Pagina 1 van 1

Black Memories

Geplaatst: 12 mei 2013 14:10
door AafkeVanPelt
Hallo iedereen,
Nou, ik heb er minstens een halfuur over gedaan, maar ik ben er eindelijk achter hoe je iets moet publiceren. Hoera voor mij.
Ik ben nieuw hier, wat oplettende mensen vast al hadden geraden. Mijn hoofd zit vol met verhalen en ja, waarom zo ik niet eens een keer iets opschrijven? Ik hoop dat je het leuk gaat vinden.
Als je tips of kritiek hebt, wees aardig maar vertel het vooral, anders wordt het nooit beter. Daar gaat ie dan.

-------------------------------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1: Wat een geweldig begin van de vakantie.

Het was een zonnige dag toen het gebeurde. Niet dat de zon voelbaar was binnen de muren van het ziekenhuis. Maar ik kon de zon wel zien door de witte gordijnen heen. Het raam was dicht. Het was echt heel zonnig. Buiten kon je kinderen horen spelen en lachen, kon je auto’s, brommers en fietsen horen en was er volop leven.
In de kamer niet.
Het was een donderdag toen het gebeurde. Een mooie donderdag. Een prachtige donderdag in mei. Ik leefde al naar het weekend toe, want het was bijna vrijdag en op vrijdag zou het bijna zaterdag zijn. Dan zou het weekend zijn.
Het was kwart over vier toen het gebeurde. De zon was al weg aan het zakken. De klok tikte hard en fel door de doodstille ruimte. Niemand zei iets. En al helemaal Nila niet. Die zei nooit meer iets.
Het was een zonnige donderdag in mei, kwart over vier, toen ze stierf.
Zomaar.
Weg.
Plotseling.
Onverwacht.
We wisten dat ze ziek was, maar volgens de dokter was ze aan de beterende hand, dus we dachten dat ze binnenkort wel weer thuis zou zijn. God, wat hadden we het mis.
Die stomme ziekte.
Haar hart stond stil, haar organen hielden op met werken, haar ogen waren wijd open en staarden bijna geschokt naar het plafond.
Haar zus legde haar lange spitse vingers even op de pols van mijn vriendin.
Niets.
Ik zat daar als verdoofd. Ik kon niet huilen of schreeuwen of een ander geluid maken, ik staarde alleen maar naar het bleke gezicht van mijn beste vriendin.
Nila.
We waren al vriendinnen sinds… Sinds ik vier was. Ik kwam net naar school, gedoemd het buitenbeentje te zijn door mijn felgele ogen, en zij kwam naar me toe.
Zomaar.
Ze lachte naar me, pakte mijn hand en stelde zich voor. Nila Lepriz, ook een buitenbeentje door haar afkomst. Even vreemd als ik door haar spitse oren en vingers en haar grote heldere ogen. En toen waren we vriendinnen.
Dat waren we altijd geweest.
En nu, nu we alle twee vijftien waren, was ze er niet meer. Ze was er altijd voor me geweest. Altijd.
En nu?
Het dier in me gromde, maar van wanhopige woede, niet van boze woede. Huilde. Kronkelde en schreeuwde.
Maar ik was stil, negeerde het gejank van het dier en staarde naar het gezicht van Nila.

“Hoi!”
Ik kijk wantrouwend naar het meisje tegenover me. Ze heeft de spitse oren en vingers die bij haar ras horen. Haar ras. Elfen.
Ik antwoord niet en wacht op de beledigingen. Ik zie mensen om me heen al wijzen en fluisteren en lachen.
De altijd populaire slangenmensen, die zich in alle bochten kunnen wringen en beeldschoon zijn, kijken me spottend aan en lachen me uit. Zonnekatten en Maankatten slaan hun nagels uit als ik naar ze kijk. Sirenes lachen en fluisteren alleen maar. Alleen in de ogen van een paar Kleurenzoekers zie ik iets van medelijden. Ook al kan ik geen hulp verwachten, dat weet ik.
En de mensen… De mensen kijken me niet eens aan. Mensen hebben een hekel aan monsters, zoals ze ons noemen.
Ik hoor hier en daar het woord al vallen.
Weerwolf.
Niet populair, dat zeker. Bekend als boze, oncontroleerbare, gemene en lelijke wezens. Ik ben vast geen uitzondering wat dat ‘lelijke’ betreft. Ik heb wilde woeste donkerbruine krullen, een gebruinde vlekkerige huid (moedervlekken) en een hoekig lichaam. Mijn ogen zijn felgeel en liggen diep, wat ik lelijk vind en de rest waarschijnlijk ook. Ik heb smalle lippen en net iets te lange tanden.
Het meisje tegenover me wacht nog steeds op antwoord, haar mooie witte ogen met lange lichte wimpers afwachtend.
Elfen staan bekend als rustige, wijze wezens. De meeste mensen vinden ze saai en een beetje vreemd, dus worden ze genegeerd.
Ik antwoord niet.
“Ik ben Nila.” Zegt ze, en pakt mijn hand. “Ik ben veertien en ik kom hier net op school. En jij, hoe heet jij?”
Ik slik om mijn van zenuwen droge keel enigszins bruikbaar te maken en weet er iets uit te persen.
“Hailey. Veertien. Nieuw.”
Zeg ik pieperig. Ik klink niet normaal. Ik klink vreemd.
“Aangenaam!” Zegt het meisje, Nila, enthousiast. Ze laat mijn hand los. “In welke klas zit jij?”
Nu moet ik weer iets zeggen. Ik slik nog een paar keer.
“Klas 1B.”
“Ik ook! Dan lopen we samen naar het lokaal! Oh, je rugzak is zo mooi! Ik heb zo’n zin in het schooljaar. Jij?” Ratelt ze optimistisch.
Ze pakt mijn hand weer en trekt me mee naar een houten bankje.
“Wil je vriendinnen zijn?”
Ze kijkt me hoopvol aan nadat ze me op het bankje heeft geduwd en naast me is komen zitten. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
Ik knik.
Ze lacht stralend en slaat haar armen om mijn hals heen.
“Dank je! Zullen we dadelijk gaan knikkeren?”
“Ik heb geen knikkers.” Mompel ik beschaamd.
Mijn ouders zijn niet rijk, dus ik krijg niet veel, omdat we het allemaal nodig hebben om de landbouw op onze boerderij vlot te laten verlopen. Een mislukte oogst kan een ramp betekenen.
“Wil je er een paar van mij?”
Ze pakt een zwart-wit geruit stoffen zakje uit haar van stevig leer gemaakte rugzak en trekt aan de touwtjes.
Knikkers stuiteren over de stoeptegels. Vlug raap ik ze samen met haar op en laat de gekleurde glazen parels jaloers door mijn vingers glijden. Rood, paars, groen, geel, blauw, alle kleuren van de regenboog.
“Oh, deze is kapot!”
Nila houdt de knikker teleurgesteld voor haar gezicht. Het is een diepblauwe knikker met witte puntjes, net een sterrenhemel. Door de val op de stoep is hij perfect doormidden gebroken.
Ze geeft mij de ene helft.
“Zo, nu hebben we alle twee een helft. Voor onze vriendschap.”
Ze houdt me het zakje voor, waar ze al haar knikkers in heeft gestopt.
“Hier, kies er maar wat uit. Ik heb thuis nog een zakje.”
Ik pak bijna beschaamd drie rode knikkers uit het zakje. Ze kijkt naar de knikkers en pakt dan een hele hand uit het zakje.
“Handen open.” Ik doe wat ze zegt. Ze laat de knikkers erin vallen. Het zijn er minstens twintig. “Voor jou. We zijn vriendinnen en ik wil met je delen.”
De bel gaat.
“Kom, we gaan!”
En ze trekt me mee het gebouw in, terwijl ik de knikkers in mijn tas laat glijden. Voor het eerst vandaag verschijnt er een lachje op mijn gezicht.


