Pagina 1 van 1

Tears of a flower

Geplaatst: 04 dec 2013 19:08
door maura2209
Proloog

Ik dacht altijd dat ik het wel zou redden. Je weet wel, de wereld zou me niet klein krijgen. Ik kan het aan. Verdrinken in de chaos van de wereld is een veel te zwak einde. Ik blijf sterk, dacht ik. Maar ik ben erachter gekomen dat er een punt is dat verdrinken een betere oplossing lijkt dan te blijven trappelen. Ik verdrink. Al mijn reddingboeien zijn verdwenen en ik blijf dieper zinken. Het is oké. De pijn is er. Ik laat het over me komen. De wereld is dezelfde gebleven zonder haar. Maar mijn wereld is helemaal anders. Ze was een deel van mij, een deel dat er nu niet meer is. De dokters hebben gezegd dat ik vooruitgang maak. Ik wil schreeuwen dat ik nooit meer vooruit zal gaan, maar ik weet dat het niet helpt. Door te schreeuwen krijg ik haar niet terug. Dus zink ik. Dieper en Dieper. De diepte is donker. Misschien daarom dat niemand merkt dat ik verdrink.

Hoofdstuk 1

Daar stond ik dan, voor de grote, ijzeren poort van het internaat St- Lucas. Ik belde aan en een strenge stem vroeg wie ik was. Dat was een goede vraag, want wie was ik? Een vraag waar ik de laatste tijd moeite mee had. Ik antwoordde zoals ik het altijd had geleerd: ‘Ik ben Violet van ’t Huys, ik ben nieuw hier.’ Ze zei dat ik binnen mocht komen. De grote poort ging zonder piepen open en ik wandelde naar binnen. Ik keek rond, er viel veel te zien in de prachtige tuin.
Voor zover ik kon zien strekten groene graslanden zich uit. Langs de kant van de brede grindweg waren kleurige bloemenperkjes aangeplant. In het gras stond er af en toe eens een boom met roze bloemenknoppen die schaduw bood voor studenten die pauzeerden of studeerden in de tuin. Door het grasland zag ik smalle paadjes aangelegd die kriskras over het terrein naar gebouwen of tuintjes die omheind waren met een keurig gesnoeide haag liepen. Overal zaten of liepen er leerlingen over het terrein. Ze kuierden met boeken in hun hand over de weggetjes of zaten in het gras te genieten van de lentezon.
Ik wist meteen dat dit een wereld was, waar geldproblemen niet bestonden. De wereld zoals ik ze vroeger kende dus. Maar wat had ik verwacht? Dat mijn moeder me naar een of andere derderangs school zou sturen? Neen, ik wist wat voor school dit was.
Mijn koffer bleef haken achter een steen en ik vloekte op de situatie waar ik nu in terecht was gekomen. Was dat ongeluk maar nooit gebeurd.
Na zeker een halve kilometer over de grindweg te wandelen kwam ik aan bij een oud, imposant gebouw. Een brede marmeren trap leidde naar een zware, houten dubbele deur. De trap werd overschaduwd door een afdak dat omhoog gehouden werd door zuilen. Langs de zuilen groeiden klimplanten omhoog, maar ze overwoekerden het geheel niet. Ondanks de ouderdom van het gebouw toonde het geen tekenen van verval.
Ik slikte.Ik was nu al geïntimideerd door de grootte van de gebouwen en de tuinen, hoe zou ik me dan bij de mensen hier voelen?
Ik liep de trap op en duwde met veel moeite de deur open. Ik ging de grote hal binnen, allemaal jongeren van mijn leeftijd hingen er rond. De hal voelde koel aan en ook binnen was het heel indrukwekkend.
