Abeni
Geplaatst: 24 aug 2013 08:43
Hoofdstuk 1
Zo stil mogelijk loop ik het kleine donkere lemen hutje binnen, mijn ogen strak gericht op de magere vrouw die in het hoekje van de ruimte licht. Door de streep licht die vanuit de opening op haar gezicht valt, valt het extra op hoe bleek en uitgedroogd haar huid is.
‘Moeder’, fluister ik zachtjes. Er komt een licht gekreun vanuit het zelfgemaakte bed, maar verder blijven alle tekenen van leven weg.
Een paar dagen geleden, toen de medicijnman moeder een drankje gaf, leek alles nog zo mee te vallen. Er rolt een traan over mijn wang, die ik boos wegveeg.
‘Niet huilen’, mompel ik tegen mezelf. Huilen betekend opgeven, zei oma altijd wanneer er gevochten werd. Ik moest sterk blijven, dan zou alles goed komen.
Ik ben sterk gebleven en dat heeft geholpen, de oorlog is voorbij.
Bijgelovig als ik ben veeg ik mijn tranen weg en was het bloed van moeders gezicht. De wond is nog steeds niet opgedroogd en begint te stinken, geen goed teken weet ik. Als moeder nog meer bloed verliest, is het over. Dat vertelde de medicijnman gisteren.
‘Abeni,’ bromt vader vanuit de opening, ‘je kunt niets voor haar doen, zorg dat er eten voor mij is’. Na een laatste blik op moeder maak ik gehoorzaam het eten voor vader klaar.
Terwijl ik vader de rijst voor zet, gaan mijn gedachten terug naar moeder. Mama was altijd een sterke vrouw, ook die ochtend dat ze water ging halen, eigenlijk mijn taak, eigenlijk had ik moeten gaan. Mijn ogen schieten weer vol en opnieuw moet ik de tranen weg wegknipperen. Water halen is mijn taak, maar ik had een ontsteking aan mijn voet en moeder was gegaan.
Pas een uur nadat ze vertrokken was, toen ik me al zorgen begon te maken, kwam de buurjongen naar me toe rennen. Hijgend zei hij dat ik mee moest komen. Ik ben met hem mee gerend en zag mijn moeder liggen, vlak naast de stoffige weg.
‘Abeni! Ga opruimen’, rukt vader me met een snauw uit mijn gedachten. Ik mompel een excuus en loop met de pan naar achter, vader heeft niet veel overgelaten zie ik, als ik met pijn in mijn maag van de honger, in de pan kijk. Het is niet eens genoeg voor één persoon, laat staan voor twee hongerige meisjes.
Maar ja, ook daarover klagen heeft geen zin. Het heeft al maanden niet meer geregend en vader eet nou eenmaal als eerste, hij is de man in huis.
Terwijl ik de pan schoonboen hoor ik mijn zusje met een paar andere meisjes net buiten ons erf touwtje springen. Mijn favoriete spelletje van vroeger, uit de tijd toen ik nog een klein meisje was. Elke dag speelde ik met mijn vriendinnetjes, tot moeder mij op een dag verbood touwtje te springen, ik moest een vrouw worden had vader tegen haar gezegd. Natuurlijk was ik boos, maar dat had geen zin gehad.
Vanaf toen besefte ik dat het leven niet eerlijk is. Ik mocht niet meer touwtje springen, niet meer met de jongens praten en moest leren me als een echte vrouw te gedragen. Altijd als ik ongehoorzaam was jammerde moeder dat Hadith, de man aan wie ik beloofd was, niet met zo’n ongehoorzame vrouw zou willen trouwen. Die zorg was trouwens voor niets geweest, Hadith moest vechten voor de rebellen en is nooit meer terug gekomen.
Verdrietig schud ik mijn hoofd, veel jongens uit het dorp waren verdwenen en weinig waren levend terug gekomen de meesten hebben we zelfs helemaal niet meer gezien en hun families hebben hun kinderen niet eens kunnen begraven. Ook mijn grote broer, Adil, moest meevechten. Toen hij na de oorlog thuisgebracht werd door mensen uit een ander dorp waren we blij geweest, we waren zo gelukkig…
Voor de derde keer deze dag voel ik de tranen in mijn ogen, deze keer laat ik ze stromen. Nu hoef ik niet sterk te blijven, voor Adil is het al te laat. Hij was zwaar gewond, de medicijnman had voor hem geen middel dat hielp en de dokter kwam pas in het dorp toen het al te laat was.
‘Abeni! Abeni, kom kijken ik kan touwtjespringen’, roept mijn zusje terwijl ze stralend naar me toe komt. Langzaam sta ik op en kijk hoe Asha met haar kleine beentjes op en neer springt. Twee van haar vriendinnetjes draaien aan het touw en Asha springt steeds net op tijd omhoog om het touw te ontwijken. Glimlachend bedenk ik me hoe trots ik was, toen ik net als zij leerde touwtjespringen.