Ik liet de donkerblauwe halve knikker door mijn handen glijden. Ik had hem nog steeds. Zij ook. Onze ouders hadden ze in een kettinkje laten zetten, maar je kon ze wel los klikken van het hangertje. Ze had haar ketting om en ik kon de knikker zien glanzen.
Onze vriendschap.
Het teken van onze vriendschap.
De eerste traan rolde over mijn wang en spatte op de houten vloer uit elkaar.
“Hailey?”
De stem kwam van ver. Heel ver. De stem van… Van… Mijn moeder? Haar moeder? Haar zus, misschien? Een vrouwenstem.
“Hailey?”
Iemand legde een hand op mijn arm. Een spitse hand. Een elfenhand. Haar moeder of haar zus… Die leefden nog. Zij wel.
Waarom zij?
Waarom Nila?
Nila, het liefste meisje dat bestond. Het mooiste meisje dat bestond. Het knapste, grappigste, liefste, mooiste, leukste meisje. Ik had het moeten zijn. Ik en niet Nila. Ik was toch maar lelijk en vreemd.
Er kwam een zacht gepiep over mijn lippen.
Het leek op het gejank van een hond. De weerwolf in me huilde, wachtend op het moment dat ik achttien werd, zodat ik bij iedere volle maan in een enorme wolf kon veranderen… Bah.
Daarbij kon ik de steun van Nila gebruiken. Die hielp me altijd. Nila. Nila. Mijn Nila.
“Hailey, lieverd. Kun je me horen?”
De stem kwam dichterbij. Ik herkende hem als de stem van haar moeder. Alana. Ze praatte tegen me, maar ik antwoordde niet. Ik kon niet.
De knikker gleed uit mijn hand en kwam met een felle tik op de vloer terecht. Ik had geen kracht meer. Ik begon hysterisch te snikken.
De hand verdween en ik hoorde iemand mompelen.
Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en huil, ik huil alleen maar. Ik moest mijn best doen om niet te gaan schreeuwen.
“Laat haar maar alleen.”
De stem was een vage streep, korzelig en schokkend, als een radio die een zender probeert te zoeken. Ik hoorde niets meer.
Er stonden mensen op, maar niemand liep weg. Ze aarzelden.
Mijn mond opende en ik schrok van het geluid dat eruit kwam. Een hoog en hard geschreeuw, als een droevig dier, gevuld met wanhoop en woede en verdriet. Het hield aan. Mijn oren deden er pijn van, maar het kon me niets schelen. Ik schreeuwde mijn longen en hart uit mijn lijf. Tranen stroomden over mijn wangen en verpestten mijn blouse.
Ik hoorde mensen binnen rennen.
Iets, koud en prikkend tegen mijn arm.
Een roes, een roes.
Zwarte vlekken dansend voor mijn ogen.
Zwart, zwart.
Wit.
Leegte.
Stemmen.
En toen niets meer.

--------------------------------------------

Hope you like it. Ik doe mijn best om op mijn spelling te letten :)

Re: Hailey

Geplaatst: 12 mei 2013 14:51
door lynn
Heey :) Supermooi verhaaltje ;) Wanneer je het begint te lezen, wil je onmiddellijk verder lezen :D Ik kan niet wachten op het vervolg. Ik heb wel een foutje gezien, denk ik. Bij: Mijn mond openden en ... . Volgens mij klopt dit niet zo helemaal. :)
Groetjes Lynn

Re: Hailey

Geplaatst: 12 mei 2013 19:32
door Apatelle
Oke, ik heb het nog niet helemaal gelezen. Dit is omdat me iets opviel. Je herhaalt echt heel veel in het eerste stukje en je gebruikt nogal veel enters.
Je taalgebruik is verder wel goed, maar ik zou graag wat meer structuur zien en wat variatie. Zo noem je in de eerste tien regels zo'n drie keer dat het een bepaalde dag was toen het gebeurde.
Ik zou dit persoonlijk eerder als volgt doen:

Het was een zonnige dag toen het gebeurde. Niet dat ze zon binnen de muren van het ziekenhuis voelbaar was, maar door de witte gordijnen heen kon ik deze wel zien. Het raam was dicht. Het was echt heel zonnig. Buiten kon je kinderen horen spelen en lachen, je kon auto’s, brommers en fietsen horen en er was volop leven. Maar niet in de kamer.
Het was een donderdag die dag, een mooie donderdag, een prachtige donderdag in mei. Ik leefde al naar het weekend toe, want het was bijna vrijdag en op vrijdag zou het bijna zaterdag zijn. Daarna was het weekend. Het gebeurde om kwart over vier. (etc.)

