehoord. Hij was wel eerder zo lang weg gebleven zonder dat Camille een idee had of hij in orde was, maar dit was anders. Noem het een band tussen broer en zus, maar er klopte iets niet.
“Camille?” Camille keek opnieuw naar Kathe die haar afwachtend aankijk.
“Sorry Kathe. Ja, hij komt normaal vandaag terug.” Een kleine glimlach vormde zich op Kathe haar gezicht. Niet een glimlach van blijheid, maar van zorgen. Alsof Camille haar antwoord net bevestigde wat ze vermoedde.
Camille wist al sinds de eerste ontmoeting van Kathe en Caleb dat Kathe zich tot haar broer aangetrokken voelde. Jammer genoeg wist Camille ook dat die gevoelens niet wederzijds waren. Caleb was een aantrekkelijke jonge man en Kathe bezat ook haar schoonheid, maar ze was niet zijn type. Eerlijk gezegd had ze niet eens een idee wat Caleb zijn type was. Hoe dan ook, Caleb zag Kathe enkel als een goede vriendin. Niets meer. Soms had Camille de drang om tegen Kathe te zeggen dat ze haar gevoelens voor Caleb opzij moest schuiven, maar ze wou Kathe het gevoel van liefde niet wegnemen. Er zou namelijk een moment komen dat ze niet meer zou kunnen kiezen van wie ze hield. De regel hier was namelijk dat meisjes die achttien werden beloofd werden. Alle vrouwen die hier rondliepen waren zusters van het licht. Een groep vrouwen met krachten, magie. De magie kwam enkel tot uiting bij vrouwen. Er liepen ook mannen rond, zoals haar broer, maar zij waren gewone stervelingen. Ze stonden hier bekend als wachters. Ze werden opgeleid om later gebonden te worden aan een zuster, over haar te waken en voor nakomelingen te zorgen. Daarom was de kans erg klein dat Kathe gebonden zou worden aan Camille’s broer.
Er waren in het totaal twee vrouwen die niet gebonden waren, hoewel ze ouder dan achttien waren. De eerste persoon was Sylvia. Ze was een vrouw van de eind dertig die geen kinderen kon krijgen. Dan was er nog de tweede persoon en dat was Camille zelf. Ze was namelijk geen zuster van het licht, maar een gewone sterveling.
Zij en haar broer waren afgestaan aan het instituut toen ze beiden drie waren geweest. Afgestaan was misschien nog te positief uitgedrukt. Maakte daar maar gedumpt van.
Ze waren opgevoed onder het wakende oog van de zusters. Zodra Caleb oud genoeg was begon zijn training om een wachter te worden. Camille daarentegen, als sterveling en als vrouw, werd een hulpje. Ze leerde hoe ze wonden moest verzorgen zodat ze zichzelf nuttig kon maken in de ziekenzaal. Ze hielp graag mensen, dat niet, maar soms verlangde ze er toch naar om één van de zusters te kunnen zijn.
Doordat ze geen taken kreeg die afweken van huishoudelijke klusjes was het feit dat Camille voor een bijeenkomst van de zusters werd opgeroepen niet normaal. De enige verklaring die ze hiervoor kon vinden was dat het over haar broer ging.
“Denk je dat het over Caleb gaat?”
Blijkbaar had Kathe er dezelfde conclusies als Camille uit getrokken.
“Ik vrees van wel. Laten we gewoon niet te veel zoeken achter een verklaring en wachten tot we daar zijn.”
Kathe knikte en de rest van de weg legde de twee in stilte af.
Ze hielden halt voor een grote houten deur. De deur was versierd met gouden krullen en in het midden stond een zwaan geschilderd. Het symbool van de zusters.
“Ik wacht wel op je.”
Op dit moment verlangde Camille er naar om Kathe gewoon mee naar binnen te nemen. Ze was de enige echte vriendin die ze hier had en ze stonden altijd voor elkaar klaar. Jammer genoeg was het voor zusters in opleiding verboden om de vergaderzaal binnen te gaan zonder een uitnodiging.
Camille knikte naar Kathe en draaide zich naar de deur toe. Met haar handen trok ze aan de mouwen van haar zwarte blouse. Iets dat ze wel vaker deed wanneer ze zenuwachtig was. Na nog even over haar schouder te hebben gekeken om Kathe te zien duwde ze de deur open.