Dan struikelt Asha en is een ander meisje aan de beurt. Ik kijk nog even naar de kinderen die in het laatste avondlicht op de open plek in het dorp aan het spelen zijn. Dan lopen Asha en ik samen terug naar huis. Kletsend over alle spelletjes die mijn kleine zusje kan, ben ik even mijn zorgen vergeten. Heel even ben ik weer gelukkig, net als toen ik zelf nog een kind, maar als we de hut binnen kruipen en ik naar moeder kijk, voel ik de zorgen weer op mijn schouders drukken.
Zacht pratend hoort Aisha haar dochters de hut binnen binnenkomen. Ze hoort de deurtjes van het oude houten kastje, dat nog gemaakt is door haar eigen opa, kraken. Ze luistert hoe Abeni de rieten matjes uitrolt, de geverfde lappen uitspreidt en haar zusje welterusten zegt. Haar hoofd bonkt van de pijn en ze rilt, hoewel ze weet dat het in de hut even heet en benauwd is als altijd. Dan voelt ze een zachte kus op haar voorhoofd.
Abeni pakt haar hand en fluistert: ‘Je wordt toch weer beter moeder?’ Abeni haar stem trilt en klinkt angstig. Aisha’s adem stokt, ze weet dat ze niet beter wordt, ze voelt zich zwak en beseft dat ze haar dochtertjes eenzaam achter zal laten. Abeni knijpt in haar hand en Aisha probeert haar ogen te openen en haar hoofd te schudden.
‘Mama, je wordt toch beter’. Ze hoort nu de paniek in haar dochters stem en er rolt een traan over haar wang. Weer schud Aisha haar hoofd en met alle kracht die ze nog heeft fluistert ze: ‘Lieve Abeni zorg goed voor je zusje. Vergeet niet dat ik van jullie houd, zorg dat je zusje mij niet zal vergeten’. Ze kijkt haar dochter aan en ziet hoe ze in snikken uitbarst. Abeni slaat haar armen om haar heen en Aisha voelt haar ogen dichtzakken.
Ik wrijf de tranen uit mijn ogen en streel zachtjes over moeders arm.
‘Ik beloof dat ik voor Asha zal zorgen, ik zal haar altijd vertellen wat een lieve moeder ze heeft’, fluister ik. Dan hoor ik moeders adem wegsterven, ik neem haar in mijn armen en, zachtjes, om mijn zusje niet te wekken, snik ik het uit.
Zo stil mogelijk loop ik het kleine donkere lemen hutje binnen, mijn ogen strak gericht op de magere vrouw die in het hoekje van de ruimte licht. Door de streep licht die vanuit de opening op haar gezicht valt, valt het extra op hoe bleek en uitgedroogd haar huid is.
‘Moeder’, fluister ik zachtjes. Er komt een licht gekreun vanuit het zelfgemaakte bed, maar verder blijven alle tekenen van leven weg.
Een paar dagen geleden, toen de medicijnman moeder een drankje gaf, leek alles nog zo mee te vallen. Er rolt een traan over mijn wang, die ik boos wegveeg.
‘Niet huilen’, mompel ik tegen mezelf. Huilen betekend opgeven, zei oma altijd wanneer er gevochten werd. Ik moest sterk blijven, dan zou alles goed komen.
Ik ben sterk gebleven en dat heeft geholpen, de oorlog is voorbij.
Bijgelovig als ik ben veeg ik mijn tranen weg en was het bloed van moeders gezicht. De wond is nog steeds niet opgedroogd en begint te stinken, geen goed teken weet ik. Als moeder nog meer bloed verliest, is het over. Dat vertelde de medicijnman gisteren.
‘Abeni,’ bromt vader vanuit de opening, ‘je kunt niets voor haar doen, zorg dat er eten voor mij is’. Na een laatste blik op moeder maak ik gehoorzaam het eten voor vader klaar.
Terwijl ik vader de rijst voor zet, gaan mijn gedachten terug naar moeder. Mama was altijd een sterke vrouw, ook die ochtend dat ze water ging halen, eigenlijk mijn taak, eigenlijk had ik moeten gaan. Mijn ogen schieten weer vol en opnieuw moet ik de tranen weg wegknipperen. Water halen is mijn taak, maar ik had een ontsteking aan mijn voet en moeder was gegaan.
Pas een uur nadat ze vertrokken was, toen ik me al zorgen begon te maken, kwam de buurjongen naar me toe rennen. Hijgend zei hij dat ik mee moest komen. Ik ben met hem mee gerend en zag mijn moeder liggen, vlak naast de stoffige weg.
‘Abeni! Ga opruimen’, rukt vader me met een snauw uit mijn gedachten. Ik mompel een excuus en loop met de pan naar achter, vader heeft niet veel overgelaten zie ik, als ik met pijn in mijn maag van de honger, in de pan kijk. Het is niet eens genoeg voor één persoon, laat staan voor twee hongerige meisjes.
