Pagina 1 van 1

Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 28 jun 2013 22:15
door ROMEH
Dit verhaal is geschreven vanuit de vader van Gwynn (de Jager). Hiermee is 't verhaal tussen de Jager en Jace begonnen. Oeps. Oeps. Oeps. Iets te veel woorden, volgens mij echt 200, maar het kon echt niet anders. Sorry. Sorry. Sorry.
_________________________________________________________________________________________

De opkomende zon verscheen vanachter de hoge bergen in de verte. Haar gouden gloed sierde het Grote Plein van Astos en likte aan de zandkleurige muren. Het dorp ontwaakte langzamerhand uit zijn nachtelijke rust, terwijl het binnenhof zich vulde met vele kraampjes. Rufus had geluk gehad dat hij ongezien door de beveiligde poorten was gekomen. Met ingehouden adem trok hij de kap van zijn zwarte mantel nog wat verder over zijn hoofd. De schaduw maakte zijn oud geworden gezicht haast onherkenbaar. De geheimen en spanning die hij met zich meedroeg, had hem uitgeput.
Het geluid van de rijdende karren, hinnikende paarden en kletsende mensen zwol aan naarmate de vroege uren verstreken. Verschillende koopmannen prijsden schreeuwend hun waren aan, terwijl Rufus ongeduldig op het juiste moment wachtte. Zenuwachtig liep hij wat heen en weer en probeerde de smekende blik van zijn dochter te vermijden. De kasseien onder zijn voeten dansten voor zijn ogen.
Zodra de zon zijn hoogste punt zou bereiken en de klokken twaalf maal hadden geslagen, zou hij de ogen van heel Astos doen openen. Hij moest de afschuwelijke intriges van het Rijk blootstellen en het volk de waarheid tonen. Dit was de perfecte en enige manier. Onbewust gleden zijn ogen richting de houten kar, waar een wit doek over gespannen lag.
"Weet je zeker dat je dit wilt doen, pap?" De kinderlijke onschuld in haar grote, blauwe ogen leek hem haast te verteren. Zuchtend liet hij zijn hoofd zakken.
"Het moet wel," fluisterde hij zo zacht dat Gwynn moeite moest doen hem te verstaan.
"Pap, het hoeft nie-"
"En nu ophouden, Gwynn. Het moet!" Schreeuwde hij woedend en sloeg met zijn vuist op de houten kraam. Een paar voorbijgangers keken hem vragend aan. Wat deed hij nou? Hij mocht de aandacht niet op zich vestigen, nog niet tenminste.
Verbijsterd pakte Gwynn een mes uit haar riem en begon de hoeven van hun paard schoon te maken. Haar lange, blonde haren verspreidden zich als een schild voor haar gezicht. Hij hoefde haar niet te zien om te weten dat ze rood aangelopen was van woede en verdriet. Zijn lieveling, zijn waardevolste bezit en na vanmiddag zou hij waarschijnlijk alles kwijt zijn.
Met zijn lippen op elkaar geperst keek Rufus omhoog richting de zon. Nog even. Nog heel even. Het Grote Plein was nu nog drukker dan eerst en de hitte van de zenuwen en de zon leken hem te verstikken. De grote wijzer van de klok boven hen kroop na elke minuut verder, tot hij de twaalf bereikte. De adrenaline gierde door zijn lichaam. Zijn hart klopte in zijn keel.
De mensen om hen heen leken zich vertraagd voort te bewegen. Het geschreeuw van de koopmannen verdween op de achtergrond, terwijl het geluid van de klok tot in zijn zenuwen doordrong.
In een reflex had Gwynn zich richting haar vader omgedraaid, maar kon niets anders doen dan versteend toekijken. De tranen brandden in haar ogen.
"Dames en heren, koopmannen en klanten, ridders en andere edelen. Kom en luister," schreeuwde Rufus zo hard dat het hele plein opschrok. Zijn rauwe stem weerkaatste tegen de hoge muren. Zelfs andere kooplieden hadden hun kraam verlaten en zich aangesloten bij de roezemoezende massa.
"Ik zal u de waarheid vertellen over ons o zo liefdevolle en beschermende Rijk." Twijfelend liet hij zijn kap zakken. Het geroezemoes nam toe. Ze moesten hem herkennen van de getekende flyers, die de soldaten door heel Astos hadden verspreid, nadat hij achter de waarheid was gekomen.
"U moet weten dat het Rijk liegt! Ze sturen onze jongens niet ter oorlog richting de Grens. Nee! Ze worden gebruikt als voedsel om de hartetende demonen te vrede te houden!" Het boegeroep verspreidde zich over de markt. Mensen gooiden fruit, groente, zelfs bakstenen.
Op het teken van Rufus trok Gwynn het witte doek van hun kar, waar een jongen vastgeketend op de zitplaats zat.
"Zo op het oog een doodgewone jongen, maar in werkelijkheid een gruwelijk monster." Hij nam het mes van Gwynn aan en sneed zichzelf in zijn pols. Het bloed verspreidde zich langs zijn arm, maar het leek hem niet te deren. Met ingehouden adem strekte hij zijn arm en liet het donkerrode bloed op de jongen inwerken. Zijn pupillen versmalden zich tot een dunne streep. Zijn schokkende lichaam trok aan de ketens.
"Dit monster is wat het Rijk te vriend probeert te houden door onze jongens hen te voeden! En het valt alleen te doden door het neer te steken met een zilver mes gedrenkt in het bloed van een dode. We moeten opstaan! Tegen het Rijk ingaan en onze jongens veilig stellen! We moet-" Een aantal soldaten legden hem het zwijgen op en grepen zodra ze de kans hadden hem bij zijn armen.
"Dit is wat wij doen met rebellen." Voor Gwynn iets kon doen, trok één van de soldaten zijn zwaard. Schreeuwend liet ze zichzelf op haar knieën vallen, toen het lichaam van haar vader in elkaar stortte. Zijn hoofd viel kwellend voor haar neer. De tranen stroomden over haar wangen. Ze had het idee gek te worden, terwijl het bloed zich over de kasseien verzamelde. Ze moest hier weg. Ze moest hier weg, voordat ze haar ook zouden pakken. Behendig greep ze het mes van de grond en rende richting de poorten. Weg van Astos, weg van haar vader en weg van het verrotte volk. Het mes brandde in haar hand, terwijl het donkerrode bloed van haar vader er nog afdroop.

