Thomas Thames tegen Jack The Ripper
Geplaatst: 20 nov 2013 13:27
Hoofdstuk 1
31 augustus 1888
Mary Ann wreef haar rokken terug deftig. Ze keek rond. Whitechapel zag er ’s nachts best aantrekkelijk uit. Hoewel het merendeel van de bevolking daar misschien anders over zou denken. Ze keek omhoog. De wolken vormden een kring rond de maan terwijl deze zijn stralen op de aarde losliet. Een wondermooi schouwspel van licht en duisternis. Mary Ann genoot om er naar te kijken. Ze noemde het een wolkenring, niet beseffende wat de echte term er voor was. Het begon frisser te worden. Het was dan misschien wel eind augustus, maar het weer in Engeland deed soms vreemde dingen. ’s Nachts ronddwalen was misschien niet zo’n goed idee geweest, maar ze had geen andere keuze. Toen ze na het afwerken van haar laatste klant wou overnachten in een pension werd ze buitengewerkt omdat ze volgens de uitbater niet genoeg geld opzak zou hebben. Onzin, had Mary Ann gedacht. Ze had aan haar laatste klant genoeg verdient om twee nachten op rij in een duur pension te slapen. Het was haar beroep waarop de uitbater van het pension haar beoordeeld had. Een beroep dat voor vele een zegen is en voor andere een vloek.
Mary Ann was een prostitué, een hoer. Een vrouw die zichzelf en haar lichaam verkocht aan mannen die thuis niet aan hun trekken kwamen en hun behoeften bij haar kwamen bevredigen. Ze vond van zichzelf dat ze die mannen een dienst bewees. Beter zo dan dat ze vrouwen gingen lastig vallen dacht Mary Ann altijd en ze verdiende er nog goed aan ook. De vreemde vereisten van de mannen nam ze er dan maar bij. Haar laatste klant had niet zo’n vreemde wensen gehad. Hij was zeer liefdevol, Mary Ann had hem nog nooit gezien. Hij leek zijn weg niet te kennen in Whitechapel en het was zeker zijn eerste keer geweest. Nu ja, zijn eerste keer dat hij er voor betaalde tenminste.
Het boeide Mary Ann niet zo, stiekem had ze er zelf ook van genoten. De job was snel gebeurd, na nog geen vijf minuten kwam hij klaar en had ze haar geld verdient, maar hij was lief. Hij was anders dan alle andere perverten met wie ze soms de lakens deelde.
Mary Ann vroeg zich af hoe laat het was, ze had er geen notie van. De klok die op de toren van Whitechapel stond was net zoals de rest van de straat, doods. Ze vermoede dat het nu rond zes uur zou zijn. Misschien nog vroeger. Half zes. Ze had het kunnen vragen aan de man die op de hoek stond van de Osborn Street en de Whitechapel Road, maar daar had ze geen zin in. Ze dwaalde liever wat rond, alleen met haar gedachte. Ze sloeg Buck’s Row in. Een steegje gelegen achter Whitechapel. Ze hoopte dat de uitbater van het pension daar haar wel een slaapplaats zou gunnen. Buck’s Row lag er verlaten bij, maar Mary Ann had een beklemmend gevoel. Ze had het gevoel dat iemand naar haar keek. Haar begluurde alsof ze een dier was in de zoo.
Ze keek rond in de steeg. Niemand te bespeuren, ze hoopte dat ze snel aan het pension zou zijn. Normaal voelde ze zich altijd veilig in Whitechapel en omstreken, maar deze keer niet. Ze had het gevoel dat ze gevolgd werd. Waarschijnlijk een potentiële klant die haar niet meteen wou aanspreken maar haar liever volgde tot ze alleen was. Ze was alleen nu, als het een klant had geweest had hij haar nu toch kunnen aanspreken. Waarom deed hij dat niet? Keek hij liever? Waarom zag ze hem niet? Het gevoel bekeken te worden werd sterker. Mary Ann begon sneller te stappen, haar ademhaling versnelde. Ze hoopte dat het pension in de buurt was, dat ze snel van de straat kon.
“Excuseer.”
Een fijne stem achter haar sprak haar aan.
Ze draaide zich om, soepel met de souplesse van een jonkvrouw die een man moet versieren. Ze hoopte dat dit de klant was die haar en centen en een onderkomen kon bezorgen.
Ze keek in de ogen van de persoon die haar had aangesproken. Ze hield haar adem in. Ze keek in hole ogen, ogen die leken op de ogen van de dood. Ze wou gillen, maar er kwam niet uit haar keel.
Het laatste wat ze zag was een schittering, een zilveren straal die op haar afkwam. Toen was er pijn. Daarna was er niets meer.