Maar ja, ook daarover klagen heeft geen zin. Het heeft al maanden niet meer geregend en vader eet nou eenmaal als eerste, hij is de man in huis.
Terwijl ik de pan schoonboen hoor ik mijn zusje met een paar andere meisjes net buiten ons erf touwtje springen. Mijn favoriete spelletje van vroeger, uit de tijd toen ik nog een klein meisje was. Elke dag speelde ik met mijn vriendinnetjes, tot moeder mij op een dag verbood touwtje te springen, ik moest een vrouw worden had vader tegen haar gezegd. Natuurlijk was ik boos, maar dat had geen zin gehad.
Vanaf toen besefte ik dat het leven niet eerlijk is. Ik mocht niet meer touwtje springen, niet meer met de jongens praten en moest leren me als een echte vrouw te gedragen. Altijd als ik ongehoorzaam was jammerde moeder dat Hadith, de man aan wie ik beloofd was, niet met zo’n ongehoorzame vrouw zou willen trouwen. Die zorg was trouwens voor niets geweest, Hadith moest vechten voor de rebellen en is nooit meer terug gekomen.
Verdrietig schud ik mijn hoofd, veel jongens uit het dorp waren verdwenen en weinig waren levend terug gekomen de meesten hebben we zelfs helemaal niet meer gezien en hun families hebben hun kinderen niet eens kunnen begraven. Ook mijn grote broer, Adil, moest meevechten. Toen hij na de oorlog thuisgebracht werd door mensen uit een ander dorp waren we blij geweest, we waren zo gelukkig…
Voor de derde keer deze dag voel ik de tranen in mijn ogen, deze keer laat ik ze stromen. Nu hoef ik niet sterk te blijven, voor Adil is het al te laat. Hij was zwaar gewond, de medicijnman had voor hem geen middel dat hielp en de dokter kwam pas in het dorp toen het al te laat was.
‘Abeni! Abeni, kom kijken ik kan touwtjespringen’, roept mijn zusje terwijl ze stralend naar me toe komt. Langzaam sta ik op en kijk hoe Asha met haar kleine beentjes op en neer springt. Twee van haar vriendinnetjes draaien aan het touw en Asha springt steeds net op tijd omhoog om het touw te ontwijken. Glimlachend bedenk ik me hoe trots ik was, toen ik net als zij leerde touwtjespringen.
Dan struikelt Asha en is een ander meisje aan de beurt. Ik kijk nog even naar de kinderen die in het laatste avondlicht op de open plek in het dorp aan het spelen zijn. Dan lopen Asha en ik samen terug naar huis. Kletsend over alle spelletjes die mijn kleine zusje kan, ben ik even mijn zorgen vergeten. Heel even ben ik weer gelukkig, net als toen ik zelf nog een kind, maar als we de hut binnen kruipen en ik naar moeder kijk, voel ik de zorgen weer op mijn schouders drukken.
Zacht pratend hoort Aisha haar dochters de hut binnen binnenkomen. Ze hoort de deurtjes van het oude houten kastje, dat nog gemaakt is door haar eigen opa, kraken. Ze luistert hoe Abeni de rieten matjes uitrolt, de geverfde lappen uitspreidt en haar zusje welterusten zegt. Haar hoofd bonkt van de pijn en ze rilt, hoewel ze weet dat het in de hut even heet en benauwd is als altijd. Dan voelt ze een zachte kus op haar voorhoofd.
Abeni pakt haar hand en fluistert: ‘Je wordt toch weer beter moeder?’ Abeni haar stem trilt en klinkt angstig. Aisha’s adem stokt, ze weet dat ze niet beter wordt, ze voelt zich zwak en beseft dat ze haar dochtertjes eenzaam achter zal laten. Abeni knijpt in haar hand en Aisha probeert haar ogen te openen en haar hoofd te schudden.
‘Mama, je wordt toch beter’. Ze hoort nu de paniek in haar dochters stem en er rolt een traan over haar wang. Weer schud Aisha haar hoofd en met alle kracht die ze nog heeft fluistert ze: ‘Lieve Abeni zorg goed voor je zusje. Vergeet niet dat ik van jullie houd, zorg dat je zusje mij niet zal vergeten’. Ze kijkt haar dochter aan en ziet hoe ze in snikken uitbarst. Abeni slaat haar armen om haar heen en Aisha voelt haar ogen dichtzakken.
Ik wrijf de tranen uit mijn ogen en streel zachtjes over moeders arm.
‘Ik beloof dat ik voor Asha zal zorgen, ik zal haar altijd vertellen wat een lieve moeder ze heeft’, fluister ik. Dan hoor ik moeders adem wegsterven, ik neem haar in mijn armen en, zachtjes, om mijn zusje niet te wekken, snik ik het uit.