Zie je een beetje het verschil? Minder dezelfde zinnen, een beetje verbetering in de zinsvolgorde en wat minder enters. zoals dit stukje:
Niemand zei iets. En al helemaal Nila niet. Die zei nooit meer iets.
Het was een zonnige donderdag in mei, kwart over vier, toen ze stierf.
Zomaar.
Weg.
Plotseling.
Onverwacht.
Te veel enters. Hierdoor is er minder structuur in je verhaal.
Voor zover als ik het had gelezen wilde ik wel weten wat er was gebeurd, maar door deze hoeveelheid enters en de herhalingen kon ik er niet lekker in opgaan.
Ik hoop dat je hier iets aan hebt. Snel verder!

Re: Hailey

Geplaatst: 13 mei 2013 17:00
door AafkeVanPelt
Hoofdstuk 2: Geweldig idee, mam, bedankt.


Nila vindt me huilend bij de toiletten. Mijn lip is gescheurd en bloedt. Een blauwe plek op mijn arm. Mijn panty is bij mijn knieën gescheurd en mijn knieën zelf zijn geschaafd.
“Hailey!”
Haar stem klinkt paniekerig. Ze weet niet in welk hokje ik zit.
“Hailey!”
Ik hoor vreemde geluiden – waarschijnlijk kijkt ze onder welke deur ze voeten ziet die aangeven dat er iemand zit. Ik heb mijn voeten opgetrokken, dus ze zal dat niet zien, maar wel mijn tas.
Geklop op de deur van mijn hokje.
“Hay. Doe nou open. Alsjeblieft?”
Ik leun snikkend naar voren en haal de deur van het slot. Onmiddellijk komt Nila binnen en doet de deur achter haar dicht.
En blijft zwijgend staan.
“Ze hebben mijn knikkers gestolen.” Snik ik.
Acht jaar en nog steeds vind ik knikkers leuk. Daarom pakten ze de ronde parels ook af.
“Ze hebben ze afgepakt en in het putje gegooid.” Weet ik uit te brengen.
Dan zorgt een hysterische huilbui ervoor dat ik niet meer kan praten.
Ze komt naast me op de pot zitten en slaat haar arm om me heen.
Niks anders.
En we blijven zo zitten. De bel gaat. En we blijven zitten,
Niemand komt ons zoeken.
En we blijven zo maar zitten. Zwijgend. Stil.


Ik opende mijn ogen. Witheid om me heen. Ik kon de veel te schone lucht ruiken. Schoonmaakmiddel. Citroen. Ik was dus nog in het ziekenhuis.
Het was geen nachtmerrie.
Ze was dood.
“Gaat het weer een beetje, meisje?”
Ik draaide mijn hoofd en zag mijn moeder. Ik hoorde de radio op de achtergrond. Ik voelde haar warme hand op mijn schouder.
“Ik begrijp dat het allemaal een beetje schokkend is en dat je er aan moet wennen, maar je kan op mij en je vader rekenen.” Zei ze geruststellend. “Het komt goed.”
Het kwam niet goed. Ze was er niet meer en niemand kon daar iets aan doen, niemand, mama niet en de dokters niet. Niemand.
Ik zei niets.
“Luister je naar me?”
Ik zei niets.
Ze zuchtte.
“Hailey, je kan niet blijven zwijgen.”
Ik zei nog steeds niets. Ik wilde niet praten.
Ze snapten het niet. Voor mij was Nila meer dan alleen een vriendin. We hadden elkaar gesteund, elkaar geholpen, met elkaar gelachen en gehuild, we waren zusjes. Geen vriendinnen, maar zusjes. We hielden van elkaar, we voelden ons eenzaam als we niet bij elkaar waren. We stuurden elkaar brieven via de post als we elkaar een dag niet hadden gezien, we stuurden sms’jes, we gaven briefjes door in de klas als we even niet konden praten, we waren altijd samen. We logeerden ieder weekend. Ons gesprek was al aan de gang sinds die ontmoeting op het schoolplein. Nooit hielden we op met praten en communiceren, we bleven praten en lachen en huilen. We voelden ons verbonden. Alle twee buitenbeentjes, alle twee anders, alle twee genegeerde wezens. We begrepen elkaar.
Ze snapten het niet.
Ik was de ene helft van mijn leven kwijt. Ik voelde me leeg.
Zelf mijn halve knikker leek doffer. Zijn glans kwijt.
Ik kon haar lach nog horen rondspoken in mijn hoofd. Haar lieve, hoge lach. Die aanstekelijke lach, die mij ook aan het lachen maakte.
“Hailey, praat tegen me, verdomme!”
Mijn moeder klonk geïrriteerd. Het klonk bijna als grommen. Ik reageerde niet en draaide me om, zodat ik met mijn rug naar haar toe kwam te liggen. Ze gromde nu echt, maar stond op en liet me alleen.
Waarschijnlijk om papa te bellen.
Papa.
Die zat ergens in Parijs voor een belangrijke vergadering of zo. Ik zag hem heel af en toe via een videogesprek, maar dat was dan vijf minuten en ééns per maand. Om geld te verdienen, zei hij.
Hij zou me waarschijnlijk niet eens herkennen op straat.
Er kwam een dokter binnen, een mens. Hij keek me met een vriendelijke glimlach aan, maar die lach leek gemaakt.
“Gaat het al weer een beetje?”
Ik zei niets, maar knikte alleen maar. Achter hem kwam er een zuster binnen die een glas water op mijn kastje neerzette. Ik kon haar blik vol verachting zien. Weerwolf. Ik kon het woord door haar hoofd zien stuiteren.
Weerwolf.
Gevaarlijk.
Lelijk.
Ze liep weg en ik bleef met de dokter achter in de kamer.
Het beeld om me heen werd duidelijker en ik kon iets helderder nadenken. Ik besefte wat er allemaal was gebeurd.
Ik was in paniek geraakt, ze hadden me verdoofd en voor de zekerheid hier gehouden, want je kan nooit weten met een doorgedraaide weerwolf, niet? En Nila was dood. Weg.
Ik ging overeind zitten.
“Dokter?” Mijn stem klonk raar en leeg, een soort rauw gegrom.
Hij draaide zich om.
“Ja, Hailey?”
“Heeft ze pijn gehad?”
Mijn stem trilde. Ik wist niet of ik het antwoord wilde weten. Hij aarzelde.
“Nee.” Zei hij. En liep weg.
Ik bleef als verdoofd achter, weggezakt in de veel te schone witte kussens. Alles was schoon en rook naar citroen. Ik werd er zenuwachtig van. Ik keek naar mijn nagels, die onder het vuil zaten.
Ik hoorde hier niet.
Het was ruim vijftig jaar geleden toen alle ‘monsters’ (weerwolven, Kleurenzoekers, elfen, Zonnekatten, Maankatten, slangenmensen, Sirenes en Ekstermensen) zich in het openbaar begonnen te tonen. De mensen kwamen erachter dat ze echt bestonden, en we werden min of meer opgenomen in de gemeenschap.
Ook al werden we niet echt geaccepteerd.
Met de nek aangekeken.
Het kon me niets schelen.
Toen Nila nog leefde, tenminste, want we waren altijd samen geweest en samen waren we sterk. Onbreekbaar.
Mijn moeder kwam weer binnen.
“Volgens de dokter heb je eindelijk iets gezegd.”
Ze komt op de rand zitten en ik kijk haar in haar ogen. Ik heb haar ogen. felgeel, zonder vlekjes of streepjes, en diepliggend. Stomme korte wimpers. Dikke wenkbrauwen, die had ik ook van haar. Mijn dunne lippen had ik van papa. Mijn gebruinde huid van allebei, maar ik had veel moedervlekken en sproeten die me lelijk maakten. Mijn haren waren nog altijd woest en krulden alle kanten op.
Ik leek op mama. Maar ik vond haar mooi, en ik vond mezelf niet mooi.
Ik hield van mama. Ze was lief, steunde me altijd…
Maar ze was niet Nila.
“Hailey?”
Ik zuchtte.
“Ja, mam.”
Ze glimlachte opgelucht, maar de lach bereikte haar ogen niet. Ze opende haar mond om iets te zeggen, maar deed hem weer dicht. Aarzelde.
“Wat is er, mam?”
Ze zuchtte weer. Het klonk vermoeid. Ze was moe, ik kon het zien. Ze had niet geslapen de nacht, toen haar doorgedraaide dochter onder de slaapmiddelen in het ziekenhuis lag.
“Ik heb papa gebeld.” Zei ze. “En ik zat te denken… Nou, het is nog steeds vakantie, en misschien is het goed voor je om even… Weg te gaan. Na de begrafenis, morgen. Even weg van alle herinneringen hier.”
Ik zei niets.
“Je kan naar je tante Caitlin in Engeland. Ze woont op het platteland en het is daar heel mooi en rustig. Ze heeft een dochter en twee zoons, dus je zal niet alleen zijn.”
Ik zei niets.
“Ik kan dan naar papa… We hebben elkaar al zo lang niet meer gezien. Ik heb hem heel erg gemist. En dan heb jij even tijd voor jezelf. Even tot rust komen, begrijp je wel?”
Ik zei niets.
Ik wilde wel wat zeggen. Je wil gewoon van mij af zijn zodat je naar papa kan. Ik mis papa ook. Ik mis hem heel veel. Maar je laat me achter in een of ander gehucht in Engeland bij mensen die ik niet eens ken…
Nee, dat was niet eerlijk. Mama probeerde me alleen maar te helpen. Zij had Nila ook goed gekend en wilde vast ook even weg. Ze bedoelde het goed.
Ze dumpt je gewoon, ze wil je gewoon kwijt. Je moet nee zeggen. Wil je Nila al meteen achterlaten? Haar beste vriendin die haar graf niet eens bezoekt?
Ik kende Nila. Ze had gewild dat ik mijn leven weer oppakte… Dat had ze zelfs gezegd, toen ze in haar ziekenhuisbed lag. Ze wist dat haar ziekte dodelijk kon zijn, alleen elfen konden het krijgen en zorgde dat je organen één voor één ophielden met werken. Niemand wist hoe het kwam. Er was geen medicijn.