Re: Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 28 jun 2013 22:42
door Christian Damen
HMmmmmmmmmm.

Ok, link tussen dit verhaal en 2A is prima gelegd, de opdracht was echter om 2A vanuit ander perspectief te schrijven. En ik vind niet dat je dat hier hebt gedaan, dit is eerder een proloog.

Ik vond overigens dat rufus zich wel heeeeel gedwee en gemakkelijk laat onthoofden xD Kwam niet echt op me over als heel noodzakelijk xD Had hij zoals ik het nu lees wel anders kunnen aanpakken :P

Verder goed geschreven en een duidelijke proloog voor 2A ^^

Re: Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 29 jun 2013 06:34
door ROMEH
Naja. Het is vanuit een andere personage geschreven. Hij was alleen op dát moment dood. + was het zegmaar de bedoeling dat Rufus geest zegmaar mee zou reizen met het bloed enzo en pas zou rusten als die demon dood was, maaaaar het werd zo lang. Dus had ik het afgekapt. :')
Zal ik het vanavond gewoon herschrijven en dat stuk er bij voegen?

Re: Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 29 jun 2013 13:52
door Demon
Het vrouwelijke woord voor jager is nog steeds jageres...
Dan had je nog ergens dit:
ROMEH schreef:"En nu ophouden, Gwynn. Het moet!" Schreeuwde hij woedend en sloeg met zijn vuist op de houten kraam. Een paar voorbijgangers keken hem vragend aan.
Schreeuwde moet hier niet met een hoofdletter, als het dan al zou mogen. :p Maar ik wil niets verkeerd zeggen. s:
Het is vlot en goed geschreven, maar ik sluit me wat aan bij Chris; het is een voorafgaand stuk op "de Jager(es)" (;p) en dat was de opdracht dus niet.
Eh. Dat was het dan wel denk ik.

Re: Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 30 jun 2013 21:50
door Blieje
Ik mis hier inderdaad een achtervolging.

Deze zin kan beter op een nieuwe regel staan:

Een aantal soldaten legden hem het zwijgen op en grepen zodra ze de kans hadden hem bij zijn armen.