De ruimte achter de deur was groot. De ramen bestonden uit de meest prachtige glasramen, waardoor het licht dat naar binnen scheen in verschillende kleuren brak en de ruimte een mysterieuze sfeer gaf. In het midden van de ruimte stond een tafel die een driekwart van een cirkel vormde. Er was welgeteld plaats voor dertig mensen, elke plaats was op dit ogenblik bezet. Het was pas toen de deur achter haar dicht viel en het geluid zich door heel de zaal verspreidde dat alle gezichten haar kant op keken.
“Camille. Je bent er.” Het was zuster Létitia die sprak. Ze was de woordvoerster van alle zuster van het licht, ook wel de ‘moeder der zusters’ genoemd. Zij was degene die het hier voor het zeggen had. Zij was ook degene die zich over Camille en haar broer had ontfermd toen ze hier achtergelaten waren.
“Excuseert u mij moeder dat ik te laat ben.” Camille boog diep voor de vrouw en zodra Létitia het teken deed dat ze niet meer moest buigen ging ze terug normaal staan, met haar handen op haar rug gevouwen als teken van beleefdheid.
“Neem plaats Camille.”
Camille liep naar de stoelen die tegen de muur stonden en voorzien waren voor zuster of wachters die niet de eer kregen om aan de grote tafel te gaan zitten. Ze boog haar hoofd een tel en liet zich daarna neerzakken op één van de stoelen.
Haar ogen gleden langs de gezichten aan de tafel en hielden halt bij Marc. Marc was een goede vriend van haar broer. Hij en Caleb waren even oud en werden samen opgeleid tot wachters. Ze waren ook samen vertrokken op de missie een maand geleden. Hij zag er vreselijk uit. Normaal had hij blonde haren die kort geknipt waren en een lichtbruine huid door te trainen op het buitenplein. Nu was de blonde kleur van zijn haren haast niet meer te zien door de aarde en de vele knopen die er in zaten. Langs zijn gezicht, van net onder zijn rechter oog tot zijn kin, liep een grote snee die er niet bepaald gezond uit zag. Camille haar automatische reactie was dat Caleb naast hem moest zitten, maar naast hem zat één van de zusters. Marc vond haar blik en wierp leek de bezorgdheid er in te herkennen. Eén mondhoek vertrok en vormde een gepijnigde uitdrukking op Marc zijn gezicht. Camille wist maar al te goed wat hij met die uitdrukking wou zeggen. Sorry.
Haar maag keerde zich om en ze drukte haar handen tegen haar buik om te voorkomen dat haar ontbijt er terug uit zou komen.
“Zoals wachter Marc daarjuist al vertelde heeft zijn missie een gruwelijk einde gekend. Nu is het dus de vraag wat we hiermee doen.” Létitia liet haar blik over de verschillende zusters en wachters gaan.
“Wat is er gebeurt met mijn broer?” De woorden waren er uit voor ze het wist. Camille wist dat ze het recht niet had om te spreken. Dat ze hier zat was al een eer die haar niet toekwam. Normaal werden zusters in opleiding niet eens binnen gelaten, laat staan een bediende.
“Als onderdaan hoor je je plaats te kennen. Hou dus je mond en blijf stil.” Camille hoefde zelfs niet te kijken om te weten wie deze woorden had gesproken. Het was zuster Hilda. Hilda had altijd al een haat tegenover haar gekend.
“Zuster Hilda, heb een beetje medelijden,” sprak Léitia en Hilda sloot meteen haar mond. Moeder Léittia liep richting Camille en hield voor haar halt. “Camille. Het spijt me dat ik je het nieuws hier moet brengen, maar er is iets fout gelopen tijdens de missie van je broer. Er was een hinderlaag. Marc is de enige die is kunnen ontsnappen.”
Camille voelde tranen opkomen, maar hield ze in bedwang. Nee, ze zou niet huilen voor al deze mensen. Ze zou zich sterk houden.
“L-leeft hij nog?” vroeg ze. Ze kon niet geloven dat ze deze vraag stelde. Caleb moest leven. Het kon niet anders.
“Dat weten we niet. Marc heeft één van de demonen verwond en naar hier gebracht. Hij wordt ondervraagd, maar laat niets los. Tot nu toe lijkt het dat onze wachters en je broer gevangen worden gehouden.”
Hij leefde nog. Camille was er zeker van. Haar broer was sterk. Hij zou het volhouden, tot ze hem zouden gaan redden.
“En .. wat gaat er nu gebeuren? Jullie gaan hem toch zoeken?”
“We doen ons best Camille. We gaan overleggen wat het beste is dat we kunnen doen.”