Re: Black Memories

Geplaatst: 14 mei 2013 17:35
door AafkeVanPelt
Hoofdstuk 3:En dat was een ongemakkelijk telefoontje. Hoera.


Ik zit naast haar ziekenbed. Ze heeft niet goed geslapen, dat kan ik zien. Maar ze heeft nog altijd haar lieve lach op haar gezicht. Ik heb een boek meegebracht en ik lees voor.
“Hailey.” Onderbreekt ze me plotseling. “Stop even, ik wil je iets zeggen.”
Ik kijk verbaasd op. Ze klinkt zo serieus. Ik leg mijn hand tussen het boek om aan te geven waar ik gebleven ben.
“Ja?” Vraag ik aarzelend.
“Deze ziekte is heel erg.” Zegt ze zuchtend. “Als ik dood ga…”
“Je gaat niet dood!” Roep ik meteen verschrikt. “Daar moet je niet aan denken! Je wordt gewoon beter en dan gaan we samen zwemmen in het Groene Meer.”
Ze glimlacht een beetje.
“Luister nou gewoon.”
Ik klem mijn smalle lippen op elkaar en probeer zo veel mogelijk te ontspannen. Maar de gedachte aan Nila die dood is, is veel te afschrikwekkend.
“Als ik dood ga… Áls.” Zegt ze snel. “Dan wil ik dat je me iets beloofd.”
Ik knik.
“Alles.” Zeg ik. Ik pak haar bleke hand vast.
“Dan wil ik dat je gewoon verder leeft.” Zegt ze streng. “Ik wil dat je nieuwe vriendinnen zoekt en lol hebt en gewoon af en toe nog eens langskomt bij mijn graf. Dat is alles wat ik wil.”
Ik zeg niets. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
“Beloofd?” Vraagt ze streng.
Ik knik. En weet er een glimlachje uit te persen.
“Maar je gaat niet dood.” Zeg ik zo overtuigend mogelijk. “Je gaat niet dood. Je wordt gewoon beter.”
Ze glimlacht, maar ik zie in haar ogen dat ze er niet zo zeker van is. Ik sla mijn boek weer open en lees voor, maar ik kan me niet echt concentreren. Niet meer.