Groetjes Blieje :D

Re: Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 05 jul 2013 23:03
door Melian
ROMEH schreef:De geheimen en spanning die hij met zich meedroeg, had hem uitgeput.
Hadden hem uitgeput, geheimen en spanning is meervoud.

Als proloog doet het 't erg goed, als achtervolging wat minder en dus als invulling van de opdracht ook niet echt. Ik vind het wel mooi geschreven, hoewel het einde wat afgeraffeld overkomt - dat had je zelf waarschijnlijk ook wel door, aangezien je al over de limiet heen bent.
Het is een duidelijke reden voor Gwynn om de Jager te worden. Overigens vind ik dat hele Jager/Jageres niet zo'n probleem. Ik denk dat het in een setting als deze, ongespecificeerd historisch en fantasy, niet zo vreemd is dat een meisje niet direct herkend wil worden als meisje en zichzelf dus de mannelijke (en in het Nederlands ook uniseks) term aanmeet.
Over het einde - je schrijft alle alinea's met uitzondering van de laatste uit het oogpunt van Gwynns vader. Nu is dat begrijpelijk een beetje moeilijk als hij dood is, maar de plotselinge overgang naar Gwynn is wat vreemd en zoals ik al zei, het doet een beetje afgeraffeld aan. Plotseling ligt daar het hoofd van haar vader en twee zinnen later is Gwynn al verdwenen. De laatste zin geeft een heel krachtig beeld mee, maar wat daarvoor gebeurt gaat zo snel dat het effect weg is. Voor deze opdracht zou ik er niet meer al te veel aan gaan sleutelen, maar mocht je ooit van plan zijn hier een groter verhaal uit te maken, dan zou ik daar zeker nog eens naar kijken.

Voor de rest: mooi geschreven, ik vind vooral dit stukje heel sterk:
ROMEH schreef:De mensen om hen heen leken zich vertraagd voort te bewegen. Het geschreeuw van de koopmannen verdween op de achtergrond, terwijl het geluid van de klok tot in zijn zenuwen doordrong.
Zo'n filmisch beeld, het doet het erg goed.

Liefs,
Melian

Re: Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 06 jul 2013 11:12
door ROMEH
Goed, ik heb het stuk herschreven. En jullie hebben inderdaad gelijk! Dit is niet de opdracht. Toch vind ik het belangrijk dat jullie weten wat er aan vooraf is gegaan. Het dik gedrukte stuk is volgens de opdracht. Het 'normale' stuk is zoals jullie zeggen tot proloog benoemd! Bedankt voor de tips. :) En wat die hoofdletters na een ! of ? betreft, ik zou dat ook niet weten. :$ Ik heb het altijd zonder hoofdletters gedaan, inderdaad, maar toen is mij verteld dat het met hoofdletter moest. :/ OH EN IK HOU HET BIJ JAGER! Jagers klinkt zo... iew... zo sprookjesachtig. Echt HEEEEEEEL erg bedankt voor jullie tips.
___________________________________________________________________________________________