Dat antwoord was niet genoeg voor Camille. Ze wou dat ze beloofde dat ze er alles aan zouden doen om haar broer levend terug te brengen.
“Ik stel voor dat je Marc meeneemt naar de ziekenzaal en hem verzorgd. Zodra we meer weten beloof ik dat ik het je persoonlijk komt vertellen.”
Camille wou niet weg. Ze wou hier blijven, aanhoren wat ze besloten over het lot van haar broer. Toch knikte ze en stond op.
“Marc. Je gaat mee met Camille. Die wonden moeten verzorgd worden.”
Marc stond op bij de woorden van Létitia, boog kort voor haar en volgde Camille mee de zaal uit. Eenmaal de deur achter hen sloot kwam Kathe op hen af gelopen. Vlak voor Marc hield ze halt en bestudeerde hem van kop tot teen. Al snel trok ze dezelfde conclusie als Camille.
“Camille?” Ze klonk bezorgd. Camille forceerde een kleine glimlach op haar gezicht. Ze wist dat zij er even hard onder leed als Camille zelf, dus wou ze Kathe de pijn en bezorgdheid besparen.
“Hij is gevangen genomen. Ze zijn aan het overleggen hoe ze hem terug krijgen. Het komt vast goed.” Vanbinnen twijfelde ze over haar eigen woorden. “Ik moet Marc verzorgen. Daarna kom ik naar jou toe. Oké?” Camille wou niet dat ze meekwam. Ze wou Marc spreken, alleen. Ze wou zijn verhaal aanhoren. Kathe knikte en verdween in één van de gangen.
“Je houd je sterk voor haar. Dat is dapper.”
Camille wou dat Marc die woorden niet had gezegd. Het betekende enkel dat het werkelijk zo ernstig was als ze dacht. Zij en Marc begonnen richting de ziekenzaal te wandelen.
“Is er hoop?”
“Er is hoop. Ik heb enkel geen idee hoeveel. Als ze nu actie ondernemen is er nog hoop. Als ze een week wachten niet meer.”
“Wat is er gebeurt?” vroeg ze daarna.
“Dat kan ik je niet vertellen Camille, dat weet je.”
Camille keek opzij naar Marc. “We hebben het hier over mijn broer Marc. Ik heb het recht te weten wat er met hem gebeurt is.”
“Goed. We moesten een groep demonen lokaliseren. Ze teisteren al enkele weken een dorp hier enkele kilometers vandaan.”
“Demonen?” Camille slikte moeizaam. De gedachte aan demonen bezorgde haar de rillingen. Ze had nog maar enkele keren een demon gezien en die wezens waren meedogenloos. Er zat geen greintje goed in hen.
“We volgde hen al enkele dagen. Overdag, wanneer ze het minst actief waren besloten we hun kamp binnen te dringen om te zoeken naar iets dat ons zou kunnen vertellen wie hen de bevelen gaf. We hadden namelijk al lang een vermoeden dat die demonen voor iemand werkte. Ze waren ons echter te slim af, want het was een hinderlaag. Voor we het wisten waren we omsingeld. We probeerde te vechten, maar ze waren met teveel. Ik zag hoe ze Caleb en de anderen bewusteloos sloegen en meenamen. Echt waar Camille ik heb geprobeerd om tot bij hem te geraken, maar elke keer als ik er eentje wist te doden doken er twee nieuwe op. Ze dwongen me op mijn knieën en zeiden dat ik als boodschapper diende en moest zeggen tegen de zusters dat we het niet moesten wagen achter hen aan te komen. Ze sloegen me bewusteloos en toen ik wakker werd waren ze weg.”
Beelden van hoe het verlopen was schoten voor mijn ogen en deden mijn maag haast keren. Het moest vreselijk geweest zijn.
“Ik neem het je niet kwalijk Marc. Je deed wat je kon.” Ze wou vooral niet dat hij zich schuldig zou voelen, want daar had hij geen reden tot. Marc was altijd al een goede vriend van Caleb geweest en zou hem nooit zomaar achterlaten tenzij hij niet anders kon.
“Maar ik neem het mezelf wel kwalijk.”
(Een Inleiding heb ik nog niet gecreëerd omdat ik dacht hiervoor een flashforward te gebruiken en nog niet echt weet welke kant ik op wil met het hele verhaal.)
Hoofdstuk 1
“Wat zou de reden zijn dat ze je oproepen?” Camille keek opzij naar Kathe die haar eigen pas moest versnellen om niet achterop te geraken. Camille vroeg zich net hetzelfde af. Wat de reden ook mocht zijn, ze voorspelde dat het niet veel goeds zou zijn.
