@Faatje, wat fijn dat je zo bij de scene kon wegdromen

dat is altijd goed nieuws ^^
@Glen, Dank je ^^ ik vind allebei die karakters erg leuk om te schrijven, helaas hebben ze in geen van de verhalen super veel interactie :/
Hoofdstuk 2
Velen zouden met open mond naar de pracht om hen heen hebben gekeken. De indrukwekkende fontein in het midden van de marmeren vloeren, de enorme zuilen met prachtige kapitelen. Alles in de voorhal van het basilica Fata vertoonde de superioriteit van de Bovenwereld en toch kon Caled niks anders dan zich schamen voor het paarse gewaad dat hij droeg. De kleur voelde als iets walgelijks aan.
”Hou je rug recht.”
Meteen strekte Caled zich weer op. Hij wierp een korte blik op heer Danos die statig naast hem stond. Een edelman van het hoogste kaliber, ieder ander zou verruk zijn geweest om op Caleds plek te staan. Hijzelf hoopte alleen maar dat het zo snel mogelijk over zou zijn.
”Blijf aan je houding denken, jongen. Uitstraling is alles. Als je er als een slob uitziet, zullen ze je ook zo behandelen.” De man leek nooit een blik op Caled te hebben geworpen toch had hij iedere keer weer door wanneer Caled wegzakte.
De jonge edelman moest een zucht inhouden terwijl hij in een standbeeld veranderde zoals heer Danos dat van hem verwachtte. Zijn ogen waren geneigd om naar links af te dwalen. Daar aan het einde van de rij stond zijn eigen vader. De man had hem al de hele tijd berispende blikken toegeworpen. Het was ook zijn eer die van Caleds gedrag afhing. En dat hij vandaag al te laat was gekomen had geen goede indruk gemaakt.
Caled verloor zijn standbeeldhouding toen er luid op een trompet werd geblazen. Niet veel later stapte een rij wachters de hal binnen, gevolgd door twee mannen in zwart gekleed. Caled slikte. Bewaarders, dat kon maar één ding betekenen: binnen enkele moment zou de cos voor hem verschijnen. De man die door vele geliefd was, maar waar hijzelf geen goed woord over kon spreken.
Hoeven klonken hard tegen de marmeren vloer. Zelfs als je wilde, kon je het niet negeren. De glanzend, bruine hengst was het eerste waar Caled naar keek. Een magnifiek dier, zeldzaam in een land zo klein als de Bovenwereld.
Caleds felblauwe ogen veranderen van verwondering naar afschuw toen hij de ruiter in het oog kreeg. De cos, heer Darrence, zijn bronze borstplaat glom in het licht dat tussen de pilaren doorkroop en zijn rode mantel drapeerde achter hem alsof hij van koninklijke status was.
Hij riep zijn ros tot een halt en klom ondanks de zware kledij soepel van het dier af. Even ging zijn blik langs één ieder die zich voor hem had opgesteld. Heel kort bleven de blauwe ogen van de cos op Caled hangen. Hij was niet interessant genoeg om lang de aandacht te krijgen.
Toen deed de man iets waarvan Caled nooit zou verwachten hij het ooit zo zien. De cos knielde.
”Wijze leden van de raad.” Zijn groet was krachtig gesproken ondanks dat de man naar de grond staarde.
Caled was het bijna vergeten: de raad was nog steeds belangrijker dan de cos. Althans de schijn moest instand gehouden worden.
”Sta op, heer Darrence. Wij zullen u weerzien bij de raad.”
De man kwam overeind, knikte hen nog eenmaal toe en klom weer op zijn hengst. Het geluid van de hoeven klonk nog lang na.
”Lopen is ook te veel moeite.”
Verbaasd keek Caled opzij naar heer Danos. Hij had nog nooit een raadslid ook maar een enkel kwaad woord over de cos horen zeggen.
De man glimlachte even naar Caled en legde toen een vinger tegen zijn lippen. “We zijn niet allemaal lammeren, maar de schijn is belangrijk om te bewaren.”
Caled liet zijn mond openvallen om er meer over te vragen. Waren er meer raadsleden tegen Darrence? zo ja waarom werd er niks aan gedaan, of waren ze daar al mee bezig? Maar heer Danos schudde zijn hoofd naar hem voor hij ook maar één vraag kon stellen. Dit was niet de plek voor vragen, dit was de plek voor gehoorzaamheid.
Stilletjes liep hij achter de raadsheer aan. Ze staken gangen door met hoge plafonds, zo hoog dat het Caled benauwde. De muren leken op je af te komen op zulke smalle plekken. Reliëffen sierden de muren en vertelden de verhalen van oude tijden. Caled bekeek ze allemaal maar kreeg de tijd niet om de verhalen die ze afbeelden te lezen.
Ze werden geleid naar een ronde zaal. Er was maar een stoel, de troon van de keizer. De rest moest op de uitstulping tegen de muur zitten, op de satijnen kussen die daar neergelegd waren. Een ronde tafel blokte één ieder die recht door de zaal wilde lopen. Het midden van de tafel was uitgezaagd, het was onbruikbaar niemand was lang genoeg om daar wat neer te leggen tenzij je niet charmant over de tafel wilde gaan lopen. Er was een kleine vijver daar in het midden gemaakt met altijd kabbelen water. Het geluid gaf de zaal een serene sfeer, één die snel afgelopen zou zijn als de raadsleden in debat gingen.
Caled plaatste zich naast heer Danos. Hij wiebelde even heen en weer op zijn kussen om gemakkelijker te zitten maar het harde steen in zijn rug maakte het onmogelijk. Deze plek was duidelijk niet gemaakt voor comfort.
”Het is om te voorkomen dat de raadsleden indutten, zoals je ziet zijn we niet meer zo fier.”
Dat was waar, de raad bestond alleen maar uit mannen boven de vijftig. De jongenskoppen die ertussen zaten waren net als hij: zonen die door hun vader hier aan het werk werden gezet om hen voor te bereiden op de toekomst.
”Hier.” Een rol perkament, een ganzenveer en een potje inkt werd zijn richting op geschoven.
”Wat moet ik doen?”
”Noteer alle belangrijke punten.”
Caled pakte de veer en doopte hem in de inkt. “Dus ik noteer wat u benoemd?”
Caled wilde de veer meteen weer neerleggen toen de man hem streng aankeek. “Je bent toch geen notaris? Schrijf op wat je belangrijk vindt. Mijn hoofd werkt nog wel goed genoeg dat ik mijn eigen punten kan onthouden.”
Caled vloekte in stilte. Hij moest dus echt gaan luisteren naar al dit politieke gezeur. Eigenlijk was er maar één ding waarin hij geïnteresseerd was en dat was het zien van de keizer. Het was altijd de cos die voor de man optrad, maar hier in de raad was het de keizer zelf die het oordeel moest geven. Hij was degene die de raad moest openen.
Wat voor een man zou het zijn? Dat was de vraag die al jaren door Caleds hoofd ging.
Zijn aandacht was meteen gegrepen toen de gordijnen die achter de eenzame stoel geplaatst waren openschoven. De keizer was gearriveerd.