De opkomende zon verscheen vanachter de hoge bergen in de verte. Haar gouden gloed sierde het Grote Plein van Astos en likte aan de zandkleurige muren. Het dorp ontwaakte langzamerhand uit zijn nachtelijke rust, terwijl het binnenhof zich vulde met vele kraampjes. Rufus had geluk gehad dat hij ongezien door de beveiligde poorten was gekomen. Met ingehouden adem trok hij de kap van zijn zwarte mantel nog wat verder over zijn hoofd. De schaduw maakte zijn oud geworden gezicht haast onherkenbaar. De geheimen en spanning die hij met zich meedroeg, hadden hem uitgeput.
Het geluid van de rijdende karren, hinnikende paarden en kletsende mensen zwol aan naarmate de vroege uren verstreken. Verschillende koopmannen prijsden schreeuwend hun waren aan, terwijl Rufus ongeduldig op het juiste moment wachtte. Zenuwachtig liep hij wat heen en weer en probeerde de smekende blik van zijn dochter te vermijden. De kasseien onder zijn voeten dansten voor zijn ogen.
Zodra de zon zijn hoogste punt zou bereiken en de klokken twaalf maal hadden geslagen, zou hij de ogen van heel Astos doen openen. Hij moest de afschuwelijke intriges van het Rijk blootstellen en het volk de waarheid tonen. Dit was de perfecte en enige manier. Onbewust gleden zijn ogen richting de houten kar, waar een wit doek over lag.
"Weet je zeker dat je dit wilt doen, pap?" De kinderlijke onschuld in haar grote, blauwe ogen leek hem haast te verteren. Zuchtend liet hij zijn hoofd zakken.
"Het moet wel," fluisterde hij zo zacht dat Gwynn moeite moest doen hem te verstaan.
"Pap, het hoeft nie-"
"En nu ophouden, Gwynn. Het moet!" schreeuwde hij woedend en sloeg met zijn vuist op de houten kraam. Een paar voorbijgangers keken hem vragend aan. Wat deed hij nou? Hij mocht de aandacht niet op zich vestigen, nog niet tenminste.
Verbijsterd pakte Gwynn een mes uit haar riem en begon de hoeven van hun paard, Isai, schoon te maken. Haar lange, blonde haren verspreidden zich als een waaier voor haar gezicht. Hij hoefde haar niet te zien om te weten dat ze rood aangelopen was van woede en verdriet. Zijn lieveling, zijn waardevolste bezit en na vanmiddag zou hij waarschijnlijk alles kwijt zijn.
Met zijn lippen op elkaar geperst keek Rufus omhoog richting de zon. Nog even. Nog heel even. Het Grote Plein was nu nog drukker dan eerst. De hitte van de zon en zenuwen leken hem te verstikken. De grote wijzer van de klok boven hen kroop na elke minuut verder, tot hij de twaalf bereikte. De adrenaline gierde door zijn lichaam. Zijn hart klopte in zijn keel. Het geschreeuw van de koopmannen verdween op de achtergrond, terwijl het geluid van de klok tot in zijn zenuwen doordrong. De mensen om hen heen leken zich als een vertraagd schouwspel voort te bewegen.
Vanuit zijn ooghoeken zag Rufus dat Gwynn zich in een reflex had omgedraaid en de tranen in haar ogen brandden. Het moest. Hij kon niet anders.
"Dames en heren, koopmannen en klanten, ridders en andere edelen. Kom en luister," schreeuwde hij zo hard dat het hele plein opschrok. Zijn rauwe stem weerkaatste tegen de hoge muren. Zelfs de andere kooplieden hadden hun kraam verlaten en zich aangesloten bij de roezemoezende massa.
"Ik zal u de waarheid vertellen over ons o zo nobele Rijk." Twijfelend liet hij zijn kap zakken. Het geroezemoes nam toe. Ze moesten hem herkennen van de getekende posters, die de soldaten door heel Astos hadden verspreid, nadat hij achter de waarheid was gekomen.
