Sluipen door de nacht.
Geplaatst: 15 mei 2013 10:48
Hoi!
Meteen mn eerste post! Spannend!
Dit is een kort verhaaltje, korter dan 1000 woorden.
Ik heb dit verhaaltje al een tijd geleden geschreven.
Vind zelf ook dat je meteen kunt merken dat je jonger was toen je het schreef..
Benieuwd naar de tips en tops!
Langzaam schuif ik het raam omhoog. De koude nachtwind waait in mijn gezicht. Met een beetje moeite kun je de klok van de kerk in het dorp zien, het is tien over drie. Nu komt het moeilijkste gedeelte van mijn plan, het eerste deel is al gelukt, ik ben opgebleven tot drie uur, en ik heb zonder mijn ouders wakker te maken mijn tas ingepakt en me omgekleed. En nu?
Nu moet ik vanaf het raamkozijn op het dak van de garage springen. Tegen het garagedak staat de ladder, en bij de ladder staat mijn fiets. Ik kijk naar het gapende donkere gat onder me. Toen ik vanmorgen naar beneden was gesprongen, leek het helemaal niet hoog. Maar nu zie je het grijze dak niet meer, en lijkt het allemaal veel enger en hoger.
Ik sluit mijn ogen (wat op zich niet veel helpt omdat het toch al stikkedonker is) en schuif langzaam naar voren. Dan duw ik me heel hard vooruit. Even vlieg ik door de lucht en dan… mijn voeten landen op het dak. Ik val om, met mijn knieën op de grijze platen. Een schrijnende pijn trekt door mijn benen.
,,Shit'', denk ik ,,niet dat ook nog eens...''
Ik voel de stof van mijn spijkerbroek bij mijn knieën nat worden. Ik strompel langzaam naar de rand van de garage. Tastend vind ik de ladder. De ladder wiebelt gevaarlijk, en ik ben blij als ik eindelijk weer met mijn beide voeten op de grond sta.
‘Waarom heb ik eigenlijk geen zaklamp meegenomen’ fluister ik zacht tegen mijn fiets. Mijn fiets zegt helemaal niets terug. Ik steek mijn sleutel in het slot, en duw het tuinhekje open. Ik spring op mijn fiets en rijd de donkere straat in...
Nooit had ik verwacht dat het zo makkelijk zou gaan. Ik heb het zovaak geprobeerd. Vaak stond mijn vader al in mijn kamer toen ik nog niet eens het raam uit was. Nu ik op mijn fiets zit, lijkt alles goed te verlopen. Ik ben weg, ik heb alleen mijn tas, mijn fiets en de donkere nacht om me heen. Waar ik heenga? Geen idee. Het enige wat ik weet is dat ik hier weg wil, en nooit meer terug komen. De straat lantaarns staan op strategische afstand van elkaar. Elke plas licht raakt de andere maar net. Er zit een slag in mijn wiel. Het kraakt door het donker, elke keer weer. Ik ga een andere straat in. Hier is het ook stil, donker en koud. Mijn fiets kraakt en verder hoor ik helemaal niets. Ik fiets naar het dorp. De rotonde rechtdoor, de brug over. Ik fiets naar de skate baan. Hopelijk zijn alle mensen nu weg. Nou ja, wat wil je, om half 4 midden in de nacht. Ik rijd het fietspad af en de klinkers hobbelen onder mijn fiets.
