Alta mente repostum (Diep in je Ziel)
Geplaatst: 08 dec 2013 23:36
een klap en het was donker...
Ze hoorden gestommel, een krakkende vloer, een zware harde stem die tot haar hersens doorborden. Ze rook een vieze geur van zweet en rum die haar neus vulde en haar misselijk maakte. haar armen voelde loodzwaar. haar benen konden niet goed bewegen. Het was koud. ze wou haar ogen open doen. maar het was zo vermoeiend en zwaar. ze had het gevoel dat ze al jaren in dezelfde houding lag. de pijn door haar botten, de misselijkheid. waar was ze? ze moest het weten. alles was zo wazig en donker. die geur, die vreselijke rotte lucht. de pijn in haar buik. ze kon het niet ophouden zo vies, zo misselijk, zo veel pijn. een borrelend gevoel in haar slokdarm. ze moest.. overgeven.. en ze voelde haar boven benen warm worden van het braaksel. ze rook het braaksel, ze voelde zich zo ellendig. zo vies. ze kon niet ophouden. haar keel branden. haar maag voelde alsof het zich leeg pompte. de geur. rustig dacht ze. rustig blijven. ze moest het negeren. de geur. het geluid van de harde stem in de verte. ze deed haar ogen open. alles was wazig. ze zag een kaarsje flikkeren op een krukje midden in een lege donkere kamer. waar was ze. haar benen waren aan elkaar vastgebonden. ze zaten onder de blauw en gele plekken. haar armen zaten vast boven haar hoofd. haar hoofd.. het deed zo pijn. haar lichaam voelde zo zwaar. ‘ben je wakker? hier ik rol wat water naar je’ ze keek op. waar kwam die stem vandaan. het was zo donker haar ogen waren er nog niet aan gewent. uit het donker kwam een fles water in het kaars licht rollen. ze keek erna. en wou het pakken maar... ‘met je voeten’ kwam er uit het donkere hoekje. ze keek nadenkend naar het flesje. haar benen waren zwaar. langzaam trok ze haar benen iets op. ze schopte het flesje naar haar toe. dit is onmogelijk dacht ze. ‘goed zo.. nu tussen je knieën omhoog brengen en met je mond de dop eraf halen.’ de stem was zacht en aardig. ze deed wat haar verteld werd. al kon ze de iemand die het zei niet zien. ze pakte het flesje met haar mond op en dronk het in een teug op. opeens besefte ze hoeveel dorst ze had. honger. ze had ook honger. ‘sorry.. meer heb ik niet’ zei de stem. ze probeerde verder te kijken dan de kaars maar het enige wat ze zag was een zwarte muur. ze keek verder om haar heen. allemaal opgestapelde houten dozen. een houten koude vloer. een houten deur. ‘je heb drie dagen geslapen, ik dacht dat je nooit wakker zou worden’ de stem klonk zo zacht aardig maar tegelijkertijd bang alsof niemand hem mocht horen. ze bleef stil ze wou zien wie het was. ze wou weten waar ze was. ze wou hier weg. uit die vieze lucht en uit die hand snijdende touwen. ze werd onrustig. ze wou wat zeggen tegen de mannen stem die weer stil was. maar haar keel branden en de worden kwamen er niet uit. Het was zo frustrerend. ze wou het wel schreeuwen maar het enige wat ze kon was zo hard mogelijk denken. ‘luister.. je hoeft niet bang te zijn. als er straks iemand binnen komt doe je alsof je slaapt, afgesproken.’ de stem klonk zacht maar duidelijk. ze knikte. misschien kon hij haar wel zien. misschien waren zijn ogen al aan het donker gewend. ze probeerde zich te ontspannen. een manier te vinden waarop alles wat minder pijn deed. toen ze voetstappen hoorden. ze werden steeds luider. en luider. ze deed haar ogen dicht en probeerde niet te bewegen. de deur ging open. ze hoorde de voetstappen op haar afkomen. ze voelde iets op haar wang drukken. haar hoofd maalde. niet bewegen.. slapen. dat zei hij. maar wie is hij. ze rook een walm van rum zo dicht bij haar gezicht en haar maag begon weer te borrelen. niet nu.. dacht ze. niet nu.. alsjeblieft. ze wist niet waarom maar ze was bang. bang voor iets of iemand dat zo dicht bij haar was. ‘jammer.. popje.. je was zo mooi’ een lage mannen stem zo dicht bij haar. die walm die uit zijn mond kwam. die geur. ze voelde hem afstand nemen. ze hoorde hem 2 stappen achteruit nemen. BAM! een klap op haar gezicht. ze wou het uitschreeuwen ze wou huilen. er ontsnapte een piepje van pijn.het branden. waar sloeg die mee. de klap gloeide op haar gezicht. maar ze bewoog niet. de voetstappen liepen van haar weg. ‘wat moet je’ de zachte vriendelijke stem klonk boos en zwaar. hij hijgde, hij was bang. ze voelde dat hij bang was. maar hij was ook woedend. ze wou kijken en maakte kleine spleetjes van haar ogen. er stond een grote gespierde man in de licht van de kaars met haar tot aan zijn onderrug. zijn linker arm zat vol met tattoo’s. ze kon ze gezicht niet zien. ze wou z’n gezicht zien. ‘Ik zou maar aardig tegen me zijn, ik breng je wel drinken.’ de zware stem gooide een flesje water naar de schaduw die ze nog steeds niet kon zien. De grote man spuugde op hem. ‘Het is zo jammer dat ik jou moet laten leven’ ik had je graag net zo gezien als je buurman. buurman bedoelde die haar, of was er nog iemand in deze kamer. of nu niet meer. ze voelde zich benauwd worden. haar adem schokte. de man draaide zich om. snel deed ze haar ogen dicht. zag hij dat ze keek. ze hoorde de deur dicht slaan. deed haar ogen open. waar was ze in hemelsnaam beland.
‘waar ben ik.’ bracht ze er met moeite uit. terwijl ze naar de schaduw in het donker keek.
‘Op het schip van Ira, drie dagen geleden kwamen ze je binnen brengen. je bent niet meer wakker geworden daarna..’ de schaduw werd een zwart omhulsel ze zag een schaduw van een man opgekropen in een hoekje zitten. ‘Mag ik vragen hoe je heet?’ ze twijfelde ze wou zeggen natuurlijk. maar ze wist niet waar ze was. ze wist niet wie er tegen haar praten. wie de man was die haar sloeg, ze wist niet wie ze was... het bleef een tijdje stil. ze probeerde alles om niet in paniek te raken. de onwetendheid de pijn. Het voelde allemaal zo onwerkelijk, als in een droom waar je niet uit komt. ‘Yue’ antwoordde ze. er kwam een flesje uit de schaduw rollen. ‘Gabriel, ik heet Gabriel’ zo bleef het akelig stil. ze dacht na. probeerde zich eindeloos te herinneren wat er gebeurt was. waarom ze hier was. maar het enige wat ze voelde was pijn. ze wou hier weg. ze moest hier weg. ‘waarom ben jij hier?’ Yue keek naar de schaduw. ‘geld, alles draait om geld’ de schaduw verschoof een beetje. geld. geld. ze dacht zo hard na. wat is er gebeurt? waarom ben ik hier? de woorden die in haar hoofd malen. de deur sloeg open. en nu zag ze de grote harige man, recht in haar ogen kijken. zijn ogen zo groen en fel. zoveel kwaad en woede. de donkere zware wenkbrauwen er omheen. hij liep naar haar toe. met rauwe grote groven bewegingen. rukte haar los, en trok haar met een ruk omhoog ze probeerde op haar voeten te staan. maar haar benen waren zo zwaar en wiebelig. haar hoofd was duizelig en haar huid bloede op de plek waar ze zonet nog vast zat gebonden met een touw. ‘LOPEN!' De man duwde haar de deur door. ze had pijn en plofte op de grond. ze voelde de tientallen ogen die op haar gericht stonden.die ogen prikte haar. ze durfde niet op te kijken..
