blossum
Geplaatst: 29 aug 2013 16:29
Een zachte streling over haar wangen. Het rustige gefluister van de wind in haar oren. Het laat haar haren opwaaien. De ruisende zee die haar zegt hoe ze helderder kan nadenken over het leven. Het begint al donker te worden. De eerste avondsterren zijn al bijna zichtbaar. De zon die een vreemde gouden gloed van zich achterlaat, terwijl hij op zijn eigen tempo in de oceaan verdwijnt. De maan die al lichtjes begint te gloeien. Een zucht verlaat haar mond. Gesloten ogen. Hopend dat hij nog eens langs zou komen. De plek waar zij elkaar voor het eerst hadden ontmoet. Het was een zomerse avond net als deze dag. Maar dat mag ook wel als het bijna het einde is van de zevende maand. Buiten de stad wonen heeft zo zijn nadelen. Ze opent haar saffier blauwe ogen, die zo mystiek zijn als de helderste nachten en zo rustgevend zijn als de ruisende zee. Ze zet haar handen in het hoge gras en kijkt naar de maan die zich meer en meer aan haar laat zijn. Ze hoopt dat hij haar nu ook ziet. De gaten van de maan zijn voor haar net ogen. Ze kan de wereld laten schijnen met haar krachten in de donkerste avonden die zij maakt. De maan zal iedereen de weg wijzen voor wie dat wilt en voor wie het bestemd is. Hij had haar ooit verteld dat zij meer was dan die volle schijnende maan. Dat zei meer was dan die wilde golven, maar ook de rustige en mystieke zee. Dat zij meer was dan de zon die elke keer weer mensen en dieren kunnen laten ontwaken uit hun slaap en kunnen genieten van zijn warme stralen. Zij was meer dan de natuur die hier op deze ronde planeet leeft. Het had haar geraakt tot in het diepste puntje van haar aderen. Ze was verlamd toen hij dat zei, maar nu laat zij die traan van geluk vallen voor een enkele trieste traan. Ze voelde zich eenzaam zonder hem. Ze hoopte zo erg zijn warme en stevige armen weer om haar heen te voelen, maar ze kon er nu enkel nog over dromen of dat het een grote nachtmerrie is geworden. Een herhalende droom waar ze 's nachts wakker van schrikt en de rest van de avond de slaap niet meer kan vatten. Het kilt haar diep van binnen. De pijn die ze iedere avond voelt, had ze voor haar zusje allang verdrongen, maar hij liet haar diezelfde pijn elke avond opnieuw voelen. Het was de pijn van verlies. Van een verloren iemand en dat kan niemand weghalen. Daar was maar één remedie voor en dat was, dat hij weer terug zou keren naar de ontmoetingsplek op een heuvel onder de grote bloesem, die uitkeek op de zee en waar je een prachtige uitzicht had op de hemel. Waar je zó mooi het verschil zag tussen dag en nacht. De zon en de maan. Een werkelijke pracht van de meest mooiste beeld van natuur. De meest gewillige natuurverschijnsel die een mens maar kan bedenken. Ze doet niet eens de moeite om die ene traan weg te halen. De maan mag zien dat ze erom treurt. Meer en meer sterren beginnen boven haar te flikkeren. Met een schuin gezicht kijkt ze naar de sterren. Het is net of deze blinkende meteorieten haar iets willen vertellen. Met een dromerige blik laat ze haar ogen afdwalen naar de maan. Ze schijnt feller. Een mooie crèmekleurige gloed geeft ze af. Opnieuw komt er een zucht uit haar mond. Was hij maar hier om dit mooie verschijnsel te zien. Een strakke wind laait op. De bloesemboom die een stukje verderop achter haar staat ritselt hevig. Bloesemblaadjes vallen van de boom. Ze voelt een paar blaadjes tegen haar aankomen en de rest ziet ze dat de wind het meeneemt over zee en op een gegeven moment net zoals de zon zou laten verdwijnen achter de horizon. Ze draait haar hoofd naar de bloesemboom. Waarom zou de wind zich opeens zo erg laten oplaaien? In de stralen van de maan ziet ze twee blinkende ogen haar aanstaren. Ze blijft naar de gedaante kijken. Zou het hem zijn? Zou hij het werkelijk zijn? Zou hij toch terug gekomen zijn naar haar? Haar blik glijdt weg van de gedaante terug naar de maan. Ze schijnt feller dan ze ooit heeft gedaan. Een warme gloed overwelmd haar versteende lichaam. Of zou het enkel een droom zijn. Ze durft haar blik niet weer terug naar achter te brengen. Te bang dat het enkel een illusie was. De kracht van de maan. Een waanbeeld van haar pijn en verdriet en te veel willen wat er misschien niet kan zijn. Zou ze durven. Haar keel begint zachtjes op gang te komen.