Mijn schoenen zakten weg in een dik tapijt dat in het midden van de kamer gespreid was. De muren waren hoog en bedekt met behangpapier. Het opmerkelijkste was dat overal in de ruimte kaders ophingen met foto’s en schilderijen. De grootste was een schilderij van een man die heel serieus keek en een krulsnor had. Daarnaast zag ik verschillende luchtfoto’s van de school en foto’s van leerkrachten en leerlingen. Waarschijnlijk van beroemde leerkrachten en ex-leerlingen. In het plafond waren kleine engeltjes verwerkt en een kristallen luster maakte de hal af.
De zware deur viel achter me met een knal dicht. Het geroezemoes dat de gesprekken van de leerlingen veroorzaakte stopte en de blikken van alle leerlingen in de hal richtten zich op mij. De ene al wat vriendelijker dan de andere. Ik voelde het schaamrood naar mijn wangen stijgen.
Een kleine vrouw liep me tegemoet en zodra ze me bereikt had begonnen de gesprekken weer, maar de blikken waren noch altijd op mij gericht. Ze stelde zichzelf voor als Wendy, ze was de opvoedster. Ze was heel mager en haar veel te grote kleren slobberden om haar heen. Haar gezicht was gerimpeld en een paar slierten, die uit haar dot waren ontsnapt, plakten op haar gezicht. Ik vond dat ze een gezellige uitstraling had.
Ze nam mijn koffer en leidde me door de doolhof van gangen. De hele weg keek ik naar de grond om al de nieuwsgierige blikken te ontwijken. Ze vertelde bij de verschillende deuren welk lokaal ze verstopten maar ik lette niet erg goed op. Ze stopte even om me voor te stellen aan mijn ‘peter’. Hij zou me wegwijs maken in de school.
Ik keek op en keek in de diepblauwe ogen die me maar al te bekend voorkwamen. Hij keek me doordringend aan en even leek het alsof ik recht tot in zijn ziel kon kijken. Ik zag pijn, veel pijn, hij zag in mij zijn verloren geliefde.
Ik keek weg, lang kon ik dat niet aanzien. Wendy ging verder en ik volgde haar zonder om te kijken naar de jongen die ik alleen maar verdriet zou bezorgen tijdens mijn verblijf hier.
Wendy bracht me naar mijn kamer, die reusachtig was. Aan de rechterkant van de deur was het slaapgedeelte. Tegen de muur stonden twee eenpersoonsbedden met daarnaast een nachtkastje. Achter het bed stond tegen de muur een antieke kleerkast. In de hoek stond een scherm waarachter ik me kon omkleden. Aan de linkerkant stond een tafeltje met 2 stoelen. Ik dacht dat de tafel bedoeld was om huiswerk te maken, totdat ik het brede bureau voor het venster zag staan. Verder stond er nog een toilettafeltje, een boekenkast en een mini-koelkast.
Nadat Wendy me had uitgelegd wat de regels waren en dat er op dit moment niemand bij me sliep maar dat dat wel kon gebeuren, verliet ze de kamer.
Wanneer Wendy me had achtergelaten, stortte ik in. Ik gooide me op het bed en begon luidruchtig te snikken. Hoe kon ik het ongeluk vergeten als ik Alton, het lief van mijn zus, elke dag in de ogen moest kijken en ik het verdriet zag dat ik hem aandeed?