“Hailey, zeg eens iets.”
De stem van mijn moeder klonk smekend. Ik keek op.
“Ik vind het prima.” Zei ik toonloos.
Ze keek opgelucht.
“Gelukkig maar! Zodra je weer helemaal gekalmeerd bent gaan we naar huis, je spullen pakken en vlieg je naar Engeland. Met begeleider.”
Oh, nee.
“Wie?”
Ze aarzelde.
“Je buurjongen, hij is negentien, kon wel wat geld gebruiken… Hij gaat met je mee.”
Mijn buurjongen. Een mens. Een belachelijk knap mens, maar hij mocht mij niet, dat wist ik zeker. Hij praatte nooit tegen me.
Hij droeg naar mijn idee te veel stinkende gel in zijn haren, droeg altijd een zwart leren jack en gescheurde spijkerbroeken, en had een heel mooi gezicht, maar een irritant spottende grijns. Hij rookte. Ik haatte het als mensen dat deden.
“O.” Zei ik alleen maar.
“Zodra je netjes bent afgehaald door je tante, vliegt hij weer terug. Heel simpel. Ik weet zeker dat Jonathan heel aardig tegen je zal doen.”
Ik knikte zogenaamd instemmend.
“Oké, dan ga ik nu aan de dokter vragen of we al weg mogen. Dan kun je overmorgen, na de begrafenis, al vliegen. Je ziet er al beter uit. Kleur op je wangen.”
Ze liet haar hand even door mijn wilde krullen gaan en stond op om de dokter te zoeken. Ik bleef alleen achter.
Had ik zin om naar Engeland te gaan? Nee.
Vond ik mijn buurjongen aardig? Nee.
Hield ik van mijn moeder? Ja.
Dus zou ik doen wat haar gelukkig maakte. Dus zou ik doen wat Nila had gezegd dat ik moest doen. Wat ik had beloofd. Verder leven.
Morgen was de begrafenis al. Het ging allemaal al zo snel. Ik liet me achterover in mijn kussens zakken en sloot mijn ogen.

De begrafenis was verschrikkelijk, vond ik. Ik had de hele tijd zitten huilen, niet in staat te luisteren naar de geluiden om me heen. Haar lichaam lag daar in die kist, mooi opgesteld, omringd door bloemen, haar ogen gesloten. Iedereen huilde.
Ik was woedend toen ik mijn klasgenoten zag. Die haar altijd koude blikken hadden toegeworpen. Die haar nooit hadden geholpen, die nooit aardig tegen haar waren geweest. En daar stonden ze, huichelachtig, zogenaamd met droevige gezichten. Ze legden bloemen rond haar kist. Ze praatten medelevend met haar familie. Ze deden alsof het ze iets kon schelen.
Toen het voorbij was mocht ik nog even blijven. Ik was even alleen gelaten bij haar kist. Ik had goed onthouden welke bloemen van mijn achterbakse klasgenoten waren.
Ik pakte ze op. Weg van de kist waar mijn vriendin lag.
Ik zocht een prullenbak waar niemand me zag.
Ik scheurde ze aan stukken en gooide de dwarrelende blaadjes en stelen in de prullenbak.
Toen ging ik weer terug, schikte de bloemen rond haar kist weer netjes zodat het niet zo op zou vallen en bleef daar maar staan. Er rolden tranen over mijn wangen, maar ik maakte geen geluid.
Ik boog me voorover, drukte een kus op haar wang en keek even naar haar gezicht, haar bleke gezicht.
Een traan spatte op haar wang uiteen. Vlug veegde ik hem weg en ging vlug overeind staan toen er iemand binnen kwam. Mijn moeder.
Ze kwam zwijgend naast me staan en sloeg een arm om me heen. We bleven daar zomaar staan, zwijgend. Net zoals toen op de toiletten, toen mijn klasgenoten mijn knikkers hadden gestolen.
“Kom, lieverd.” Fluisterde ze na een tijdje. “We gaan. Haar ouders willen nu ook even bij haar zijn.”
Ik knikte. We liepen samen naar de uitgang, waar haar ouders met zakdoeken tegen hun gezichten zachtjes stonden te snikken. Ik wendde mijn blik af en liep met mijn moeder naar ons stokoude volkswagen busje. Het was veel te vrolijk en zonnig voor zo’n trieste dag, het voelde misplaatst. Zo zou de kist naar de begraafplaats worden gebracht. Dat hadden haar ouders alleen willen doen.
Ik ging op de versleten stoel zitten en keek uit het raam. Kleine kinderen renden rond en speelden, jongeren lachten samen.
“Hailey.” Zei mijn moeder zachtjes. “Wil je praten?”
Ik schudde mijn hoofd. Ze startte de auto zonder een woord te zeggen en reed weg. Ik drukte mijn gezicht tegen het raam en keek naar buiten. Mijn tranen liepen over het raam naar beneden.
Godverdomme.
Ik wilde helemaal niet naar Engeland. Als ik al naar Engeland wilde, dan was het naar Londen en niet naar een of ander gat op het platteland.
Mijn mobieltje ging af. Ik kromp ineen van het schelle gerinkel dat ik als beltoon had gekozen. Dat moest ik maar eens een keer veranderen – ik schrok me iedere keer weer kapot.
Ik keek op het scherm. Het was papa. Ik haalde diep adem en drukte het groene knopje in.
“Hoi, papa.”
“Hallo, lieverd.”
“Waarom bel je?”
Het kwam er feller uit dan bedoeld. Ik was boos op hem omdat hij altijd weg was, maar ik hield wel van hem. Ik wilde hem niet kwetsen.
“Ik hoorde wat er gebeurd was. Met Nila.”
“Ja.”
Het bleef stil aan de andere kant. Ik hoorde dat hij zijn keel schraapte.
“Hoe is het met je? Jij en Nila waren best goede vriendinnen…”
Zijn stem stierf weg. Hij wist dat helemaal niet. Hij was er nooit geweest. ‘Best goede vriendinnen’? We waren de beste vriendinnen op aarde.
"Wel meer dan ‘best goede vriendinnen’, pap.” Zei ik scherp.
Iemand vroeg hem op de achtergrond of hij op kon schieten. Een boze mannenstem. Ik zuchtte.
“Ga nou maar terug naar je werk.”
“Wil je er niet over praten? Ik kan wel met je praten.”
“Je snapt het toch niet. Je hebt ons nooit samen gezien. Je bent er nooit.” Ik voelde dat ik weer begon te huilen. “Laat nou maar.”
“Ik ben zo vaak weg omdat ik jullie moet onderhouden. Dat snap je toch wel?”
Hij klonk zo smekend.
“Ja, pap.” Zeg ik zachtjes.
“Gelukkig. Ik hou van je, kleine meid. Ik zie je vast snel weer. Mama neemt wel iets voor je mee uit Parijs.”
Hopelijk nam ze hem mee. Ik wilde mijn vader weer zien.
“Ik hou ook van jou.”
Ik hing op voordat hij nog iets kon zeggen. Mijn moeder keek me met gefronste wenkbrauwen aan.
“Je moet niet zo hard tegen hem zijn. Hij doet zijn best.” Zei ze beslist.
Ik nam de moeite niet om antwoord te geven en duwde mijn gezicht weer tegen het bevlekte glas van ons busje.
Ik snapte niet hoe het buiten zo zonnig kon zijn, terwijl ik net de helft van mijn leven kwijt was geraakt. De wolf in me jankte en gromde tegelijkertijd. Die wist ook niet wat hij ermee aan moest. Ik was boos op iedereen, maar ook weer niet. Niemand kon er iets aan doen dat Nila… Er niet meer was.
Godverdomme.
Verdomme, verdomme, verdomme.
Mijn buik deed pijn. Ik had nog niets gegeten vandaag. Of ik was weer ongesteld, dat kon ook. Ik trok mijn benen op mijn stoel en leunde tegen de autodeur. Buiten speelden kinderen en lachte mensen samen.
Hierbinnen was het leeg.
Ons huis doemde op tussen de bomen van het bos waar we al een tijde doorheen reden. Een eenvoudig huis van rode baksteen, met een houten veranda en gezellige bloemengordijnen. Het was geen groot huis, want we waren maar met drie mensen, maar het was ook niet klein. In de houten steunbalken kon je krassen zien van grote klauwen. Op en dag, als ik achttien werd, zouden die van mij ook diepe gleuven achterlaten in het harde hout.
Maar nu nog niet.
Het was een rotzooi in huis. Overal lagen schoenen, jassen en tassen, er stond nog een grote afwas maar onze afwasmachine was vol, er stond nog een half ontbijt op tafel, overal kruimels en stof. Maar het was wel gezellig. We hadden optimistische bloemengordijnen en een grote zachte bank met vrolijk gekleurde kussentjes, er hingen schilderijtjes die ik had gemaakt als kind of die mijn moeder af en toe schilderde. Maar het voelde leeg.
“Ik ga naar boven.” Zei ik dof.
Ik liep sloffend de trap op, ging mijn kamer in, sloot de deur en plofte met een zucht op mijn bed. Ik had geen zin om mijn spullen in te pakken. Ik ging morgen weg, met die idioot van een buurjongen.
Hoera.
Hoe–fucking–ra.
Ik sleepte mezelf overeind en gooide een koffer op mijn bed. Meteen moest ik weer bijna huilen toen ik het oude ding zag.