"Ben jij het echt?"
Het is hier niets veranderd. Dat vond hij tenminste doch. Zou hij durven terug te gaan de plek waar ze elkaar hadden ontmoet? Het pad naar het open veld waar de je de zon in de maan zag verwisselen, was ver, maar hij had het er voor over als zij daar zou zijn. Hij zag de zon op zijn gemakje in de zee verdwijnen. Hij vond het heerlijk om de laatste zonnestralen van de dag op zijn huid te voelen. De wind waaide door zijn half korte zwarte haren. Dat zal de laatste warme avondbries zijn die hij zal voelen deze avond. De sterren waren al bezig zich te laten zien op een manier die niemand begreep. Zelfs hij niet en hij vond nog wel dat zij meer was dan elk wondertje van de natuur. Maar dat vindt hij nu nog steeds. Hij hoopt dat ze nog altijd zo wonderschoon zal zijn als de schijnende maan. De maan probeert haar gloed al te laten zien, terwijl hij rustig over het pad wandelt. In de verte ziet hij de bloesem al staan op de top van de behaarde klif. Met een glimlach en een dromerige blik in zijn smaragdgroene ogen bleef hij even naar het prachtige schepsel van natuur kijken. Dit beeld zal hij nooit uit zijn geheugen kunnen wissen. Een foto er van maken was onnodig. Het beeld en de kleuren zou zelfs de professionelere camera's niet aankunnen. Hij hielt van fotografie, maar hier kon hij alleen maar naar kijken. Er was te veel om te bezichtigen dan een foto zou kunnen laten zien. Hij zet de pas er weer in. Zijn blik staat gericht op de hemel. De sterren flikkeren fel. Net of dat ze hem iets willen zeggen, maar wat zou dat in vredes naam kunnen zijn. De sterren maken plaats voor een groot, rond, vol schijnende minuscule deeltje die zijn zicht verstrooid. Voor hij het zelf nog maar door had, stond hij bij de bloesemboom. Hij liet zijn blik over de heuvel glijden. Op het puntje van de klif zag hij een gedaante zitten. Zwarte haren wapperen wild om haar heen. In het maanlicht ziet ze er beeldschoon uit. Net zoals hij haar nog voor zich kon halen als toen. Het was al een vreselijke tijd geleden. Hij had verscheidene bijbaantjes gehad om aan het geld te komen om hier te zijn. Hij kon zich niet veroorloven om dit prachtige gedaante niet te kunnen zien of zelfs nog te kunnen bewonderen. Het zou te veel pijn doen en deed hem al langer pijn dan de pijn die nu weer opkwam. Zou hij durven naar haar toe te gaan? Hij wist het niet. Hij was te bang voor haar reactie. Een stevige wind laait plots op. De bloesemboom ritselt hevig boven zijn hoofd. De wind neemt de los gevallen bloesembladeren mee naar haar toe en overige bloesems neemt hij mee de wijde wereld in. Hij voelt haar ogen in de zijne branden. Moest hij wachten op haar of zou hij naar haar toe gaan? Hij zag dat ze haar blik weer naar boven richtte. Hij sloot zijn ogen. Voorzichtig opende hij ze weer. Hij was té bang dat het een illusie is. Een waanbeeld van verdriet en pijn die hij die hele tijd had gehad. Hij had haar gemist. Te erg gemist. Of was zij net zoals hij ook zó bang om iets te doen. Hij voelt zich versteend tegen de bloesemboom, terwijl hij zijn blik niet van haar afhaalt. De wind maakt een ommekeer. Zacht gefluister langs zijn oren. 'Ben jij het echt?' hoort hij een hemelse stem. Zijn ogen zijn gesloten, terwijl hij na geniet van het geluid, voelt hij de wind weer terug draaien. Dit is zijn kans, merkt hij. Zou hij durven te antwoorden op de wind. Hij opent zijn keelgat.