Ik nam de foto van mij en Marjolein, mijn tweelingzus, uit het voorvakje van mijn enorme valies die bedekt was met koeienvlekken. De Foto was wazig door mijn vochtige ogen. Die foto is het enige dat ik zelf had ingepakt, de rest had ik door Lise, het dienstmeisje, laten inpakken. Ik keek naar de foto en zag twee identieke meisjes, bruin haar tot halverwege onze rug, spitse neuzen en een mooi figuur. Het enige verschil was dat ik bruine ogen had en mijn zus de mooiste groene ogen die er bestonden. Op die ogen was ik altijd jaloers geweest. Diezelfde ogen zou ik nooit meer zien, ze zouden niets meer zijn dan een herinnering aan de goede tijd uit mijn leven.
Vroeger vond ik het fijn dat mijn zus en ik op elkaar leken, nu voelde het als een vloek, omdat iedereen in mij mijn dode zus zag. Ik kon bij niemand meer in de buurt zijn zonder hen verdriet te bezorgen.
Ik wist dat Alton na het ongeval naar een internaat gegaan was, om zijn verdriet op zijn eigen manier te verwerken. Maar uitgerekend dit internaat? Dat zou te toevallig zijn. Mijn moeder zat hier voor iets tussen. Waarom had Alton zich als mijn peter aangeboden? Er had toch zeker één of andere strever van de studentenraad mijn peter kunnen zijn?
Telkens als hij me aankeek zou hij aan mijn zus denken, telkens als ik hem aankeek zou ik aan mijn zus denken.
Ik zette de foto op mijn nachtkastje en trok mijn kleren die ik op de rit naar hier had gedragen uit. Ze stonken naar zweet van de stressvolle reis naar hier.
Ik trok in de plaats een jeans, een donkerblauw T-shirt en een donkergroene, wollen sjaal aan. Ik keek nog even in de spiegel om de laatste bewijzen van mijn huilpartij weg te wissen.
Ik besloot om even in de tuinen te gaan wandelen, die ik daarstraks maar vluchtig kon bekijken. Er waren nog veel andere mensen op hetzelfde idee gekomen, dus liep ik snel door tot ik in een prachtige bloementuin kwam.
Er was één andere jongen, die me niet opmerkte, omdat hij druk bezig was met een duur fototoestel, hij fotografeerde de kleurrijke bloemen in de tuin.
Ik liep langs de bloemen, zo stil mogelijk zodat de jongen niets van mijn aanwezigheid zou merken en zei in mijn hoofd de Latijnse namen van elke bloem afzonderlijk op. Verbena bonariensis, Ajuga reptans, Sedum spectabile, Centaurea dealbata… Dat had ik van mijn vader geleerd, voordat hij ons verliet. Hij had ons ook allebei naar bloemen vernoemd.
Het was al ruim zeven jaar geleden dat Marjolein en ik allebei een brief van hem op ons hoofdkussen vonden. We waren negen jaar, te klein om te begrijpen dat we onze vader nooit meer terug zouden zien.
Nadat ik me gebukt had om aan een zonneroosje, mijn lievelingsbloem, te ruiken merkte ik dat de jongen met de camera me in het oog gekregen had. Hij bestudeerde me alsof ik een museumstuk was dat voor een grote oorlog had gezorgd. Zijn wenkbrauwen waren gefronst. Alles samengevat keek hij niet bijzonder vriendelijk. Als hij merkte dat ik hem ook aanstaarde, ruimde hij zijn camera op en haastte zich de tuin uit. Dat was een vreemde ontmoeting, dacht ik bij mezelf.