“Ik heb geen idee.”
“Komt Caleb vandaag niet terug?”
Ja, haar broer kwam vandaag terug van zijn missie en misschien was het daarom wel dat ze dit nare gevoel had. Hij was een maand geleden vertrokken en ze had sindsdien niets meer van hem gehoord. Hij was wel eerder zo lang weg gebleven zonder dat Camille een idee had of hij in orde was, maar dit was anders. Noem het een band tussen broer en zus, maar er klopte iets niet.
“Camille?” Camille keek opnieuw naar Kathe die haar afwachtend aankijk.
“Sorry Kathe. Ja, hij komt normaal vandaag terug.” Een kleine glimlach vormde zich op Kathe haar gezicht. Niet een glimlach van blijheid, maar van zorgen. Alsof Camille haar antwoord net bevestigde wat ze vermoedde.
Camille wist al sinds de eerste ontmoeting van Kathe en Caleb dat Kathe zich tot haar broer aangetrokken voelde. Jammer genoeg wist Camille ook dat die gevoelens niet wederzijds waren. Caleb was een aantrekkelijke jonge man en Kathe bezat ook haar schoonheid, maar ze was niet zijn type. Eerlijk gezegd had ze niet eens een idee wat Caleb zijn type was. Hoe dan ook, Caleb zag Kathe enkel als een goede vriendin. Niets meer. Soms had Camille de drang om tegen Kathe te zeggen dat ze haar gevoelens voor Caleb opzij moest schuiven, maar ze wou Kathe het gevoel van liefde niet wegnemen. Er zou namelijk een moment komen dat ze niet meer zou kunnen kiezen van wie ze hield. De regel hier was namelijk dat meisjes die achttien werden beloofd werden. Alle vrouwen die hier rondliepen waren zusters van het licht. Een groep vrouwen met krachten, magie. De magie kwam enkel tot uiting bij vrouwen. Er liepen ook mannen rond, zoals haar broer, maar zij waren gewone stervelingen. Ze stonden hier bekend als wachters. Ze werden opgeleid om later gebonden te worden aan een zuster, over haar te waken en voor nakomelingen te zorgen. Daarom was de kans erg klein dat Kathe gebonden zou worden aan Camille’s broer.
Er waren in het totaal twee vrouwen die niet gebonden waren, hoewel ze ouder dan achttien waren. De eerste persoon was Sylvia. Ze was een vrouw van de eind dertig die geen kinderen kon krijgen. Dan was er nog de tweede persoon en dat was Camille zelf. Ze was namelijk geen zuster van het licht, maar een gewone sterveling.
Zij en haar broer waren afgestaan aan het instituut toen ze beiden drie waren geweest. Afgestaan was misschien nog te positief uitgedrukt. Maakte daar maar gedumpt van.
Ze waren opgevoed onder het wakende oog van de zusters. Zodra Caleb oud genoeg was begon zijn training om een wachter te worden. Camille daarentegen, als sterveling en als vrouw, werd een hulpje. Ze leerde hoe ze wonden moest verzorgen zodat ze zichzelf nuttig kon maken in de ziekenzaal. Ze hielp graag mensen, dat niet, maar soms verlangde ze er toch naar om één van de zusters te kunnen zijn.
Doordat ze geen taken kreeg die afweken van huishoudelijke klusjes was het feit dat Camille voor een bijeenkomst van de zusters werd opgeroepen niet normaal. De enige verklaring die ze hiervoor kon vinden was dat het over haar broer ging.
“Denk je dat het over Caleb gaat?”
Blijkbaar had Kathe er dezelfde conclusies als Camille uit getrokken.
“Ik vrees van wel. Laten we gewoon niet te veel zoeken achter een verklaring en wachten tot we daar zijn.”
Kathe knikte en de rest van de weg legde de twee in stilte af.
Ze hielden halt voor een grote houten deur. De deur was versierd met gouden krullen en in het midden stond een zwaan geschilderd. Het symbool van de zusters.
“Ik wacht wel op je.”
Op dit moment verlangde Camille er naar om Kathe gewoon mee naar binnen te nemen. Ze was de enige echte vriendin die ze hier had en ze stonden altijd voor elkaar klaar. Jammer genoeg was het voor zusters in opleiding verboden om de vergaderzaal binnen te gaan zonder een uitnodiging.