Ze hoorden gestommel, een krakkende vloer, een zware harde stem die tot haar hersens doorborden. Ze rook een vieze geur van zweet en rum die haar neus vulde en haar misselijk maakte. haar armen voelde loodzwaar. haar benen konden niet goed bewegen. Het was koud. ze wou haar ogen open doen. maar het was zo vermoeiend en zwaar. ze had het gevoel dat ze al jaren in dezelfde houding lag. de pijn door haar botten, de misselijkheid. waar was ze? ze moest het weten. alles was zo wazig en donker. die geur, die vreselijke rotte lucht. de pijn in haar buik. ze kon het niet ophouden zo vies, zo misselijk, zo veel pijn. een borrelend gevoel in haar slokdarm. ze moest.. overgeven.. en ze voelde haar boven benen warm worden van het braaksel. ze rook het braaksel, ze voelde zich zo ellendig. zo vies. ze kon niet ophouden. haar keel branden. haar maag voelde alsof het zich leeg pompte. de geur. rustig dacht ze. rustig blijven. ze moest het negeren. de geur. het geluid van de harde stem in de verte. ze deed haar ogen open. alles was wazig. ze zag een kaarsje flikkeren op een krukje midden in een lege donkere kamer. waar was ze. haar benen waren aan elkaar vastgebonden. ze zaten onder de blauw en gele plekken. haar armen zaten vast boven haar hoofd. haar hoofd.. het deed zo pijn. haar lichaam voelde zo zwaar. ‘ben je wakker? hier ik rol wat water naar je’ ze keek op. waar kwam die stem vandaan. het was zo donker haar ogen waren er nog niet aan gewent. uit het donker kwam een fles water in het kaars licht rollen. ze keek erna. en wou het pakken maar... ‘met je voeten’ kwam er uit het donkere hoekje. ze keek nadenkend naar het flesje. haar benen waren zwaar. langzaam trok ze haar benen iets op. ze schopte het flesje naar haar toe. dit is onmogelijk dacht ze. ‘goed zo.. nu tussen je knieën omhoog brengen en met je mond de dop eraf halen.’ de stem was zacht en aardig. ze deed wat haar verteld werd. al kon ze de iemand die het zei niet zien. ze pakte het flesje met haar mond op en dronk het in een teug op. opeens besefte ze hoeveel dorst ze had. honger. ze had ook honger. ‘sorry.. meer heb ik niet’ zei de stem. ze probeerde verder te kijken dan de kaars maar het enige wat ze zag was een zwarte muur. ze keek verder om haar heen. allemaal opgestapelde houten dozen. een houten koude vloer. een houten deur. ‘je heb drie dagen geslapen, ik dacht dat je nooit wakker zou worden’ de stem klonk zo zacht aardig maar tegelijkertijd bang alsof niemand hem mocht horen. ze bleef stil ze wou zien wie het was. ze wou weten waar ze was. ze wou hier weg. uit die vieze lucht en uit die hand snijdende touwen. ze werd onrustig. ze wou wat zeggen tegen de mannen stem die weer stil was. maar haar keel branden en de worden kwamen er niet uit. Het was zo frustrerend. ze wou het wel schreeuwen maar het enige wat ze kon was zo hard mogelijk denken. ‘luister.. je hoeft niet bang te zijn. als er straks iemand binnen komt doe je alsof je slaapt, afgesproken.’ de stem klonk zacht maar duidelijk. ze knikte. misschien kon hij haar wel zien. misschien waren zijn ogen al aan het donker gewend. ze probeerde zich te ontspannen. een manier te vinden waarop alles wat minder pijn deed. toen ze voetstappen hoorden. ze werden steeds luider. en luider. ze deed haar ogen dicht en probeerde niet te bewegen. de deur ging open. ze hoorde de voetstappen op haar afkomen. ze voelde iets op haar wang drukken. haar hoofd maalde. niet bewegen.. slapen. dat zei hij. maar wie is hij. ze rook een walm van rum zo dicht bij haar gezicht en haar maag begon weer te borrelen. niet nu.. dacht ze. niet nu.. alsjeblieft. ze wist niet waarom maar ze was bang. bang voor iets of iemand dat zo dicht bij haar was. ‘jammer.. popje.. je was zo mooi’ een lage mannen stem zo dicht bij haar. die walm die uit zijn mond kwam. die geur. ze voelde hem afstand nemen. ze hoorde hem 2 stappen achteruit nemen. BAM! een klap op haar gezicht. ze wou het uitschreeuwen ze wou huilen. er ontsnapte een piepje van pijn.het branden. waar sloeg die mee. de klap gloeide op haar gezicht. maar ze bewoog niet. de voetstappen liepen van haar weg. ‘wat moet je’ de zachte vriendelijke stem klonk boos en zwaar. hij hijgde, hij was bang. ze voelde dat hij bang was. maar hij was ook woedend. ze wou kijken en maakte kleine spleetjes van haar ogen. er stond een grote gespierde man in de licht van de kaars met haar tot aan zijn onderrug. zijn linker arm zat vol met tattoo’s. ze kon ze gezicht niet zien. ze wou z’n gezicht zien. ‘Ik zou maar aardig tegen me zijn, ik breng je wel drinken.’ de zware stem gooide een flesje water naar de schaduw die ze nog steeds niet kon zien. De grote man spuugde op hem. ‘Het is zo jammer dat ik jou moet laten leven’ ik had je graag net zo gezien als je buurman. buurman bedoelde die haar, of was er nog iemand in deze kamer. of nu niet meer. ze voelde zich benauwd worden. haar adem schokte. de man draaide zich om. snel deed ze haar ogen dicht. zag hij dat ze keek. ze hoorde de deur dicht slaan. deed haar ogen open. waar was ze in hemelsnaam beland.
‘waar ben ik.’ bracht ze er met moeite uit. terwijl ze naar de schaduw in het donker keek.
‘Op het schip van Ira, drie dagen geleden kwamen ze je binnen brengen. je bent niet meer wakker geworden daarna..’ de schaduw werd een zwart omhulsel ze zag een schaduw van een man opgekropen in een hoekje zitten. ‘Mag ik vragen hoe je heet?’ ze twijfelde ze wou zeggen natuurlijk. maar ze wist niet waar ze was. ze wist niet wie er tegen haar praten. wie de man was die haar sloeg, ze wist niet wie ze was... het bleef een tijdje stil. ze probeerde alles om niet in paniek te raken. de onwetendheid de pijn. Het voelde allemaal zo onwerkelijk, als in een droom waar je niet uit komt. ‘Yue’ antwoordde ze. er kwam een flesje uit de schaduw rollen. ‘Gabriel, ik heet Gabriel’ zo bleef het akelig stil. ze dacht na. probeerde zich eindeloos te herinneren wat er gebeurt was. waarom ze hier was. maar het enige wat ze voelde was pijn. ze wou hier weg. ze moest hier weg. ‘waarom ben jij hier?’ Yue keek naar de schaduw. ‘geld, alles draait om geld’ de schaduw verschoof een beetje. geld. geld. ze dacht zo hard na. wat is er gebeurt? waarom ben ik hier? de woorden die in haar hoofd malen. de deur sloeg open. en nu zag ze de grote harige man, recht in haar ogen kijken. zijn ogen zo groen en fel. zoveel kwaad en woede. de donkere zware wenkbrauwen er omheen. hij liep naar haar toe. met rauwe grote groven bewegingen. rukte haar los, en trok haar met een ruk omhoog ze probeerde op haar voeten te staan. maar haar benen waren zo zwaar en wiebelig. haar hoofd was duizelig en haar huid bloede op de plek waar ze zonet nog vast zat gebonden met een touw. ‘LOPEN!' De man duwde haar de deur door. ze had pijn en plofte op de grond. ze voelde de tientallen ogen die op haar gericht stonden.die ogen prikte haar. ze durfde niet op te kijken..