Ik zette me op een bankje en sloot mijn ogen om te genieten van de zon. De zon brandde op mijn gezicht en ik probeerde me alleen te concentreren op de hitte. Als ik mijn ogen opendeed begon het al te schemeren. Ik slenterde langzaam naar mijn kamer.
Op mijn kamer deed ik een trui aan en dan ging ik naar bed. Ik piekerde me rot over mijn eerste schooldag morgen waardoor ik veel te laat in slaap viel. Om 5 uur ’s morgens werd ik terug wakker. Ik zuchtte omwille van het vroege uur: Ik had maar 4 uur geslapen! Het was niets nieuws, ik sliep de laatste tijd erg slecht, maar toch ergerde ik me eraan.
Ik bleef nog even liggen maar toen de zon begon op te komen, wilde ik naar buiten. Ik trok een joggingbroek aan, maakte een knot boven op mijn hoofd en sloeg mijn sjaal om mijn hals.
Zodra ik de eerste stap buiten zette op de trap liep er een rilling over mijn rug. Brrrrr, het was nog fris voor de tijd van het jaar. Ik stak mijn handen in mijn zakken van mijn trui en wandelde de marmeren trap af.
Ik genoot van de pracht om me heen: De dauw op het gras, de ontluikende bloemen, de frisse groene bladeren aan de bomen en de felle geeltinten van de opkomende zon.
Ik zwierf een beetje rond en uiteindelijk kwam ik in dezelfde bloementuin terecht van gisteren.
In plaats van me op het bankje te zetten, deed ik mijn sjaal uit als hoofdkussen en ging ik op het vochtige gras liggen. Ik liet de verlegen zonnestralen mijn gezicht strelen en ging met mijn vingers langs de toppen van het gras.
Opeens bleven mijn vingers haken achter een iets langere stengel. Ik draaide mijn hoofd weg van de zon in de richting van de plant. En daar stond ze dan: Origanum rosenkuppel. De paars-roze kleur, de kleine bloemen, de blaadjes die er zo zacht uit zagen, dat je er instinctief wilde aankomen. Marjolein, fluisterden mijn lippen.
Het luidop horen van haar naam, ook al zei ik het zelf, was te veel. Ik schoot meteen recht. Al de rust die zonet bezit had genomen van mijn geest en lichaam had plaats gemaakt voor een angst, die me wel bekend was sinds het ongeval. Ik voelde de paniekaanval al komen en mijn eerste reflex was om weg te lopen, maar als er iets was wat ik had geleerd in de maanden na het ongeval, was het wel dat lopen niets hielp. Dus zette ik me terug op de grond en klemde mijn hoofd tussen mijn benen. Ik probeerde mijn ademhaling onder controle te krijgen, wat al een hele opgave was.
Na vijf minuten zo te zitten, was ik gekalmeerd en stond ik voorzichtig op. Ik nam mijn sjaal van de grond en deed hem aan. Als ik terug wandelde over de grijze kiezels hoorde ik duidelijk de stem van Alton en van een andere jongeman. Ik bleef even staan en luisterde hun gesprek af. Alton sprak op een verhitte toon: ‘Maar misschien kan ze me helpen’ ‘Helpen met wat? Ze zal je alleen maar verdriet bezorgen, Alton. Ik heb je al te veel zien lijden.’ Antwoordde een andere stem. Ik voelde dat dit gesprek over mij ging. Alton zuchtte, maar zei niets meer. Hij kwam de hoek om en stond verbaasd stil als hij me zag. ‘Violet!’ Riep hij verwonderd uit. Na een korte ongemakkelijke stilte zei Alton op zachte toon ‘Lenden, kom eens hier, ik wil je aan iemand voorstellen.’