-------------------------------------------

Vergeet niet dat je me tips mag geven en verbeteren wanneer je maar wil! :D Hope you like it!

Re: Black Memories

Geplaatst: 14 mei 2013 18:07
door Apatelle
Ik blijf bij mij vorrige coment, het zijn echt te veel enters. Verder is het goed.

Re: Black Memories

Geplaatst: 16 mei 2013 16:44
door AafkeVanPelt
Hoofdstuk 4: Buurjongens zouden verboden moeten worden.


“Kom eens een keer bij mij logeren!”
Nila is net zeven geworden en we zitten samen aan een klein, geel geschilderd tafeltje met twee stukjes cake met een kaarsje erop en zoete limonade. Ons eigen kleine feestje.
“Mag dat?” Vraag ik aarzelend.
Ik knijp kruimels van mijn cake af en stop ze in mijn mond. Ze lacht.
“Ja, natuurlijk!”
Even later zijn we bij mij thuis, smekend of ik bij haar mag slapen die avond. Mijn vader moet lachen.
“Natuurlijk, meisje van me. Ik heb nog wel een koffer voor je.”
We slepen het veel te grote ding naar boven. Een oude versleten koffer, maar wel mijn koffer. Onze koffer.
Als we mijn spullen – mijn pyjama, tandenborstel, knuffel, kussentje, borstel, extra kleren, tijdschriften, een oud boek en mijn vingerverf – in het ding hebben gepropt slepen we hem samen naar haar huis.
Daar pakt ze glitterstiften, stickers, verf en lintjes en samen versieren we de hele koffer. Onze namen komen erop, we plakken hartjes en sterretjes over de versleten plekken, we verven een zon en een huisje met twee meisjes die met een vlieger spelen en we binden linten rond het handvat.
Haar moeder komt binnen met twee grote glazen sinaasappelsap met stukjes chocolade en moet lachen om mijn koffer.
“Wat mooi, Hailey!” Zegt ze vriendelijk tegen me.
Ze geeft ons een knuffel en verdwijnt weer. We zijn zo trots op de koffer. Het is ons eerste kunstwerk. We worden artiesten, besluiten we, en gaan ’s avonds tevreden slapen, onze monden onder de chocolade.


Ik liet mijn vingers over de verf gaan. Later hebben we er meer bij gemaakt. Op de harde lichtbruine koffer staan allerlei leuke taferelen – een bloemenveld met twee meisjes, twee meisjes in een boomhut, twee meisjes op een tak naast een zingend vogeltje, twee meisjes die aan het tekenen zijn. Altijd twee meisjes. Ik opende de koffer zo snel mogelijk zodat ik het niet hoefde te zien. De binnenkant van de koffer hadden we leeg gelaten. Op een foto van ons tweeën na.
Ik liet de foto erin zitten en gooi als verdoofd een paar shirts, broeken, rokken, hemden, pyjama’s, schoenen, onderbroeken, bh’s, bikini’s (zwemmen op het Engelse platteland? Ja, vast.) en andere kledingstukken in de koffer. Mijn toilettas bevatte alleen een tandenborstel, tandpasta, een haarborstel, shampoo en mijn sieraden.
Ik aarzelde even, maar legde toen toch een ingelijste foto van mij en Nila in de koffer. We hadden hem vorig jaar gemaakt, in de zomer, toen we samen op het strand lagen. Er zat nog een foto achter – wij tweeën samen in New York.
Ik wilde niet naar Engeland. Ik wilde niet weg uit Amerika. Ik wilde Nila terug.