Doodse stilte.
31 augustus 1888
Mary Ann wreef haar rokken terug deftig. Ze keek rond. Whitechapel zag er ’s nachts best aantrekkelijk uit. Hoewel het merendeel van de bevolking daar misschien anders over zou denken. Ze keek omhoog. De wolken vormden een kring rond de maan terwijl deze zijn stralen op de aarde losliet. Een wondermooi schouwspel van licht en duisternis. Mary Ann genoot om er naar te kijken. Ze noemde het een wolkenring, niet beseffende wat de echte term er voor was. Het begon frisser te worden. Het was dan misschien wel eind augustus, maar het weer in Engeland deed soms vreemde dingen. ’s Nachts ronddwalen was misschien niet zo’n goed idee geweest, maar ze had geen andere keuze. Toen ze na het afwerken van haar laatste klant wou overnachten in een pension werd ze buitengewerkt omdat ze volgens de uitbater niet genoeg geld opzak zou hebben. Onzin, had Mary Ann gedacht. Ze had aan haar laatste klant genoeg verdient om twee nachten op rij in een duur pension te slapen. Het was haar beroep waarop de uitbater van het pension haar beoordeeld had. Een beroep dat voor vele een zegen is en voor andere een vloek.
Mary Ann was een prostitué, een hoer. Een vrouw die zichzelf en haar lichaam verkocht aan mannen die thuis niet aan hun trekken kwamen en hun behoeften bij haar kwamen bevredigen. Ze vond van zichzelf dat ze die mannen een dienst bewees. Beter zo dan dat ze vrouwen gingen lastig vallen dacht Mary Ann altijd en ze verdiende er nog goed aan ook. De vreemde vereisten van de mannen nam ze er dan maar bij. Haar laatste klant had niet zo’n vreemde wensen gehad. Hij was zeer liefdevol, Mary Ann had hem nog nooit gezien. Hij leek zijn weg niet te kennen in Whitechapel en het was zeker zijn eerste keer geweest. Nu ja, zijn eerste keer dat hij er voor betaalde tenminste.
Het boeide Mary Ann niet zo, stiekem had ze er zelf ook van genoten. De job was snel gebeurd, na nog geen vijf minuten kwam hij klaar en had ze haar geld verdient, maar hij was lief. Hij was anders dan alle andere perverten met wie ze soms de lakens deelde.
Mary Ann vroeg zich af hoe laat het was, ze had er geen notie van. De klok die op de toren van Whitechapel stond was net zoals de rest van de straat, doods. Ze vermoede dat het nu rond zes uur zou zijn. Misschien nog vroeger. Half zes. Ze had het kunnen vragen aan de man die op de hoek stond van de Osborn Street en de Whitechapel Road, maar daar had ze geen zin in. Ze dwaalde liever wat rond, alleen met haar gedachte. Ze sloeg Buck’s Row in. Een steegje gelegen achter Whitechapel. Ze hoopte dat de uitbater van het pension daar haar wel een slaapplaats zou gunnen. Buck’s Row lag er verlaten bij, maar Mary Ann had een beklemmend gevoel. Ze had het gevoel dat iemand naar haar keek. Haar begluurde alsof ze een dier was in de zoo.
Ze keek rond in de steeg. Niemand te bespeuren, ze hoopte dat ze snel aan het pension zou zijn. Normaal voelde ze zich altijd veilig in Whitechapel en omstreken, maar deze keer niet. Ze had het gevoel dat ze gevolgd werd. Waarschijnlijk een potentiële klant die haar niet meteen wou aanspreken maar haar liever volgde tot ze alleen was. Ze was alleen nu, als het een klant had geweest had hij haar nu toch kunnen aanspreken. Waarom deed hij dat niet? Keek hij liever? Waarom zag ze hem niet? Het gevoel bekeken te worden werd sterker. Mary Ann begon sneller te stappen, haar ademhaling versnelde. Ze hoopte dat het pension in de buurt was, dat ze snel van de straat kon.
“Excuseer.”
Een fijne stem achter haar sprak haar aan.
Ze draaide zich om, soepel met de souplesse van een jonkvrouw die een man moet versieren. Ze hoopte dat dit de klant was die haar en centen en een onderkomen kon bezorgen.
Ze keek in de ogen van de persoon die haar had aangesproken. Ze hield haar adem in. Ze keek in hole ogen, ogen die leken op de ogen van de dood. Ze wou gillen, maar er kwam niet uit haar keel.
Het laatste wat ze zag was een schittering, een zilveren straal die op haar afkwam. Toen was er pijn. Daarna was er niets meer.
Doodse stilte.