Hoofdstuk 2


De jongen van de bloementuin kwam ook de hoek om en dit keer bekeek ik hem zoals ik nog nooit naar iemand had gekeken. Als een blinde die de zon voor het eerst ziet.
Zijn lichtbruin, zacht krullend haar, zijn grote donkerbruine ogen, zijn brede schouders en zijn opvallende jukbeenderen. Het witte T-shirt met bruine aardevegen erop benadrukte zijn zongebruinde huid en de afgeknipte jeansbroek paste perfect rond zijn heupen. Hij droeg afgetrapte gympen waarvan de veters ontbraken.
Hij was prachtig, enkel de bezorgde blik die op zijn gezicht lag, beviel me niet. Dan bedacht ik dat hij zich zorgen maakt om Alton omdat ik hier was. Terwijl Alton ons aan elkaar voorstelde, keken we elkaar alleen maar aan. Geen begroeting, geen beleefdheden, alleen maar elkaars blik. Er lag een soort glinstering in zijn ogen, iets dat ver verborgen lag achter zijn mooie gezicht. Iets dat zijn kans afwachtte om naar buiten te breken. Zonder aankondiging liep ik weg en rende zo snel als ik kon naar mijn kamer. Als ik in mijn kamer aankwam was ik buiten adem. Ik zette me tegen de deur. Er was iets aan die jongen dat me van streek maakte. Lenden. Ik zei zijn naam luidop, proefde zijn naam. Het was een naam die perfect bij hem paste. Uniek, speciaal, mysterieus, ik ging een hele reeks woorden af om hem te beschrijven, maar ik kon geen woord vinden dat goed bij hem paste. Nog nooit was ik zo onder de indruk geweest van een jongen. Ik kon het gevoel onmogelijk beschrijven. Die jongen had iets wat niemand anders had. Iets waardoor ik hem instinctief wil slaan en kussen tegelijk. Iets dat hem zo fascinerend maakt dat ik meer wil weten over hem.
Ik trok mijn sjaal uit en ging op mijn bed liggen. Ik probeerde me het gezicht van Lenden voor de geest te halen, maar wat ik ook probeerde, het lukte niet. Ik keek op de klok en zag dat het nog maar 6 uur was. Was ik echt maar een uur buiten geweest? En wat deden Alton en Lenden zo vroeg buiten?
Uiteindelijk dommelde ik nog een beetje in. Om half acht werd ik wakker gemaakt door Wendy, die zachtjes op mijn deur kwam kloppen.
Het eerste wat ik bedacht, was dat ik in dat anderhalf uur niet meer zo goed had geslapen sinds de dood van mijn zusje.
Vroeger sliepen ik en Marjolein in een groot bed, maar sinds ze niet meer naast me lag, sliep ik onrustig en werd ik regelmatig geplaagd door nachtmerries. Misschien had mijn komst naar hier toch nog iets goed met zich meegebracht?
Ik trok een keurige zwarte rok aan en een oudroze bloes met wit borduursel op de mouwtjes en een rond kraagje aan de hals.
Omdat er ’s morgens amper tijd was om te eten, kregen we ontbijt op de kamer.
Dat was prima voor mij, aangezien ik een hekel had aan kantines. Dus ging ik aan het tafeltje in de hoek zitten en wachtte tot er iemand mijn ontbijt kwam brengen.
Na een vijftal minuutjes wachten ging mijn deur open en Lenden kwam met een versleten dienblad de kamer binnen. Ik verwonderde me over het feit dat hij hier werkte, terwijl ik dacht dat hij gewoon een leerling was.
Hij moet de verbazing op mijn gezicht gezien hebben want hij legde nors uit: ‘Ik werk hier in ruil dat ik hier naar school mag komen.’ Hij zette het dienblad neer en dan was hij weg.
Snel probeerde ik zijn gezicht voor me te zien, ook deze keer mislukte het. Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan dat ik zijn gezicht niet in mijn geheugen geprent had.
Ik at mijn ontbijt op en dan stond Alton er al om me naar mijn eerste les te begeleiden. Hij begroette me en nam dan mijn tas van me over. We liepen door de helverlichte gangen en de eerste minuten waren héél ongemakkelijk, maar dan begon hij over de mooie tuinen en liep het gesprek een beetje los. Als we aan mijn lokaal waren, voelde het bijna weer zoals vroeger. Ik zei bijna, want één iemand ontbrak.
Als ik de klas binnenkwam waren de meeste leerlingen al aanwezig. Ik nam plaats aan een bank waar nog niemand aanzat en hoopte dat er niemand naast me kwam zitten.
Als de leerkracht de klas binnenkwam en zich voorstelde als meneer Hadels, haalde ik opgelucht adem. Er was niemand naast me komen zitten. Wanneer de les een tiental minuten bezig was kwam Lenden binnen, hij bleef even staan, keek me recht aan omdat ik naast de enige vrije plek zat en kwam dan naast me zitten. Hij kreeg niet eens een opmerking van de leerkracht! Meer nog: de leerkracht gunde hem niet eens een blik.
Lenden was afstandelijk en zei niets tegen me. Ik gluurde even zijn kant op, maar hij had zijn gezicht naar voor gericht. Hij deed net alsof er niemand naast hem zat.
Zo ging het hele uur voorbij en uiteindelijk lukte het me, met veel moeite, hem ook te negeren. Ik was er in geslaagd bijna geen tersluikse blikken op hem te werpen en mijn obsessie voor hem zo goed als mogelijk te verbergen. Ik deed net als hem alsof ik alleen aan de bank zat, het hele dubbel uur lang. Maar zijn afstandelijkheid bleef aan mijn achterhoofd knabbelen. Als de bel ’s middags ging, stond Alton op me te wachten bij het fysicalokaal. Omdat ik de kantine haatte (Iedereen staarde me aan), liepen we samen naar de tuin en zette hij zich in het vochtige gras. Hij gebaarde dat ik naast hem kon komen zitten, dus deed ik dat. We zaten de hele middag, grotendeels zwijgend naast elkaar. Ik wou over niets praten, dus voor mij was dat prima. Maar ik voelde de spanning tussen ons in.