De volgende ochtend had ik geen kracht om op te staan. Toen mijn moeder veel te vrolijk (ze deed alsof, dat wist ik zeker, want zij had Nila heel erg gemogen) op mijn deur klopte en riep dat ik op moest staan, draaide ik me kreunend om en bleef liggen.
Beneden hoorde ik de stem van Jonathan al.
Shit.
Ik trok de deken over mijn gezicht heen en sloot me af van de geluiden om me heen. Ik had droomloos geslapen. Gelukkig maar – anders waren het vast alleen maar nachtmerries geweest.
Mijn koffer lag ingepakt naast mijn bed. Herinnerde me eraan dat ik weg ging, een maand, zolang de vakantie nog duurde. Ik moest mijn best doen om niet wéér te gaan huilen.
Met tegenzin schopte ik met mijn voeten de deken van me af en bleef op mijn kale matras liggen. Ik keek in de glazige ogen van een oude teddybeer die ik ooit van Nila had gekregen. Misschien had mama gelijk. In dit huis, in deze stad waren alleen maar herinneringen aan mijn liefste vriendin.
En zij wilde alleen maar bij papa zijn. Ik moest haar dat gunnen.
“Hailey, opschieten of het vliegtuig vertrekt zonder jou!”
Nou en?
Ik kleedde me vlug aan, haalde mijn borstel door mijn haren en bond ze halfslachtig in een staart, hing een willekeurige armband om, propte de teddybeer in mijn overvolle tas en rende naar beneden.
“Waar bleef je toch?”
Mijn moeder klonk geïrriteerd. Ze had een hekel aan te laat komen. Zij ging ook met het vliegtuig naar Parijs en dat van haar vertrok eerder. En ze ging samen met mij en mijn buurjongen weg.
Jonathan keek me spottend aan en liep naar buiten, waarschijnlijk om een sigaret te roken.
Ranzig.
Ik propte een boterham met kaas in mijn mond, dronk mijn glas melk leeg en liep met een misselijk gevoel in mijn maag naar buiten. Ik trok mijn koffer achter me aan en weigerde Jonathan aan te kijken toen ik naar de bushalte liep, die vlakbij was. Godzijdank kwam er net een bus aan. Even later zat ik naast mijn moeder in een hobbelende bus op weg naar het vliegveld. Ik voelde me depressief.
“Heb je er zin in?” Vroeg mijn moeder.
Ze wist waarschijnlijk het antwoord al, maar ik schudde toch maar mijn hoofd. Ik kon haar horen zuchten. Jonathan was op zijn mobieltje bezig.
“Je tante Caitlin is heel vriendelijk. Haar kinderen zijn aardig. Ik heb wel eens contact met haar en ze kan niet wachten om je te zien. Wees alsjeblieft aardig tegen haar, én tegen haar kinderen.”
Oftewel: Zet me niet voor gek.
“Ja, mam.” Mompelde ik, hopend dat ze ophield met praten.
Helaas.
“Ze heeft een dochter van ongeveer jouw leeftijd, en twee zoons; eentje die ouder is dan jij, eentje die geloof ik een jaar of acht, negen is. Je kan heel goed met kleine kinderen om gaan dus dat zal wel lukken, niet?”
Ik werd nieuwsgierig.
“Zijn ze allemaal… Je weet wel…” Ik dempte mijn stem. “Weerwolven?”
Niet alle kinderen die een weerwolf als vader of moeder hadden droegen het gen in zich. Als je maar één ouder als weerwolf had, kon dat verschillen. Als allebei je ouders weerwolven waren was jij er bijna zeker ook één.
“Geen idee, lieverd, daar praten we niet over.”
Ik rolde met mijn ogen.
“Heeft ze een man?”
Mijn moeder bleef heel even stil. Ik vond het geen vreemde vraag. Die kinderen waren toch niet uit de lucht komen vallen.
“Ze had een man, maar die is overleden. Auto-ongeluk. Maar Hailey, ik heb liever dat je het daar niet over hebt. Het ligt gevoelig.”
Ze keek me priemend aan. Ik zuchtte en knikte. Toen wendde ik mijn hoofd weer af en keek naar buiten. De wereld schoot voorbij – mensen, dieren, huizen, auto’s. Ik sloot mijn ogen en leunde met mijn hoofd tegen het raam.
Er schopte iemand tegen mijn stoel. En opnieuw. Geïrriteerd keek ik achter me. Een klein mensenkind met twee blonde staartjes en roze strikjes op haar jurk trapte met haar benen tegen mijn stoel, waarschijnlijk uit verveling.
“Kun je daar mee ophouden?” Vroeg ik op mijn vriendelijkste toon.
Ze keek me recht in mijn felgele ogen. Haar gezicht betrok. Maar ze leek toch nieuwsgierig.
“Ben jij een wolf?” Vroeg ze.
Haar moeder keek me boos aan., oftewel ik moest haar kind met rust laten. Ik knikte alleen maar en draaide me weer om. Ze bleef tegen mijn stoel schoppen en ik probeerde er niet op te letten. Godzijdank was het vliegveld niet ver weg. Ik viste mijn mobieltje uit mijn broekzak. Één bericht. Ik fronste mijn wenkbrauwen. Niemand sms’te me ooit, op Nila na. Verder was er niemand die mij aardig genoeg vond, dus stuurde zij me altijd berichtjes.
Ik ontgrendelde mijn scherm. Het was van een onbekend nummer. Fantastisch. Ik opende het bericht.
Hallo Hailey, dit is je tante. Ik vond het handig als je alvast mijn nummer had. Ik zie er naar uit om je te ontmoeten. Kus, Caitlin
Ik zette haar nummer in mijn telefoon en nam de moeite niet om te antwoorden. Ze zou zich waarschijnlijk toch niet interesseren voor wat ik te zeggen had.
Toen we bij het vliegveld aankwamen, stapte ik uit, trok mijn koffer de stoep op en keek achterom om te kijken waar mijn moeder bleef. Ze was met de chauffeur aan het praten en Jonathan stond naast haar. Te roken. Klootzak.
Eindelijk kwam ze aanlopen.
“Hoe lang is het vliegen naar Engeland?”
Mijn moeder dacht na.
“Een uur of zeven, acht. Je komt aan op een klein vliegveld en daar staat je tante te wachten. Jonathan, pas goed op mijn kleine meid.”
Ik voelde dat ik rood werd.
Hij grijnsde.
“Geen zorgen, mevrouw Lost. Ik zorg dat haar niets overkomt.”