Kapotte bierflesjes en sigaretten liggen her en der verspreidt. Het is verlaten. Ik gooi mijn fiets tegen te stoeprand, struikel bijna over mijn stuur en loopt zacht vloekend naar de halfpipe. Ik ga plat op mijn rug midden in de halfpipe liggen. Ik kijk omhoog. Sterren, de maan en verder alleen maar zwart. Ik denk na over alles wat er gebeurt is. Ik zie het voor me. In een flits zie ik hoe ik die ochtend uit mijn bed kwam, veel te laat. Ik stond gedachteloos mijn brood te smeren. Mijn moeder kwam de keuken in en begon te schreeuwen dat ik op moest schieten. Ik kwam te laat. Ik propte mijn brood in een zakje en gooide dat in mijn tas. Een nieuwe flits. Mijn vader die ’s middags de longen uit zijn lijf schreeuwt omdat ik te laat thuis was. Ik zie mijn eigen gezicht, vertrokken van woede, met een uitdrukking van angst. Ik zie hoe ik uit probeer te leggen dat mijn fiets kapot was, dat het niet mijn schuld is. Weer een flits. Ik hoor de stem van mijn mentor in mijn hoofd. Hoe ik het in mijn hoofd haalde om zoveel te spijbelen. Ik had meer gespijbeld dan dat ik naar de les geweest was. Waar was ik al die tijd? Met het koude metaal tegen mijn rug vraag ik me af waar ik was. Geen idee. In ieder geval niet op school. Nog een flits. Ik zie mezelf door mijn eigen straat fietsen. De buren staan gezellig met zijn tweeën de auto te wassen. Ja, de buren wel. Per ongeluk krijg ik water over me heen en de buurvrouw rent op me af. “Oh, sorry, lieve meid. Sorry, dat was niet de bedoeling.” Ik zie hoe ik probeer te lachen. Ik mompel iets als “geeft niet” en fiets achterom de tuin in. Een laatste flits en ik zie de donkere hemel weer. Wat is er allemaal verkeerd gegaan? Waarom moet het zo? Is er iemand die om me geeft? Dan is het stil in mijn hoofd en ik voel een traan over mijn gezicht glijden. Langzaam drupt hij in mijn haar. Ik veeg mijn gezicht af en ga overeind zitten. Ik hoor voetstappen. Wie zou er zo laat nog gaan skaten? Ik loop om de halfpipe heen en zie een gedaante aan komen. Even speelt de gedachte door mijn hoofd om gewoon weg te gaan. Toch blijf ik uit nieuwsgierigheid staan. De gedaante stapt het licht van een lantaarn in en ik zie het vertrouwde gezicht van mijn beste vriend. Nog een traan rolt over mijn wang. Ik loop naar hem toe en ik omhels hem. Tijden zitten we op het koude asfalt en praten we. Ik vertel wat er die dag is gebeurt, waarom ik weg ben gegaan. Hoelang zou het duren tot mijn ouders gaan bellen? Ik sta op, loop naar de halfpipe, ren naar boven en gooi zo hard ik kan mijn mobiel weg. Een schreeuw, keihard door de donkere, stille nacht. Ik zie niks meer, het word zwart voor mijn ogen. Ik val achterover van de halfpipe af. Het wordt stil in mijn hoofd. “Word wakker! Alsjeblieft word wakker!” schreeuwt mijn vriend. Ik open mijn ogen. “Wat is er gebeurt?” stotter ik. Ik voel een gruwelijk, misselijkmakende pijn door mijn hoofd schrijnen. Ik breng mijn hand naar mijn hoofd en voel warm, kletsnat haar. Ik ga rechtop zitten. “Wat is er gebeurt?” vraag ik nog eens. “Je viel achterover. Ik was zo geschrokken. Kom, ik bel een ambulance.” Zegt mijn vriend. Langzaam helpt hij me overeind te gaan staan. Ik wankel naar mijn fiets. Twee stappen later sta ik ineens stil. Een gedaante, een man staat aan de overkant van de skatebaan naar ons te kijken. Langzaam komt hij op ons aflopen. “Zo, twee skaters, in het holst van de nacht. Wat doen jullie hier?” vraagt hij met een van woede verdraaide stem. “Pap, laat me met rust.” Zegt ik zacht. Mijn ogen sluiten zich, ik word licht in mijn hoofd. Als ik voorover op mijn knieën op het asfalt val, komt mijn vader op me aflopen. “Wat is er gebeurt? Wat heb je met haar gedaan?” schreeuwt hij tegen mijn vriend. Ik val flauw in de armen van mijn vader en ik vang nog net een glimp op van zijn bezorgde gezicht. Twee uur later word ik wakker. Het is warm, licht en het ruikt benauwt. Langzaam open ik mijn ogen. Ik knipper tegen het licht. Mijn vader zit naast me. Hij houdt mijn hand vast en ik kijk hem aan. Dan kijk ik naar het infuus in mijn hand. Ik lig in het ziekenhuis. De zon schijnt waterig door het raam naar binnen. “Het spijt me, van alles. Ik had nooit zo heftig moeten reageren. Ik ben trots op je.” zegt mijn vader zacht. Ik kijk hem aan. Ik omhels hem, met alle slangetjes om me heen. Ik voel een dove plek op mijn hoofd. Een zuster komt binnen. “Er is nog meer bezoek voor je.” Zegt ze en mijn beste vriend komt binnen. Mijn vader staat op en geeft hem een hand. “Ik laat jullie even alleen.” Zegt hij. Mijn vader verlaat de kamer en de jongen die net verlegen in de deur opening stond, komt naast mijn bed staan. Hij omhelst me. Mijn vriend, mijn beste vriend.
