Samen alleen
Geplaatst: 30 mar 2014 11:27
Ik ben hier nog niet zo lang, maar wilde toch mijn verhaal delen. Zoals meestal is het weer een mysterieus verhaal vol verassingen, althans, dat probeer ik. In het begin lijkt het verhaal misschien niet in de genre thuis te horen, maar later zal wel blijken waarom ik hem hier heb neergezet.
Ik sta open voor tips en kritiek, maar hou er wel rekening mee dat ik nog maar 15 jaar oud ben. Daarom zullen er ook wel een paar spelling/grammatica foutjes in zitten. Ik probeer er zo veel mogelijk op te letten.
Alvast bedankt voor het lezen!
Proloog:
Ik genoot van Shifra´s hoefijzer die weerklonken op het weggetje. Nog even en we waren weer in het bos. Ik schudde de haren uit mijn gezicht zodat de dunne zonnestraal in mijn gezicht scheen. Het was nog erg koud, bijna lente. En dit was een van de eerste dagen dat het zonnetje weer scheen. Ik aaide mijn vriendinnetje door haar dikke bos manen. Shifra was een kleine stevige B-pony die de prachtige kleur champagne bezat. Haar hoofd was versiert met een schattig kolletje en ze had sprekende, ondeugende oogjes. Toch kon je haar niet speciaal mooi noemen, ze had een ruwe vacht en een toch wat forse bouw. Rijden was voor haar niet bestemt, als veulen had ze verschillende rugproblemen. Veel maakte het mij niet uit, het was mijn maatje, ik was allang blij dat ze geen pijn meer had aan haar rug. En al zouden we kunnen rijden, ik was inmiddels te groot voor haar.
Zo liepen we samen het bos in, allebei diep in gedachten verzonken. Ik vond het heerlijk met haar te wandelen, zodat ik alles even kon vergeten. Als ik met haar liep, leek de wereld zo mooi. Ik zag dan de prachtige kleuren om mij heen, die me normaal nooit opvielen. Ik ademde de heerlijke geur in, het was een mengeling van paard en bos. Nogmaals streelde ik Shifra, en gaf haar een stukje appel. Zo liepen we verder, dicht naast elkaar. Weer werd ik overspoeld met een vlaag van geluk.
Slagen van luid klapperende vleugels lieten me schrikken, Shifra schrok ook op en gooide haar hoofd omhoog. Meer dan een paar passen zetten ze niet, het was een dame met pit maar ze hield haar hoofd meestal koel. Mijn hart klopte snel in mijn borstkas. Het was een erg grote vogel geweest, maar hoe hard ik mijn hersenen ook peinsde, ik had geen idee welke roofvogel het was. Als beloning gaf ik mijn dappere merrie nog wat appel en zo vervolgde we onze weg.
Samen volgde we het pad dat ons naar een heuveltje leiden, vanaf de top zouden we een prachtig uitzicht naar de wijde omtrek van dit prachtige gebied hebben.
‘Kom maar, Shifra.’ Fluisterde ik in haar oor toen ze weigerde verder te lopen. Dit was niks voor haar, ik kon haar los laten en ze liep altijd achter me aan. Verbaast haalde ik weer wat brok uit mijn zak.
‘Kom dan, meisje.’ Maar nee, er kwam geen beweging in.
Voor de tweede keer vandaag schrokken we op, een harde knal verdoofde onze oren. Met een gil trok ik in een reflex aan het halstertouw terwijl Shifra zich springend probeerde om te draaien.
‘Ho Shiffie, ho!’ Riep ik terwijl ik het touw met alle macht vast klemde. Shifra gaf zich al snel over en keek me met grote ogen aan.
‘Wat, wat was dat?’ Ik beklom nogmaals de heuvel en deze keer volgde mijn kleine pony me wel. Toen ik bijna aan de top was gluurde ik over het randje. Daar, in de verte zag ik een aantal tanks rijden. Deze waren gevuld met stevige mannen gekleed in zwarte pakken en betuigd met grote geweren. Aan de andere kant van de weg liep een man, samen met zijn dochter op weg naar het dorp. Weer weerklonk er een hard schot waarop de arme man neerviel. Een derde schot en het kleine kind viel evenals bloedend op de grond. Tranen sprongen in mijn ogen, hoe kon dit gebeuren. Snel liep ik met mijn pony de heuvel af.
‘Shifra, er is oorlog.’ Bracht ik snikkend uit terwijl de lieve pony zijn zachte snuitje in mijn handen duwde.
Hoofdstuk 1.
Ik leidde mij merrie richting de bergkam aan de rand van het bos. Zacht zetten ik elke voet neer om zo min mogelijk takken te doen kraken. Schichtig keken mijn ogen in het rond, bang voor het gevaar dat zich overal kon verschuilen. In de verte hoorde ik soms nog schoten, maar deze werden steeds doffer terwijl we dieper het bos in liepen.
Verschillende struiken en takken versperde het pad. Met mijn armen hield ik deze opzij zodat Shifra er beter langs kon. Soms schaafde ik mijn handen aan dorens van bramen en andere bessenstruiken. Maar dat kon me niet veel schelen, ik moest Shifra in veiligheid brengen. Al snel werd het pad weer breder.