Ik moest mijn best doen om niet te gaan grommen. Wat een ongelofelijke klootzak was hij, zeg.
We liepen nog met zijn drieën het enorme gebouw in, maar na een paar minuten moesten we scheiden. Mijn moeder gaf me een knuffel, een kus, liet me voor de honderdste keer beloven dat ik niet in de problemen zou komen en liep naar haar gate. Ik bleef alleen achter met die afschuwelijke Jonathan.
“Gaan we?” Vroeg hij onverschillig.
Waarschijnlijk zou het hem niet kunnen schelen als ik zo meteen ontvoerd werd, verkracht en vermoord. Hij zou gewoon weer een sigaret opsteken en naar huis rijden.
Eikel.
Ik liep achter hem aan en negeerde de nieuwsgierige blikken van jonge kinderen. Mijn telefoon trilde alweer.
Zijn jullie al vertrokken? Kus, Caitlin.
Iets zei me dat ik zou moeten antwoorden. Ik zuchtte en begon te typen.
Nog niet. We lopen nu naar de Gate.
Ik drukte op verzenden en liep snel achter Jonathan aan, die niet eens was blijven staan om op me te wachten. Ik kon niet tegelijk lopen en sms’en, iets wat iedere tiener leek te lukken op mij na.
En Nila. Die kon het ook niet.
Maar die was er niet meer.
We gingen zonder problemen door de douane – hij moest wel zijn sigaretten inleveren, godzijdank – en even later zat ik op zo’n belachelijk plastic stoeltje voor me uit te staren terwijl Jonathan naast me op zijn mobiel zat. Hij stonk naar sigaretten.
Een man kwam langs om onze Boarding Pass te zien en verdween weer. Ik ging naar de wc om mijn maandverband te verwisselen. Ik speelde Fruit Ninja op mijn mobieltje. Twee kleine kinderen keken vijf minuten lang naar mijn ogen, blijkbaar wachtend tot ik in een enorme wolf veranderde. De tijd tikte maar langzaam voorbij. Ik voelde dat ik Nila miste – normaal gesproken had ze me allang een sms’je gestuurd, me gebeld of rare foto’s gestuurd.
Eindelijk konden we in dat fucking vliegtuig stappen. Ik liep zuchtend over de harde grond naar het vliegtuig. Het waaide, zoals het altijd waaide op een vliegveld. Mijn haren sloegen om mijn gezicht en raakten nog meer in de war. Ik had het koud. En toch was het zonnig.
We zochten een plekje – ik ging bij het raam zitten, hij naast me – en zeiden nog steeds niets tegen elkaar. Waarom zouden we? We hadden niets gemeen, hij interesseerde zich toch niet voor mij en ik had geen kracht om een woord uit te kunnen brengen. De stewardessen deden voor hoe je het beste kon vluchten als we neer zouden storten. Ik lette niet op, dus áls we neer zouden storten, zou ik waarschijnlijk dood zijn. Of in paniek achter anderen aanrennen, dat zag ik dan wel weer.
“Wilt u iets te drinken?”
Een heel erg blonde, heel erg dunne en heel erg sletterige stewardess keek me met een rood gestifte glimlach en ijskoude blauwe ogen aan. Ik schudde mijn hoofd. Jonathan bestelde alcohol.
De vrouw lachte schalks naar hem en liep wiebelend op haar hoge hakken door.
“Je moet nog acht uur. Ga je nu al drinken?” Vroeg ik verbaasd.
Hij keek me vernietigend aan.
“Bemoei je met je eigen zaken, bitch.” Zei hij ijskoud.
Ik wendde met gloeiende wangen mijn gezicht af en moest mijn best doen om hem geen mep te verkopen. Ik deed mijn oortjes in en besloot niet op hem te letten. Dat werkte dus niet, aangezien hij één oortje uit rukte.
“Waarom moet je naar Engeland?”
Het vliegtuig reed naar de startbaan. Ik zuchtte en keek even naar buiten.
“Om even tot rust te komen.”
Hij lachte spottend.
“Jij bent zo’n heilig boontje, jij bent altijd rustig, idioot.”
Ik draaide me woest om.
“Mijn vriendin is net dood gegaan.” Snauwde ik. “En mijn moeder wilde naar mijn vader toe. Dus dat gun ik haar.”
Het vliegtuig versnelde en ik werd tegen de rug van mijn stoel aangedrukt. De motoren brulden.
“Dat is dan kut.” Zei hij onverschillig.
Ik klemde mijn handen om mijn armleuning en telde in mijn hoofd langzaam tot tien.
“Jij bent kut.” Snauwde ik hem toe.
Ik duwde mijn oortje zo hard in mijn oor dat het pijn deed. Helaas was het er een liedje van Pink Floyd bezig, dus de intro duurde eeuwen en ik kon hem nog steeds verstaan.
“Je moeder is kut.” Kaatste hij terug.
Ik deed alsof ik hem niet hoorde. En hier moest ik acht of zeven uur naast zitten. Erg fijn.
“Ik weet dat je me kan horen.” Zei hij spottend. “Maar als je kinderachtig wil doen, mij best. Want dat ben je nou eenmaal, hè?”
Het vliegtuig was al zo ver gestegen dat we boven de wolken zaten. Ik negeerde hem nog steeds en keek door het raampje. Wolken. Wolken. En nog meer wolken. Wat een geweldig interessant uitzicht.
Mijn muziek werd harder, dus zijn stem ging eindelijk verloren in de gitaren en de brullende motoren. Toen ik na een minuutje of tien voorzichtig omkeek, zag ik dat hij met zijn alcohol in zijn hand een of ander pornotijdschrift aan het lezen was. Bah. Nou ja, hij liet me in ieder geval met rust.
Ik haalde maar een tijdschrift uit mijn koffer, die ik wanhopig tussen mijn benen had geklemd. Niemand mocht eraan komen.
“Je hebt echt een kleuterkoffer, weet je dat.” Merkte Jonathan op.
Ik reageerde niet en hoopte dat hij me met rust liet. Helaas. Hij rukt een oortje uit mijn oor.
“Ik zei: Je hebt echt een kleuterkoffer, weet je dat.” Siste hij in mijn oor.
Ik snoof en duwde hem weg. Hij grinnikte. Ik draaide me weer naar het raampje en liet de tranen rijkelijk over mijn wangen vloeien. Wat hij ook zei, het deed pijn. En ik miste die lieve Nila nog zo verschrikkelijk.