Meteen mn eerste post! Spannend!
Dit is een kort verhaaltje, korter dan 1000 woorden.
Ik heb dit verhaaltje al een tijd geleden geschreven.
Vind zelf ook dat je meteen kunt merken dat je jonger was toen je het schreef..
Benieuwd naar de tips en tops!
Langzaam schuif ik het raam omhoog. De koude nachtwind waait in mijn gezicht. Met een beetje moeite kun je de klok van de kerk in het dorp zien, het is tien over drie. Nu komt het moeilijkste gedeelte van mijn plan, het eerste deel is al gelukt, ik ben opgebleven tot drie uur, en ik heb zonder mijn ouders wakker te maken mijn tas ingepakt en me omgekleed. En nu?
Nu moet ik vanaf het raamkozijn op het dak van de garage springen. Tegen het garagedak staat de ladder, en bij de ladder staat mijn fiets. Ik kijk naar het gapende donkere gat onder me. Toen ik vanmorgen naar beneden was gesprongen, leek het helemaal niet hoog. Maar nu zie je het grijze dak niet meer, en lijkt het allemaal veel enger en hoger.
Ik sluit mijn ogen (wat op zich niet veel helpt omdat het toch al stikkedonker is) en schuif langzaam naar voren. Dan duw ik me heel hard vooruit. Even vlieg ik door de lucht en dan… mijn voeten landen op het dak. Ik val om, met mijn knieën op de grijze platen. Een schrijnende pijn trekt door mijn benen.
,,Shit'', denk ik ,,niet dat ook nog eens...''
Ik voel de stof van mijn spijkerbroek bij mijn knieën nat worden. Ik strompel langzaam naar de rand van de garage. Tastend vind ik de ladder. De ladder wiebelt gevaarlijk, en ik ben blij als ik eindelijk weer met mijn beide voeten op de grond sta.
‘Waarom heb ik eigenlijk geen zaklamp meegenomen’ fluister ik zacht tegen mijn fiets. Mijn fiets zegt helemaal niets terug. Ik steek mijn sleutel in het slot, en duw het tuinhekje open. Ik spring op mijn fiets en rijd de donkere straat in...
Nooit had ik verwacht dat het zo makkelijk zou gaan. Ik heb het zovaak geprobeerd. Vaak stond mijn vader al in mijn kamer toen ik nog niet eens het raam uit was. Nu ik op mijn fiets zit, lijkt alles goed te verlopen. Ik ben weg, ik heb alleen mijn tas, mijn fiets en de donkere nacht om me heen. Waar ik heenga? Geen idee. Het enige wat ik weet is dat ik hier weg wil, en nooit meer terug komen. De straat lantaarns staan op strategische afstand van elkaar. Elke plas licht raakt de andere maar net. Er zit een slag in mijn wiel. Het kraakt door het donker, elke keer weer. Ik ga een andere straat in. Hier is het ook stil, donker en koud. Mijn fiets kraakt en verder hoor ik helemaal niets. Ik fiets naar het dorp. De rotonde rechtdoor, de brug over. Ik fiets naar de skate baan. Hopelijk zijn alle mensen nu weg. Nou ja, wat wil je, om half 4 midden in de nacht. Ik rijd het fietspad af en de klinkers hobbelen onder mijn fiets.
