Hartstocht voor Astos
Geplaatst: 28 jun 2013 22:15
Dit verhaal is geschreven vanuit de vader van Gwynn (de Jager). Hiermee is 't verhaal tussen de Jager en Jace begonnen. Oeps. Oeps. Oeps. Iets te veel woorden, volgens mij echt 200, maar het kon echt niet anders. Sorry. Sorry. Sorry.
_________________________________________________________________________________________
De opkomende zon verscheen vanachter de hoge bergen in de verte. Haar gouden gloed sierde het Grote Plein van Astos en likte aan de zandkleurige muren. Het dorp ontwaakte langzamerhand uit zijn nachtelijke rust, terwijl het binnenhof zich vulde met vele kraampjes. Rufus had geluk gehad dat hij ongezien door de beveiligde poorten was gekomen. Met ingehouden adem trok hij de kap van zijn zwarte mantel nog wat verder over zijn hoofd. De schaduw maakte zijn oud geworden gezicht haast onherkenbaar. De geheimen en spanning die hij met zich meedroeg, had hem uitgeput.
Het geluid van de rijdende karren, hinnikende paarden en kletsende mensen zwol aan naarmate de vroege uren verstreken. Verschillende koopmannen prijsden schreeuwend hun waren aan, terwijl Rufus ongeduldig op het juiste moment wachtte. Zenuwachtig liep hij wat heen en weer en probeerde de smekende blik van zijn dochter te vermijden. De kasseien onder zijn voeten dansten voor zijn ogen.
Zodra de zon zijn hoogste punt zou bereiken en de klokken twaalf maal hadden geslagen, zou hij de ogen van heel Astos doen openen. Hij moest de afschuwelijke intriges van het Rijk blootstellen en het volk de waarheid tonen. Dit was de perfecte en enige manier. Onbewust gleden zijn ogen richting de houten kar, waar een wit doek over gespannen lag.
"Weet je zeker dat je dit wilt doen, pap?" De kinderlijke onschuld in haar grote, blauwe ogen leek hem haast te verteren. Zuchtend liet hij zijn hoofd zakken.
"Het moet wel," fluisterde hij zo zacht dat Gwynn moeite moest doen hem te verstaan.
"Pap, het hoeft nie-"
"En nu ophouden, Gwynn. Het moet!" Schreeuwde hij woedend en sloeg met zijn vuist op de houten kraam. Een paar voorbijgangers keken hem vragend aan. Wat deed hij nou? Hij mocht de aandacht niet op zich vestigen, nog niet tenminste.
Verbijsterd pakte Gwynn een mes uit haar riem en begon de hoeven van hun paard schoon te maken. Haar lange, blonde haren verspreidden zich als een schild voor haar gezicht. Hij hoefde haar niet te zien om te weten dat ze rood aangelopen was van woede en verdriet. Zijn lieveling, zijn waardevolste bezit en na vanmiddag zou hij waarschijnlijk alles kwijt zijn.
Met zijn lippen op elkaar geperst keek Rufus omhoog richting de zon. Nog even. Nog heel even. Het Grote Plein was nu nog drukker dan eerst en de hitte van de zenuwen en de zon leken hem te verstikken. De grote wijzer van de klok boven hen kroop na elke minuut verder, tot hij de twaalf bereikte. De adrenaline gierde door zijn lichaam. Zijn hart klopte in zijn keel.
De mensen om hen heen leken zich vertraagd voort te bewegen. Het geschreeuw van de koopmannen verdween op de achtergrond, terwijl het geluid van de klok tot in zijn zenuwen doordrong.
In een reflex had Gwynn zich richting haar vader omgedraaid, maar kon niets anders doen dan versteend toekijken. De tranen brandden in haar ogen.
"Dames en heren, koopmannen en klanten, ridders en andere edelen. Kom en luister," schreeuwde Rufus zo hard dat het hele plein opschrok. Zijn rauwe stem weerkaatste tegen de hoge muren. Zelfs andere kooplieden hadden hun kraam verlaten en zich aangesloten bij de roezemoezende massa.