Camille knikte naar Kathe en draaide zich naar de deur toe. Met haar handen trok ze aan de mouwen van haar zwarte blouse. Iets dat ze wel vaker deed wanneer ze zenuwachtig was. Na nog even over haar schouder te hebben gekeken om Kathe te zien duwde ze de deur open.
De ruimte achter de deur was groot. De ramen bestonden uit de meest prachtige glasramen, waardoor het licht dat naar binnen scheen in verschillende kleuren brak en de ruimte een mysterieuze sfeer gaf. In het midden van de ruimte stond een tafel die een driekwart van een cirkel vormde. Er was welgeteld plaats voor dertig mensen, elke plaats was op dit ogenblik bezet. Het was pas toen de deur achter haar dicht viel en het geluid zich door heel de zaal verspreidde dat alle gezichten haar kant op keken.
“Camille. Je bent er.” Het was zuster Létitia die sprak. Ze was de woordvoerster van alle zuster van het licht, ook wel de ‘moeder der zusters’ genoemd. Zij was degene die het hier voor het zeggen had. Zij was ook degene die zich over Camille en haar broer had ontfermd toen ze hier achtergelaten waren.
“Excuseert u mij moeder dat ik te laat ben.” Camille boog diep voor de vrouw en zodra Létitia het teken deed dat ze niet meer moest buigen ging ze terug normaal staan, met haar handen op haar rug gevouwen als teken van beleefdheid.
“Neem plaats Camille.”
Camille liep naar de stoelen die tegen de muur stonden en voorzien waren voor zuster of wachters die niet de eer kregen om aan de grote tafel te gaan zitten. Ze boog haar hoofd een tel en liet zich daarna neerzakken op één van de stoelen.
Haar ogen gleden langs de gezichten aan de tafel en hielden halt bij Marc. Marc was een goede vriend van haar broer. Hij en Caleb waren even oud en werden samen opgeleid tot wachters. Ze waren ook samen vertrokken op de missie een maand geleden. Hij zag er vreselijk uit. Normaal had hij blonde haren die kort geknipt waren en een lichtbruine huid door te trainen op het buitenplein. Nu was de blonde kleur van zijn haren haast niet meer te zien door de aarde en de vele knopen die er in zaten. Langs zijn gezicht, van net onder zijn rechter oog tot zijn kin, liep een grote snee die er niet bepaald gezond uit zag. Camille haar automatische reactie was dat Caleb naast hem moest zitten, maar naast hem zat één van de zusters. Marc vond haar blik en wierp leek de bezorgdheid er in te herkennen. Eén mondhoek vertrok en vormde een gepijnigde uitdrukking op Marc zijn gezicht. Camille wist maar al te goed wat hij met die uitdrukking wou zeggen. Sorry.
Haar maag keerde zich om en ze drukte haar handen tegen haar buik om te voorkomen dat haar ontbijt er terug uit zou komen.
“Zoals wachter Marc daarjuist al vertelde heeft zijn missie een gruwelijk einde gekend. Nu is het dus de vraag wat we hiermee doen.” Létitia liet haar blik over de verschillende zusters en wachters gaan.
“Wat is er gebeurt met mijn broer?” De woorden waren er uit voor ze het wist. Camille wist dat ze het recht niet had om te spreken. Dat ze hier zat was al een eer die haar niet toekwam. Normaal werden zusters in opleiding niet eens binnen gelaten, laat staan een bediende.
“Als onderdaan hoor je je plaats te kennen. Hou dus je mond en blijf stil.” Camille hoefde zelfs niet te kijken om te weten wie deze woorden had gesproken. Het was zuster Hilda. Hilda had altijd al een haat tegenover haar gekend.
“Zuster Hilda, heb een beetje medelijden,” sprak Léitia en Hilda sloot meteen haar mond. Moeder Léittia liep richting Camille en hield voor haar halt. “Camille. Het spijt me dat ik je het nieuws hier moet brengen, maar er is iets fout gelopen tijdens de missie van je broer. Er was een hinderlaag. Marc is de enige die is kunnen ontsnappen.”
Camille voelde tranen opkomen, maar hield ze in bedwang. Nee, ze zou niet huilen voor al deze mensen. Ze zou zich sterk houden.
“L-leeft hij nog?” vroeg ze. Ze kon niet geloven dat ze deze vraag stelde. Caleb moest leven. Het kon niet anders.
“Dat weten we niet. Marc heeft één van de demonen verwond en naar hier gebracht. Hij wordt ondervraagd, maar laat niets los. Tot nu toe lijkt het dat onze wachters en je broer gevangen worden gehouden.”