"Ja, ik ben het echt."
"Ben jij het echt?"
Het is hier niets veranderd. Dat vond hij tenminste doch. Zou hij durven terug te gaan de plek waar ze elkaar hadden ontmoet? Het pad naar het open veld waar de je de zon in de maan zag verwisselen, was ver, maar hij had het er voor over als zij daar zou zijn. Hij zag de zon op zijn gemakje in de zee verdwijnen. Hij vond het heerlijk om de laatste zonnestralen van de dag op zijn huid te voelen. De wind waaide door zijn half korte zwarte haren. Dat zal de laatste warme avondbries zijn die hij zal voelen deze avond. De sterren waren al bezig zich te laten zien op een manier die niemand begreep. Zelfs hij niet en hij vond nog wel dat zij meer was dan elk wondertje van de natuur. Maar dat vindt hij nu nog steeds. Hij hoopt dat ze nog altijd zo wonderschoon zal zijn als de schijnende maan. De maan probeert haar gloed al te laten zien, terwijl hij rustig over het pad wandelt. In de verte ziet hij de bloesem al staan op de top van de behaarde klif. Met een glimlach en een dromerige blik in zijn smaragdgroene ogen bleef hij even naar het prachtige schepsel van natuur kijken. Dit beeld zal hij nooit uit zijn geheugen kunnen wissen. Een foto er van maken was onnodig. Het beeld en de kleuren zou zelfs de professionelere camera's niet aankunnen. Hij hielt van fotografie, maar hier kon hij alleen maar naar kijken. Er was te veel om te bezichtigen dan een foto zou kunnen laten zien. Hij zet de pas er weer in. Zijn blik staat gericht op de hemel. De sterren flikkeren fel. Net of dat ze hem iets willen zeggen, maar wat zou dat in vredes naam kunnen zijn. De sterren maken plaats voor een groot, rond, vol schijnende minuscule deeltje die zijn zicht verstrooid. Voor hij het zelf nog maar door had, stond hij bij de bloesemboom. Hij liet zijn blik over de heuvel glijden. Op het puntje van de klif zag hij een gedaante zitten. Zwarte haren wapperen wild om haar heen. In het maanlicht ziet ze er beeldschoon uit. Net zoals hij haar nog voor zich kon halen als toen. Het was al een vreselijke tijd geleden. Hij had verscheidene bijbaantjes gehad om aan het geld te komen om hier te zijn. Hij kon zich niet veroorloven om dit prachtige gedaante niet te kunnen zien of zelfs nog te kunnen bewonderen. Het zou te veel pijn doen en deed hem al langer pijn dan de pijn die nu weer opkwam. Zou hij durven naar haar toe te gaan? Hij wist het niet. Hij was te bang voor haar reactie. Een stevige wind laait plots op. De bloesemboom ritselt hevig boven zijn hoofd. De wind neemt de los gevallen bloesembladeren mee naar haar toe en overige bloesems neemt hij mee de wijde wereld in. Hij voelt haar ogen in de zijne branden. Moest hij wachten op haar of zou hij naar haar toe gaan? Hij zag dat ze haar blik weer naar boven richtte. Hij sloot zijn ogen. Voorzichtig opende hij ze weer. Hij was té bang dat het een illusie is. Een waanbeeld van verdriet en pijn die hij die hele tijd had gehad. Hij had haar gemist. Te erg gemist. Of was zij net zoals hij ook zó bang om iets te doen. Hij voelt zich versteend tegen de bloesemboom, terwijl hij zijn blik niet van haar afhaalt. De wind maakt een ommekeer. Zacht gefluister langs zijn oren. 'Ben jij het echt?' hoort hij een hemelse stem. Zijn ogen zijn gesloten, terwijl hij na geniet van het geluid, voelt hij de wind weer terug draaien. Dit is zijn kans, merkt hij. Zou hij durven te antwoorden op de wind. Hij opent zijn keelgat.
"Ja, ik ben het echt."