"Ik zal u de waarheid vertellen over ons o zo liefdevolle en beschermende Rijk." Twijfelend liet hij zijn kap zakken. Het geroezemoes nam toe. Ze moesten hem herkennen van de getekende flyers, die de soldaten door heel Astos hadden verspreid, nadat hij achter de waarheid was gekomen.
"U moet weten dat het Rijk liegt! Ze sturen onze jongens niet ter oorlog richting de Grens. Nee! Ze worden gebruikt als voedsel om de hartetende demonen te vrede te houden!" Het boegeroep verspreidde zich over de markt. Mensen gooiden fruit, groente, zelfs bakstenen.
Op het teken van Rufus trok Gwynn het witte doek van hun kar, waar een jongen vastgeketend op de zitplaats zat.
"Zo op het oog een doodgewone jongen, maar in werkelijkheid een gruwelijk monster." Hij nam het mes van Gwynn aan en sneed zichzelf in zijn pols. Het bloed verspreidde zich langs zijn arm, maar het leek hem niet te deren. Met ingehouden adem strekte hij zijn arm en liet het donkerrode bloed op de jongen inwerken. Zijn pupillen versmalden zich tot een dunne streep. Zijn schokkende lichaam trok aan de ketens.
"Dit monster is wat het Rijk te vriend probeert te houden door onze jongens hen te voeden! En het valt alleen te doden door het neer te steken met een zilver mes gedrenkt in het bloed van een dode. We moeten opstaan! Tegen het Rijk ingaan en onze jongens veilig stellen! We moet-" Een aantal soldaten legden hem het zwijgen op en grepen zodra ze de kans hadden hem bij zijn armen.
"Dit is wat wij doen met rebellen." Voor Gwynn iets kon doen, trok één van de soldaten zijn zwaard. Schreeuwend liet ze zichzelf op haar knieën vallen, toen het lichaam van haar vader in elkaar stortte. Zijn hoofd viel kwellend voor haar neer. De tranen stroomden over haar wangen. Ze had het idee gek te worden, terwijl het bloed zich over de kasseien verzamelde. Ze moest hier weg. Ze moest hier weg, voordat ze haar ook zouden pakken. Behendig greep ze het mes van de grond en rende richting de poorten. Weg van Astos, weg van haar vader en weg van het verrotte volk. Het mes brandde in haar hand, terwijl het donkerrode bloed van haar vader er nog afdroop.
_________________________________________________________________________________________
De opkomende zon verscheen vanachter de hoge bergen in de verte. Haar gouden gloed sierde het Grote Plein van Astos en likte aan de zandkleurige muren. Het dorp ontwaakte langzamerhand uit zijn nachtelijke rust, terwijl het binnenhof zich vulde met vele kraampjes. Rufus had geluk gehad dat hij ongezien door de beveiligde poorten was gekomen. Met ingehouden adem trok hij de kap van zijn zwarte mantel nog wat verder over zijn hoofd. De schaduw maakte zijn oud geworden gezicht haast onherkenbaar. De geheimen en spanning die hij met zich meedroeg, had hem uitgeput.
Het geluid van de rijdende karren, hinnikende paarden en kletsende mensen zwol aan naarmate de vroege uren verstreken. Verschillende koopmannen prijsden schreeuwend hun waren aan, terwijl Rufus ongeduldig op het juiste moment wachtte. Zenuwachtig liep hij wat heen en weer en probeerde de smekende blik van zijn dochter te vermijden. De kasseien onder zijn voeten dansten voor zijn ogen.
Zodra de zon zijn hoogste punt zou bereiken en de klokken twaalf maal hadden geslagen, zou hij de ogen van heel Astos doen openen. Hij moest de afschuwelijke intriges van het Rijk blootstellen en het volk de waarheid tonen. Dit was de perfecte en enige manier. Onbewust gleden zijn ogen richting de houten kar, waar een wit doek over gespannen lag.
"Weet je zeker dat je dit wilt doen, pap?" De kinderlijke onschuld in haar grote, blauwe ogen leek hem haast te verteren. Zuchtend liet hij zijn hoofd zakken.
"Het moet wel," fluisterde hij zo zacht dat Gwynn moeite moest doen hem te verstaan.