Hij leefde nog. Camille was er zeker van. Haar broer was sterk. Hij zou het volhouden, tot ze hem zouden gaan redden.
“En .. wat gaat er nu gebeuren? Jullie gaan hem toch zoeken?”
“We doen ons best Camille. We gaan overleggen wat het beste is dat we kunnen doen.”
Dat antwoord was niet genoeg voor Camille. Ze wou dat ze beloofde dat ze er alles aan zouden doen om haar broer levend terug te brengen.
“Ik stel voor dat je Marc meeneemt naar de ziekenzaal en hem verzorgd. Zodra we meer weten beloof ik dat ik het je persoonlijk komt vertellen.”
Camille wou niet weg. Ze wou hier blijven, aanhoren wat ze besloten over het lot van haar broer. Toch knikte ze en stond op.
“Marc. Je gaat mee met Camille. Die wonden moeten verzorgd worden.”
Marc stond op bij de woorden van Létitia, boog kort voor haar en volgde Camille mee de zaal uit. Eenmaal de deur achter hen sloot kwam Kathe op hen af gelopen. Vlak voor Marc hield ze halt en bestudeerde hem van kop tot teen. Al snel trok ze dezelfde conclusie als Camille.
“Camille?” Ze klonk bezorgd. Camille forceerde een kleine glimlach op haar gezicht. Ze wist dat zij er even hard onder leed als Camille zelf, dus wou ze Kathe de pijn en bezorgdheid besparen.
“Hij is gevangen genomen. Ze zijn aan het overleggen hoe ze hem terug krijgen. Het komt vast goed.” Vanbinnen twijfelde ze over haar eigen woorden. “Ik moet Marc verzorgen. Daarna kom ik naar jou toe. Oké?” Camille wou niet dat ze meekwam. Ze wou Marc spreken, alleen. Ze wou zijn verhaal aanhoren. Kathe knikte en verdween in één van de gangen.
“Je houd je sterk voor haar. Dat is dapper.”
Camille wou dat Marc die woorden niet had gezegd. Het betekende enkel dat het werkelijk zo ernstig was als ze dacht. Zij en Marc begonnen richting de ziekenzaal te wandelen.
“Is er hoop?”
“Er is hoop. Ik heb enkel geen idee hoeveel. Als ze nu actie ondernemen is er nog hoop. Als ze een week wachten niet meer.”
“Wat is er gebeurt?” vroeg ze daarna.
“Dat kan ik je niet vertellen Camille, dat weet je.”
Camille keek opzij naar Marc. “We hebben het hier over mijn broer Marc. Ik heb het recht te weten wat er met hem gebeurt is.”
“Goed. We moesten een groep demonen lokaliseren. Ze teisteren al enkele weken een dorp hier enkele kilometers vandaan.”
“Demonen?” Camille slikte moeizaam. De gedachte aan demonen bezorgde haar de rillingen. Ze had nog maar enkele keren een demon gezien en die wezens waren meedogenloos. Er zat geen greintje goed in hen.
“We volgde hen al enkele dagen. Overdag, wanneer ze het minst actief waren besloten we hun kamp binnen te dringen om te zoeken naar iets dat ons zou kunnen vertellen wie hen de bevelen gaf. We hadden namelijk al lang een vermoeden dat die demonen voor iemand werkte. Ze waren ons echter te slim af, want het was een hinderlaag. Voor we het wisten waren we omsingeld. We probeerde te vechten, maar ze waren met teveel. Ik zag hoe ze Caleb en de anderen bewusteloos sloegen en meenamen. Echt waar Camille ik heb geprobeerd om tot bij hem te geraken, maar elke keer als ik er eentje wist te doden doken er twee nieuwe op. Ze dwongen me op mijn knieën en zeiden dat ik als boodschapper diende en moest zeggen tegen de zusters dat we het niet moesten wagen achter hen aan te komen. Ze sloegen me bewusteloos en toen ik wakker werd waren ze weg.”
Beelden van hoe het verlopen was schoten voor mijn ogen en deden mijn maag haast keren. Het moest vreselijk geweest zijn.
“Ik neem het je niet kwalijk Marc. Je deed wat je kon.” Ze wou vooral niet dat hij zich schuldig zou voelen, want daar had hij geen reden tot. Marc was altijd al een goede vriend van Caleb geweest en zou hem nooit zomaar achterlaten tenzij hij niet anders kon.
“Maar ik neem het mezelf wel kwalijk.”