Kapotte bierflesjes en sigaretten liggen her en der verspreidt. Het is verlaten. Ik gooi mijn fiets tegen te stoeprand, struikel bijna over mijn stuur en loopt zacht vloekend naar de halfpipe. Ik ga plat op mijn rug midden in de halfpipe liggen. Ik kijk omhoog. Sterren, de maan en verder alleen maar zwart. Ik denk na over alles wat er gebeurt is. Ik zie het voor me. In een flits zie ik hoe ik die ochtend uit mijn bed kwam, veel te laat. Ik stond gedachteloos mijn brood te smeren. Mijn moeder kwam de keuken in en begon te schreeuwen dat ik op moest schieten. Ik kwam te laat. Ik propte mijn brood in een zakje en gooide dat in mijn tas. Een nieuwe flits. Mijn vader die ’s middags de longen uit zijn lijf schreeuwt omdat ik te laat thuis was. Ik zie mijn eigen gezicht, vertrokken van woede, met een uitdrukking van angst. Ik zie hoe ik uit probeer te leggen dat mijn fiets kapot was, dat het niet mijn schuld is. Weer een flits. Ik hoor de stem van mijn mentor in mijn hoofd. Hoe ik het in mijn hoofd haalde om zoveel te spijbelen. Ik had meer gespijbeld dan dat ik naar de les geweest was. Waar was ik al die tijd? Met het koude metaal tegen mijn rug vraag ik me af waar ik was. Geen idee. In ieder geval niet op school. Nog een flits. Ik zie mezelf door mijn eigen straat fietsen. De buren staan gezellig met zijn tweeën de auto te wassen. Ja, de buren wel. Per ongeluk krijg ik water over me heen en de buurvrouw rent op me af. “Oh, sorry, lieve meid. Sorry, dat was niet de bedoeling.” Ik zie hoe ik probeer te lachen. Ik mompel iets als “geeft niet” en fiets achterom de tuin in. Een laatste flits en ik zie de donkere hemel weer. Wat is er allemaal verkeerd gegaan? Waarom moet het zo? Is er iemand die om me geeft? Dan is het stil in mijn hoofd en ik voel een traan over mijn gezicht glijden. Langzaam drupt hij in mijn haar. Ik veeg mijn gezicht af en ga overeind zitten. Ik hoor voetstappen. Wie zou er zo laat nog gaan skaten? Ik loop om de halfpipe heen en zie een gedaante aan komen. Even speelt de gedachte door mijn hoofd om gewoon weg te gaan. Toch blijf ik uit nieuwsgierigheid staan. De gedaante stapt het licht van een lantaarn in en ik zie het vertrouwde gezicht van mijn beste vriend. Nog een traan rolt over mijn wang. Ik loop naar hem toe en ik omhels hem. Tijden zitten we op het koude asfalt en praten we. Ik vertel wat er die dag is gebeurt, waarom ik weg ben gegaan. Hoelang zou het duren tot mijn ouders gaan bellen? Ik sta op, loop naar de halfpipe, ren naar boven en gooi zo hard ik kan mijn mobiel weg. Een schreeuw, keihard door de donkere, stille nacht. Ik zie niks meer, het word zwart voor mijn ogen. Ik val achterover van de halfpipe af. Het wordt stil in mijn hoofd. “Word wakker! Alsjeblieft word wakker!” schreeuwt mijn vriend. Ik open mijn ogen. “Wat is er gebeurt?” stotter ik. Ik voel een gruwelijk, misselijkmakende pijn door mijn hoofd schrijnen. Ik breng mijn hand naar mijn hoofd en voel warm, kletsnat haar. Ik ga rechtop zitten. “Wat is er gebeurt?” vraag ik nog eens. “Je viel achterover. Ik was zo geschrokken. Kom, ik bel een ambulance.” Zegt mijn vriend. Langzaam helpt hij me overeind te gaan staan. Ik wankel naar mijn fiets. Twee stappen later sta ik ineens stil. Een gedaante, een man staat aan de overkant van de skatebaan naar ons te kijken. Langzaam komt hij op ons aflopen. “Zo, twee skaters, in het holst van de nacht. Wat doen jullie hier?” vraagt hij met een van woede verdraaide stem. “Pap, laat me met rust.” Zegt ik zacht. Mijn ogen sluiten zich, ik word licht in mijn hoofd. Als ik voorover op mijn knieën op het asfalt val, komt mijn vader op me aflopen. “Wat is er gebeurt? Wat heb je met haar gedaan?” schreeuwt hij tegen mijn vriend. Ik val flauw in de armen van mijn vader en ik vang nog net een glimp op van zijn bezorgde gezicht. Twee uur later word ik wakker. Het is warm, licht en het ruikt benauwt. Langzaam open ik mijn ogen. Ik knipper tegen het licht. Mijn vader zit naast me. Hij houdt mijn hand vast en ik kijk hem aan. Dan kijk ik naar het infuus in mijn hand. Ik lig in het ziekenhuis. De zon schijnt waterig door het raam naar binnen. “Het spijt me, van alles. Ik had nooit zo heftig moeten reageren. Ik ben trots op je.” zegt mijn vader zacht. Ik kijk hem aan. Ik omhels hem, met alle slangetjes om me heen. Ik voel een dove plek op mijn hoofd. Een zuster komt binnen. “Er is nog meer bezoek voor je.” Zegt ze en mijn beste vriend komt binnen. Mijn vader staat op en geeft hem een hand. “Ik laat jullie even alleen.” Zegt hij. Mijn vader verlaat de kamer en de jongen die net verlegen in de deur opening stond, komt naast mijn bed staan. Hij omhelst me. Mijn vriend, mijn beste vriend.