Hoofdstuk 3


Op het einde van de dag sprak ik met Alton na het avondeten af zodat hij me een rondleiding in de school kon geven. Ik ging even naar mijn kamer, keilde mijn tas in een hoek en maakte een staart in mijn haar. Nadien ging ik met de nodige tegenzin op weg naar de kantine, voor het avondeten.
In de kantine was het lawaai oorverdovend. Onmiddellijk voelde ik een groot deel van de mensen naar me kijken. Ik boog mijn hoofd en schoof aan. Nadat ik mijn eten had opgeschept keek ik rond, opzoek naar Alton. Opeens voelde ik een hand op mijn schouder. Ik kromp onmiddellijk ineen en draaide me zo om, dat de hand van mijn schouder viel. Ik hield niet zo van lichamelijk contact. Alton stond achter me. ‘Hey’ zei hij. ‘Hé’ zei ik terug en ik forceerde een glimlach.
Hij leidde me naar een tafeltje waar al mensen zaten. Het groepje begroette Alton en wierp een paar nieuwsgierige blikken op mij. Alton groette beleefd terug maar besteedde verder geen aandacht aan hen.
Tijdens het eten zwegen we allebei grotendeels. Af en toe maakte Alton een oppervlakkige opmerking, waar ik dan een nietszeggend antwoord op geef. ‘Mooi weertje vandaag.’ ‘hmmm.’
Na het eten stonden we al een van de eersten op en verlieten de kantine. Alton nam me mee doorheen heel de school. Ik liet me gewillig doorheen heel de school leiden. Ik luisterde aandachtig, hoewel het me niets interesseerde. Ik wilde niet als een idioot aan iedereen moeten vragen waar mijn klaslokaal was. In de bibliotheek was ik voor het eerst sinds de rondleiding onder de indruk. Alton vertelde me dat het één van de oudste gebouwen van de school was. Dat feit kon me niet veel schelen. Het gebouw zelf was heel imposant. Hoge plafonds, arcadebogen, elegante zuilengalerijen… het was er allemaal, maar dat was niet de reden dat ik geen woord uit mijn mond kreeg.
Het waren de boeken. Overal. Overal waar je keek. Boeken. Van boven tot onder. Van romans tot thrillers. Klassiekers zoals “Les Misérables”, “Othello” en nog veel meer, maar ook boeken waar ik nog nooit van gehoord had zoals “Mijn beschermengel zit in een Nutellapot”.
Ik liep een tijdje in de bibliotheek rond, terwijl ik boeken uit de rekken trok. Na een tijdje haalde Alton me uit mijn boekentrance en duwde me met lichte dwang naar de uitgang.
Nadien toonde hij me de hypermoderne sportgebouwen. Ik hield niet zo van sport, maar toonde uit beleefdheid toch het nodige enthousiasme omdat ik wist dat Alton evenveel van sport hield als ik van boeken.
Na de hele avond met Alton rond te lopen, snakte ik naar de stilte van mijn kamer. Alton liep met me mee naar mijn kamer, maar leek aan te voelen dat ik behoefte had aan alleen-tijd en ging bijna onmiddellijk weer weg.