"U moet weten dat het Rijk liegt! Ze sturen onze jongens niet ter oorlog richting de Grens. Nee! Ze worden gebruikt als voedsel om de hartetende demonen te vrede te houden!" Het boegeroep verspreidde zich over de markt. Mensen gooiden fruit, groente, zelfs bakstenen.
Op het teken van Rufus trok Gwynn het witte doek van hun kar, waar een jongen vastgeketend op de zitplaats zat.
"Zo op het oog een doodgewone jongen, maar in werkelijkheid een gruwelijk monster." Hij nam het zilveren mes van Gwynn aan en sneed zichzelf in zijn pols. Het bloed verspreidde zich langs zijn arm, maar het leek hem niet te deren. Met ingehouden adem strekte hij zijn arm en liet het donkerrode bloed op de jongen inwerken. Zijn pupillen versmalden zich tot een dunne streep, waarna zijn schokkende lichaam aan de ketens trok. Kreten van woede, maar vooral van honger ontsnapten uit zijn keel.
"Dit monster is wat het Rijk te vriend probeert te houden door onze jongens hen te voeden! Het valt enkel te doden door het neer te steken met een zilver mes gedrenkt in het bloed van een dode. We moeten opstaan! Tegen het Rijk ingaan en onze jongens veilig stellen! We moet-" Een aantal soldaten legden hem het zwijgen op en grepen, zodra ze de kans hadden, hem bij zijn armen. Hij kon geen kant op. Een gegooide tomaat besmeurde zijn angstige gezicht. De zoete smaak vulde zijn mond.
"Laat me los!" Gromde hij en gaf een ruk aan zijn arm, maar de soldaten hielden hem in bedwang en duwde hem op zijn knieën.
"Dit is wat wij doen met rebellen," sprak één van de soldaten en trok zijn zwaard. Het onheil hing als een teken van verlies in de lucht. Rufus probeerde zich nogmaals te bevrijden, tevergeefs. Het enige waar hij op dit moment aan kon denken was zijn dochter. Hij wist dat het haar kapot zou maken, dat ze zou verdrinken in haar verdriet. Voor een laatste keer keek hij richting Gwynn en knikte als teken dat het goed was. Het gejuich van de omstanders doorklonk suizend in zijn oren.
"Doe het, nu!" schreeuwde de bevelhebber. Opgeven. Het moment was gekomen. Zijn laatste adem uitblazend liet Rufus zijn hoofd zakken, waarna het zwaard op zijn nek neerkwam.
Schreeuwend liet Gwynn zichzelf op haar knieën vallen, toen het lichaam van haar vader in elkaar stortte. Zijn hoofd viel kwellend voor haar neer. De tranen stroomden over haar wangen. Ze had het idee gek te worden, terwijl haar vaders bloed zich op de grond verzamelde. Het gejuich klonk nu nog harder dan het al was.
Wat Gwynn en de anderen niet doorhadden, was dat er iets heel ongewoons gebeurde. Het zilveren mes dat Rufus had gebruikt, trilde en lichtte even later rood op. Door de onnatuurlijke kracht scheurden de zandkleurige kasseien. Het kronkelende patroon dat het heft sierde, vulde zich met het verloren gaande bloed.
Rufus had niet eens doorgehad dat het zwaard van de soldaat hem de dood in had gejaagd. Hij moest dan ook een aantal keer met zijn ogen knipperen, voordat de werkelijkheid tot hem doordrong. Hij was dood. Het bewijs speelde zich in alle verdriet voor hem af. Gwynn had zich huilend over zíjn bewegingloze lichaam gebogen. Haar schouders schokten onder haar uithalen.
"Ren, mijn lieveling! Ren!" schreeuwde Rufus boven de menigte uit, maar zijn stem was een zwijgende fluistering in de menigte. Toen er eenmaal beweging in haar trillende lichaam kwam, greep ze behendig het mes van de grond en sprong het paard op. Alsof het mes een bepaalde uitwerkingskracht had op Rufus, werd hij meegetrokken richting de poorten van Astos. Isai galoppeerde weg van alle ellende, terwijl het donkerrode bloed van het mes droop.