"Pap, het hoeft nie-"
"En nu ophouden, Gwynn. Het moet!" Schreeuwde hij woedend en sloeg met zijn vuist op de houten kraam. Een paar voorbijgangers keken hem vragend aan. Wat deed hij nou? Hij mocht de aandacht niet op zich vestigen, nog niet tenminste.
Verbijsterd pakte Gwynn een mes uit haar riem en begon de hoeven van hun paard schoon te maken. Haar lange, blonde haren verspreidden zich als een schild voor haar gezicht. Hij hoefde haar niet te zien om te weten dat ze rood aangelopen was van woede en verdriet. Zijn lieveling, zijn waardevolste bezit en na vanmiddag zou hij waarschijnlijk alles kwijt zijn.
Met zijn lippen op elkaar geperst keek Rufus omhoog richting de zon. Nog even. Nog heel even. Het Grote Plein was nu nog drukker dan eerst en de hitte van de zenuwen en de zon leken hem te verstikken. De grote wijzer van de klok boven hen kroop na elke minuut verder, tot hij de twaalf bereikte. De adrenaline gierde door zijn lichaam. Zijn hart klopte in zijn keel.
De mensen om hen heen leken zich vertraagd voort te bewegen. Het geschreeuw van de koopmannen verdween op de achtergrond, terwijl het geluid van de klok tot in zijn zenuwen doordrong.
In een reflex had Gwynn zich richting haar vader omgedraaid, maar kon niets anders doen dan versteend toekijken. De tranen brandden in haar ogen.
"Dames en heren, koopmannen en klanten, ridders en andere edelen. Kom en luister," schreeuwde Rufus zo hard dat het hele plein opschrok. Zijn rauwe stem weerkaatste tegen de hoge muren. Zelfs andere kooplieden hadden hun kraam verlaten en zich aangesloten bij de roezemoezende massa.
"Ik zal u de waarheid vertellen over ons o zo liefdevolle en beschermende Rijk." Twijfelend liet hij zijn kap zakken. Het geroezemoes nam toe. Ze moesten hem herkennen van de getekende flyers, die de soldaten door heel Astos hadden verspreid, nadat hij achter de waarheid was gekomen.
"U moet weten dat het Rijk liegt! Ze sturen onze jongens niet ter oorlog richting de Grens. Nee! Ze worden gebruikt als voedsel om de hartetende demonen te vrede te houden!" Het boegeroep verspreidde zich over de markt. Mensen gooiden fruit, groente, zelfs bakstenen.
Op het teken van Rufus trok Gwynn het witte doek van hun kar, waar een jongen vastgeketend op de zitplaats zat.
"Zo op het oog een doodgewone jongen, maar in werkelijkheid een gruwelijk monster." Hij nam het mes van Gwynn aan en sneed zichzelf in zijn pols. Het bloed verspreidde zich langs zijn arm, maar het leek hem niet te deren. Met ingehouden adem strekte hij zijn arm en liet het donkerrode bloed op de jongen inwerken. Zijn pupillen versmalden zich tot een dunne streep. Zijn schokkende lichaam trok aan de ketens.
"Dit monster is wat het Rijk te vriend probeert te houden door onze jongens hen te voeden! En het valt alleen te doden door het neer te steken met een zilver mes gedrenkt in het bloed van een dode. We moeten opstaan! Tegen het Rijk ingaan en onze jongens veilig stellen! We moet-" Een aantal soldaten legden hem het zwijgen op en grepen zodra ze de kans hadden hem bij zijn armen.
"Dit is wat wij doen met rebellen." Voor Gwynn iets kon doen, trok één van de soldaten zijn zwaard. Schreeuwend liet ze zichzelf op haar knieën vallen, toen het lichaam van haar vader in elkaar stortte. Zijn hoofd viel kwellend voor haar neer. De tranen stroomden over haar wangen. Ze had het idee gek te worden, terwijl het bloed zich over de kasseien verzamelde. Ze moest hier weg. Ze moest hier weg, voordat ze haar ook zouden pakken. Behendig greep ze het mes van de grond en rende richting de poorten. Weg van Astos, weg van haar vader en weg van het verrotte volk. Het mes brandde in haar hand, terwijl het donkerrode bloed van haar vader er nog afdroop.