Ik plofte neer op mijn bed. Ik had eigenlijk een hoop huiswerk, maar ik was niet van plan dat te maken.
Ik voelde me vreemd. Ik ben vanavond geconfronteerd dat Alton en ik met elkaar als vreemden omgaan, terwijl ik met hem ben opgegroeid. Ik weet alles over hem. Dat hij zijn veters nooit bind, maar gewoon in zijn schoenen steekt, dat hij zijn koffie altijd zwart drinkt en geen thee lust en dat hij toen hij 10 jaar oud was zijn neus heeft gebroken na een domme val van zijn fiets en nu nog steeds een bijna onzichtbaar knikje in zijn neus heeft.
Het doet pijn dat we nu geen gespreksonderwerpen kunnen vinden of dat we verstijven als we elkaar per ongeluk aanraken. Maar om de een of andere reden blijven we naar elkaar toetrekken. Wat haatte ik dat. Ik wilde hem het liefst gewoon negeren en nooit meer iets tegen hem zeggen. Dan kon ik gewoon stoppen om hem te geven.
Ik viel in slaap. Nachtmerries. Wakker worden.
Ik stond op met een vreselijke hoofdpijn.
Het was vroeg, maar toch stond ik al op, vastberaden om iets te vinden tegen mijn hoofdpijn. Ik strompelde een beetje door het meisjesgebouw. Ik ging voor de eerste keer de leefruimte binnen en vond uiteindelijk een medicijnkastje achter de deur en slikte een pijnstiller.
Ik hoorde iemand binnenkomen. Ik gluurde achter de deur door en zag een meisje met zwart haar in een slordige knot gedraaid en een roze pyjamabroek. Haar mascara zat overal op haar gezicht en ze wreef de slaap uit haar ogen. Ze plofte zich in de zetel, zette de tv aan en begon te zappen. Ik glipte zo geluidloos mogelijk door de deur en liep terug naar mijn kamer.
Op de gang was nu al veel meer beweging, de meeste meisjes waren op weg naar de leefruimte in hun pyjama’s en kamerjassen.
In mijn kamer trok ik een T-shirt aan en wurmde me in een veel te strakke jeans. Ik haalde snel een borstel door mijn haar en bond het in een paardenstaart.
Ik merkte op dat mijn bruine haar wel erg lang geworden was - het kwam nu in een staart tot aan mijn onderrug – en dat ik waarschijnlijk naar de kapper moest. Maar eigenlijk kon het me niet zo veel schelen.
Ik greep mijn tas en stak er mijn tandenborstel in. Ik zou onderweg naar de les wel mijn tanden in de badkamer poetsen.
Op het laatste moment viel mijn oog op het ontbijt dat op het tafeltje in de hoek stond. Even was ik teleurgesteld, dat ik Lenden was misgelopen, maar ik vermande mezelf: Violet, je hebt niets met die jongen en hij haat je. Je hebt helemaal de reden en het recht niet om ontgoocheld te zijn. Ik kieperde het brood met kaas in de vuilbak en zette de fruitsap in de koelkast. Dan haastte ik me naar mijn eerste les.