De drie dagen waarin zijn dochter richting het zuiden was gerezen, had haar tot een wildvreemde gemaakt. Haar eerst onschuldige, blauwe ogen waren gevuld met kou en leugens. De kilte had zich verborgen in haar schaduw en greep stilletjes toe wanneer hier de kans voor was. Telkens als Rufus zijn blik over haar lichaam liet glijden, werd hij overspoeld door een vloedgolf van schuldgevoel. Zeker wanneer ze de ene na het andere dorp plunderde en weerloze mensen koelbloedig afslachtte. Zijn kleine meisje leek opgevreten te zijn door het verdriet. Had hij maar naar haar goedbedoelde woorden geluisterd…
Het paard dat aan één stuk had doorgelopen was uitgeput. Tegen de tijd dat ze het Donkere Bos hadden genaderd, werden zijn stappen steeds kleiner en trager. Een korte hinnik verspreidde zich door de zwarte lucht, toen Isai in elkaar stortte. Uit een reflex wilde Rufus het paard tegenhouden, maar zijn lichaam scheurde in tientallen kleine stukjes en heelde weer toen het paard met een klap op de grond terecht kwam. Gwynn wist nog net uit het handgemaakte zadel te springen en kwam behendig neer in het gras. De borst van het paard ging traag op en neer, terwijl een zachte wind zijn manen deed zwaaien.
Normaal gesproken zou zijn dochter gerouwd hebben om het verlies, maar ze gunde het arme dier zelfs geen blik waardig toen ze verder liep.
Het licht afkomstig van de maan leidde hen de weg. Rufus moest zijn best doen om haar grote, zelfverzekerde passen bij te houden. Toen hij op een gegeven moment achter raakte, werd hij als vanzelf meegetrokken. Alsof een onzichtbaar touw zijn snelheid bepaalde. Wat Rufus niet wist was dat Gwynn's mes deze vreemde aantrekkingskracht op hem had.
Plotseling hield Gwynn halt. In de verte hoorde Rufus het geluid van ritselende bladeren. Vanachter de bomen verscheen een donkere schaduw. Gwynn bleef bewegingloos staan. Haar grote, blauwe ogen keken de schim afwachtend aan. Rufus volgde haar voorbeeld tot de donkere contouren zich tot een menselijke gedaante vormden. Zijn bewegingen oogden ruw, krampachtig en vol verlangen. Toen zijn donkere pupillen zich vernauwden, hapte Rufus naar adem. Hij smeekte zijn dochter het bos te verlaten, maar het had geen nut. Ze hoorde hem niet eens. Het liefst had hij haar met zich meegesleurd, maar ook zijn aanrakingen hadden geen effect.
Het monster stond nu voor hen: Rufus niet in de gaten hebbend. Gwynn schonk de jongen een glimlach. De kinderlijke onschuld glom opnieuw in haar ogen. Waar was ze verdomme mee bezig? Ze wist toch dondersgoed hoe ze deze gruwelijkheden moest herkennen?
“Kijk naar zijn ogen! Zijn ogen Gwynn!” Rufus’ geschreeuw was niets meer dan een fluistering van de wind.
Het monster liet zijn blik over haar lichaam glijden. Zijn dodelijke handen omsloten haar fijne gezicht. De blos op haar wangen deed hem glimlachen en voorzichtig duwde ze de jongen in het mos. Haar vingers gleden over zijn huid en al gauw hadden ze elkaars lippen gevonden. Rufus kon niets anders doen dan zijn blik van het tafereel afwenden. Hoe kon ze? Na alles wat ze samen hadden meegemaakt, moest ze toch wel weten dat dit niet hoorde? Deze monsters hadden tenslotte haar moeder, zijn vrouw, van hen ontnomen. Het beeld stond nog op zijn netvlies gebrand. Haar nog kloppende hart, dat uit haar borstkas werd gerukt. Het bloed. Het gapende gat, dat haar lichaam verminkte.
“Gaat het wel?” hoorde Rufus een mierzoete stem zeggen, die hij al een tijdje niet meer had gehoord. Een zelfingenomen glimlach over de lippen van de jongen deed hem beven van woede. Hij moest met zijn poten van zijn meisje afblijven. Monster! Laaiend sloeg hij op de jongen in, maar het had geen nut. Telkens verdween hij tot stof in de lucht en verscheen weer zodra de rust was wedergekeerd.
Voor een laatste keer plantte de jongen een kus op haar wang. Het vervolg speelde zich telkens gruwelijker op Rufus’ netvliezen af. Hij mocht zijn dochter niet van het leven voorzien. Dat had ze niet verdiend. Een kreet vol van pijn ontwaakte Rufus uit zijn gedachten. Hij moest even met zijn ogen knipperen, voordat hij begreep wat er was gebeurd.
Het monster lag nu op zijn buik. Één van de warme handen die hem eerder teder hadden afgetast, drukte woedend zijn hoofd tegen de grond. Gwynn had dezelfde kille blik in haar ogen als op het moment dat ze halve dorpen afslachtte. Razend probeerde de jongen zich onder haar gewicht vandaan te krijgen. Tot zijn genoegen wist zijn dochter de jongen in bedwang te houden.
“Denk je nou echt dat je mij te slim af kan zijn, vuile Jager?” sprak het monster.
“Slim genoeg om jou in de val te lokken, vuil monster.” Rufus zag hoe haar trillende vingers naar het mes aan haar riem zochten. Heel even vond hij een deel van zijn dochter terug, toen ze mismoedig naar het lemmet staarde. Dat was het! Hoe kon hij ooit aan haar twijfelen. Het mes was gedrenkt in zijn bloed! Dat was dan ook waarschijnlijk de reden dat hij hier nog steeds rondzwierf.
“Ahw, wat leuk,” zei de jongen spottend. “En wat nu? Ik kan je vertellen dat het een stuk spannender wordt als jij onderop li-“ Alsof zijn woorden haar de nodige kracht gaven, stak ze het mes koelbloedig in zijn rug. Het koude ijzer drong zijn vlees binnen, terwijl het rode bloed zich over zijn huid verspreidde. Een onderbroken schreeuw vulde het bos. Zijn lichaam schokte door zijn leed.
“Alsof een mes me van deze wereld vaagt…”
“Nee, maar een mes gedrenkt in het bloed van een dode wel.” Rufus keek verbluft toe hoe het ijzer rood oplichtte. Zijn eerder gestolde bloed verspreidde zich door de ingekerfde versieringen en glipte de zenuwen van het monster binnen.
Een schok verspreidde zich door Rufus’ lichaam en niet omdat de jongen zich onder Gwynn vandaan had weten te krijgen. Een brandende sensatie verspreidde zich door zijn aderen. Zijn lichaam leek wel te smelten onder de hitte. Gek genoeg deed het geen pijn. Het brandende gevoel werkte als een bevrijding en likte aan de binnenkant van zijn huid. Het mes dat nu op de grond lag gloeide feller dan eerst en schroeide het gras eromheen weg.
Voor een laatste keer keek hij naar zijn dochter. De rust leek wel wedergekeerd. De kilte in haar blauwe ogen had weer plaatsgemaakt voor hartstocht.
“Vaarwel, mijn Gwynn.”