Hoofdstuk 4


Na mijn lessen - ik had maar een halve dag school - ging ik terug naar mijn kamer. Ik smeet mijn tas in een hoek en plofte neer op een stoel.
Ik trok de staart uit mijn haar en zuchtte. Ik had een uitzichtloze middag voor de boeg en had geen idee hoe ik die kon doorbrengen. Uiteindelijk begon ik aan mijn huiswerk. Ik werkte, tot ik het niet meer uithield. Ik trok een wollen trui aan, sloeg mijn vertrouwde sjaal om mijn hals en liep de deur uit.
Ik ging naar de bib en dwaalde er rond, helemaal in de ban van de boeken. Ik was zeker niet alleen, om elke hoek zat er wel iemand te studeren of verdiept in een boek.
Ik vond het soms zeer boeiend om naar mensen te kijken, die zich verloren hadden in een boek. Ze leken zo vreedzaam, vrij van zorgen. Ik kende het gevoel. Wanneer ik las, waren ten slotte ook de enige momenten dat ik mijn zorgen en problemen vergat.
Ik leende een paar boeken uit en ging naar buiten. Ik was het niet van plan, maar uiteindelijk kwam ik uit bij de sportvelden. Normaal kwam ik hier nooit, ik vermeed ze eerder. Ik haatte sport.
Ik ging op de tribune zitten en overzag het terrein. Overal was beweging. Jongens en meisjes die aan balsporten deden, aan atletiek deden of gewoon rustig over de loopbaan jogden. Mijn blik bleef hangen in één van de hoeken van het terrein.
Een jongen die op een klein grasveldje een soort reeks trage, vloeiende bewegingen uitvoerde. Hij was helemaal alleen en stond met zijn rug naar me toe, dus ik kon niet zien wie hij was. Hij had een grijze, lange joggingbroek aan en droeg een zwart T-shirt met korte mouwen. Ik zag zijn spieren opspannen en kon aan de manier dat hij bewoog zien, dat hij heel geconcentreerd was. Het leek alsof van elke beweging golven energie afstroomden en dat niemand zijn trance kon onderbreken. Op de één of andere manier leek het alsof er een magische gloed rond hem ging, al zag ik niets.
Ik raakte zo gefascineerd door hem, dat ik niet merkte dat Alton achter me stond. Hij raakte mijn schouder aan en ik schrok. Hij lachte. Een echte lach. Een lach die ik al een hele tijd niet gehoord had. Ik keek hem aan en zag dat hij zelf ook schrok van zichzelf.
Hij schraapte zijn keel en vroeg wat ik hier deed. Ik antwoorde: ‘Ik kwam kijken naar wat jou zoal bezig houdt.’ Ik glimlachte erbij, maar liet ondertussen mijn blik afdwalen naar de plek waar de jongen daarstraks gestaan had. Hij was weg. Bijna wanhopig zocht ik hem over het veld, maar vond hem niet. Uiteindelijk stond ik op en liep met Alton mee.
Hij was helemaal bezweet en had geen shirt aan. Hoewel ik hem vroeger al vaker met ontbloot bovenlijf gezien had, één keertje zelfs helemaal naakt, voelde ik me er toch ongemakkelijk bij.
Ik wou hem vragen naar de jongen, maar mijn gevoel zei me iets anders. De jongen die ik had gezien, die bijna magisch geleken had in het zonlicht, was van mij. Ik wou hem voor mezelf houden.
Alton en ik liepen naar het jongensgebouw, ik met mijn boeken onder de arm, hij met een sporttas hangend aan zijn schouder. We namen afscheid zodat Alton kon douchen en ik ging alleen naar het meisjesgebouw. Ik sloeg het hoekje om en bleef onmiddellijk terug stokstijf stil staan.
Daar stond hij dan, met zijn rug naar me toe. Het was niet direct dat ik hem herkende, ik voelde gewoon dat hij de jongen was. De energie pulseerde nog zachtjes van hem af, al was het veel minder sterk als op het sportterrein. Ik voelde ook nog iets anders in de lucht hangen. Iets wat ik niet anders kon omschrijven als magie.
De jongen draaide zich om en zag me staan. Ik gaapte hem aan en mijn ogen stonden wijd open van verbazing. Het was Lenden. Lenden was de jongen van het sportterrein. Lenden was de magische jongen.

Re: Tears of a flower

Geplaatst: 04 dec 2013 19:11
door maura2209
Ik zou graag een beetje feedback krijgen. Het is mijn eerste verhaal dat ik schrijf. Ik heb nog een vervolg, maar wil graag weten wat jullie ervan vinden. Tips zijn dus zeer welkom!!

Re: Tears of a flower

Geplaatst: 04 dec 2013 21:43
door JodieJJ
Ik zou je post kleiner maken... Dit is best wel veel werk voor iemand om te lezen en vanaf een computerscherm leest niet bepaald fijn. Tiss maar een tip ;) ik vind het in ieder geval nu zelf te lang om te gaan doorlezen

Re: Tears of a flower

Geplaatst: 05 dec 2013 19:33
door maura2209
dank je! ik zal er rekening mee houden!

Re: Tears of a flower

Geplaatst: 23 dec 2013 13:17
door strawberrybunny
Ik vind het een leuk verhaal :D
Ik vraag me af hoe het komt dat Violet's zus is overleden.
misschien het ook handig om alinea's te gebruiken dat maakt het makkelijker om te lezen :)

Re: Tears of a flower

Geplaatst: 23 dec 2013 13:29
door Christian Damen
Nog een tip: Nederlandse verhalen horen een Nederlandse naam te krijgen, tenzij je er een hele, hele goede reden voor hebt om dat niet te doen.