Re: Hartstocht voor Astos

Geplaatst: 26 jul 2013 11:55
door MarquiseCarabas
Aaargh natuurlijk ga ik weer veel te veel tijd aan een reactie besteden. Ach ja, hopelijk heb je er wat aan.

Valsspeler, twee verhalen posten :P Ik zal toch maar op allebei reageren dan. Op volgorde waarop ik dingen tegen kwam:

Rufus had geluk gehad dat hij ongezien door de beveiligde poorten was gekomen. Had gehad, was gekomen... De zin zou mooier zijn als je de werkwoorden actiever maakt. Misschien zou je zelfs al 'gehad' kunnen weglaten.

Onbewust gleden zijn ogen richting de houten kar, waar een wit doek over lag. Ik weet niet of het officieel mag of niet, maar ik vind het gebruik van het woord 'richting' op deze manier niet mooi. 'In de richting van' is vaak te lang, in dit geval zou 'naar' heel goed kunnen. Verderop komt het weer voor. Maar zoals ik zei, het kan persoonlijk zijn.

De manier waarop je de spanning weergeeft, stoort me een beetje. Vooral het stukje vlak voor hij begint te schreeuwen. Je gebruikt hele algemene spanning-uitdrukkingen (gierende adrenaline, in keel kloppend hart, vervagend achtergrondgeluid) terwijl ik nog geen flauw idee heb waarom hij zich zo voelt. Ja, hij gaat iets aan het licht brengen, maar meer weet ik niet. Zonder die achtergrond en met die toch tamelijk standaard omschrijvingen, kan ik totaal niet meeleven en voelt het als een droge omschrijving.
Ik zou niet direct weten hoe je dat beter kan aanpakken, maar misschien is het mogelijk om de omschrijvingen iets specifieker te maken, verwijzingen te maken naar er in zijn hoofd om gaat. Ik kan me voorstellen dat hij in zijn hoofd al hoort wat hij gaat zeggen, dat soort dingen.

Zelfs de andere kooplieden hadden hun kraam verlaten en zich aangesloten bij de roezemoezende massa. Dit staat direct na zijn eerste zin. Ik kan me niet voorstellen dat er al genoeg tijd voorbij is gegaan voor de kooplieden om hun kraam verlaten te hebben. Logischer zou zijn om gewoon 'verlieten hun kraam' te zeggen, dan zijn ze er op dit moment nog mee bezig.

Twijfelend liet hij zijn kap zakken. Ik merk in de context niet veel twijfeling en daarom staat het hier een beetje raar.

Het bloed verspreidde zich langs zijn arm, maar het leek hem niet te deren. Dit is een omschrijving vanuit een buitenstaander, terwijl we in Rufus' hoofd zitten. Beschrijf hoe hij het danwel negeert, danwel niet voelt omdat hij andere dingen aan zijn hoofd heeft.

Zijn pupillen versmalden zich tot een dunne streep, waarna zijn schokkende lichaam aan de ketens trok. Taalkundig gezien slaat 'zijn' hier terug op Rufus.

een zilver mes Zilveren.

Een aantal soldaten legden hem het zwijgen op en grepen 'Aantal' is hier het onderwerp, enkelvoud dus.

"Laat me los!" Gromde hij Een vergeten hoofdletter. Dat is inderdaad wat verwarrend met dialogen. Je moet het zo zien: Wat er gezegd wordt beschouw je als zin op zich, en op die manier plaats je er hoofdletters in (alleen vervang je een punt door een komma als er een 'zei hij' stukje na komt). Het gedeelte van de zin buiten de aanhalingstekens is gewoon een deel van de gehele zin. Dus:
"Laat me los!" gromde hij. ('gromde' heeft geen hoofdletter omdat het deel van de hele zin is)
Hij gromde: "Laat me los!" ('Laat' heeft wel een hoofdletter, ook al staat het halverwege, omdat je de gesproken zin op zichzelf beschouwt)

Ik snap niet wat er gebeurd bij die scheurende kasseien :P Want het lijkt me dat het opvalt als de stenen daadwerkelijk uit zichzelf kapot gaan.

Op het eind is het perspectief een beetje verwarrend. Het is logisch dat het op Gwynn over gaat als Rufus dood is (hoewel een witregel het nog duidelijker zou maken), maar dan komt het stukje wat niemand door heeft (vertellersperspectief?) en dan alsnog Rufus weer. Verwarrend :P


Goed, nu de echte opdracht :P

De drie dagen waarin zijn dochter richting het zuiden was gerezen Rijzen is wat een brood doet, je bedoelt hier 'gereisd'.

Zeker wanneer ze de ene na het andere dorp plunderde Het ene na het andere.

Tegen de tijd dat ze het Donkere Bos hadden genaderd Volkomen onnodig om hier een passief werkwoord te gebruiken! Naderden.

Uit een reflex wilde Rufus het paard tegenhouden, maar zijn lichaam scheurde in tientallen kleine stukjes en heelde weer toen het paard met een klap op de grond terecht kwam. Weird. Ik heb compleet geen beeld van in wat voor staat Rufus hier aanwezig is. Iets spook-achtigs, maar spoken hebben geen lichaam en kunnen bovendien ook op tig verschillende manieren werken. Een duidelijke beschrijving ergens van hoe hij mee kijkt en gaat (zweeft hij er achteraan, zit hij in het mes, zit hij onzichtbaar achterop het paard) zou geen overbodige luxe zijn.
Ik zie dat je dit verderop wel doet, maar het mag eerder.

Gwynn wist nog net uit het handgemaakte zadel te springen Het kan mij op dit moment echt totaal niet schelen wie dat zadel heeft gemaakt, en ik denk Rufus ook niet. Als het je hoofdpersoon niet kan schelen, schrijf het dan niet op (en als het hem wel kan schelen, laat dan merken waarom). Bovendien: dit leest als een middeleeuwse setting, bestaat er iets anders dan handgemaakt?

maar ze gunde het arme dier zelfs geen blik waardig toen ze verder liep. Gunde het geen blik, of keurde het geen blik waardig.

Wat Rufus niet wist was dat Gwynn's mes deze vreemde aantrekkingskracht op hem had. Als je vanuit Rufus schrijft, kun je dit dus niet schrijven :P Bovendien had ik het zelf ook al bedacht. Je kan het beter weglaten en later laten blijken als Rufus het merkt.

Voor een laatste keer plantte de jongen een kus op haar wang. 'Voor een laatste keer' leest onlogisch, want wie weet dat het de laatste is? Dat weet je pas na de volgende gebeurtenissen :P 'Nogmaals' of 'Nog een keer' is logischer en sluit bovendien mooier aan op Rufus' gegruwel.

Een kreet vol van pijn ontwaakte Rufus uit zijn gedachten. Wekte hem, of liet hem ontwaken.

Rufus keek verbluft toe hoe het ijzer rood oplichtte. Het moest toch zilver zijn?


Leuke insteek met een origineel perspectief! Heel goed aan de opdracht gehouden dus met deze tweede poging ;) Ik vind het verhaal hier en daar nog wel wat verwarrend, vooral in Gwynns motivaties. Waarom plundert ze hele dorpen? Jaagt ze bewust op deze ene demon, of mag het elke demon zijn? In het tweede geval, waarom heeft ze dan niet die demon in de kar vermoord met het mes en zich de reis bespaard? In het eerste geval, waarom dan deze specifiek? Ik zou me kunnen voorstellen dat ze na haar vaders dood besluit om demonenjager te worden, maar het verhaal suggereert dat het echt om deze gaat; het mes is 'opgebruikt' en Gwynn hervindt de rust. Kortom, een paar dingen mogen duidelijker.