‘Nog even Shifra.’ Fluisterde ik haar toe. En terwijl ik de laatste tak opzij duwde opende zich een kleine open plekje in het bos. De dichte planten stopte hier, en alles wat het sprookjesachtige stukje bos nog begroeide waren hoge loofbomen. De grond was bedekt met een heerlijk bladerdek en het geluid van de vogels kwam van alle kanten. Tussen de bomen was een klein houten hutje verscholen. Vroeger had hier een oude man gewoond, die destijds een van de boswachters was. Maar dat was lang geleden, nu werd dit hutje vergeten.
Terwijl ik naar het hutje toe liep droop het angstzweet over mijn voorhoofd. Verschillende gedachten schoten door mijn hoofd, stel dat die mannen zich schuilhouden in het huisje! Ik ademde nog een diep in en terwijl ik Shifra dicht bij me hield kwamen we bij het hutje aan. Leeg, opgelucht haalde ik adem terwijl ik de deur open gooide. De opening was bedekt met spinnenwebben, evenals de rest van het hutje. Even verderop lag een tak die ik van de grond raapte. Zo verwijderde ik de webben en trad naar binnen. Het rook er muffig en de ruimte was niet kleiner dan een grote paardenstal. De meubels waren weggehaald op een oude tafel en stoel na. Mijn trouwe paardje liep na even twijfelen achter mij aan naar binnen. Nadat ik nog wat spinnenwebben had verwijdert en het huisje op scherpen uitsteeksels en andere voorwerpen had gecontroleerd, knoopte ik haar halstertouw vast aan een steunbalk die aan de zijkant van de kamer stond. Ik gaf haar een knuffel een liet een hand brokjes achter.
‘Tot straks Shifra, wees voorzichtig en blijf hier. Als het kon zou ik je meenemen, maar ik wil je niet kwijt!’ Sprak ik haar toe, en met deze woorden liet ik mijn paardje achter. De deur hield ik op een kier, met deze lossen knoop en open deur kon Shifra makkelijk ontsnappen, als ik niet meer weder zou keren. Ik probeerde de brok in mijn keel weg te slikken, en met knikkende knieën liep ik in de richting van het dorp.
Voorzichtig kwam ik achter mijn schuilplaats vandaan en liep een stukje verder, ik was bijna thuis. Nog een stukje liep ik verder en verschool me vervolgens achter de heg in iemands voortuin. Zo kwam ik stukje bij beetje dichter bij huis.
Ik was nog niemand tegen gekomen, alles straten waren uitgestorven, alle lichten gedoofd. Geen mens was er nog te bekennen, en geen stem te horen. Zelfs de geweerschoten waren er niet meer. Heel even kreeg ik het gevoel dat alleen ik nog over was. Dat iedereen weg was uit het dorp, en alleen ik was achter gelaten.
Ik kwam aan bij mijn huis, die er net zo verlaten als de rest van het dorp bijstond. De deur stond wagen wijt open. ‘’Zie je wel’’ Spookte er door mijn hoofd, ‘’Ze hebben je achter gelaten, alleen.’’
Versuft stond ik daar dan, voor ons huis. Ik kon maar niet beseffen wat er allemaal gaande was, nooit had iemand het kunnen bedenken dat dit nu zou komen, nooit. Voorzichtig zetten ik een stap naar binnen, al mijn ledenmaten begonnen te trillen van angst. De wereld leek om mij heen te draaien, en terwijl ik de gang door liep werd mijn gedachtegang onderbroken door een zacht gekreun. Het geluid leek uit de keuken te komen. Nog harder bonsde mijn hart, nog meer begon mijn hand te trillen terwijl ik de deurklink naar de woonkamer vast probeerde te grijpen. Ik deed een paar pogingen tot ik de deur daadwerkelijk open kreeg. Onze woonkamer was redelijk vol ingericht, het middelpunt was de enorme boekenkast aan de linkerkant. We hadden een mooie sofa en een eiken houten tafel, ons huis was vooral met brocante meubels ingericht en het lag er meestal netjes bij. De woonkamer zag er het zelfde uit als normaal, alleen lag ons mooie servies in scherven verspreid op het vloerkleed. De thee had een donkere vlek achter gelaten in het kleed. Voorzichtig liep ik de kamer binnen en opende nu de deur naar de keuken.
Een grote bloedvlek bedekte de grijze tegels van de keuken. Langzaam gleden mijn ogen doorzoekend door de ruimte. Midden op de keukenvloer lag mijn moeder, bloedend. Zacht kreunde ze terwijl het bloed in golven uit haar borst stroomde. De pan op het aanrecht begon over te koken en de kraan drupte. Snel deed ik het gasfornuis uit, vervolgens zakte ik op mijn knieën neer naast mijn moeder.
‘Mam’ Bracht ik snikkend uit. ‘Wat is er gebeurt?’ Eigenlijk wist ik het antwoord wel, maar uit haar mond zou het zekerder klinken. Dat zou me helpen met het beseffen van deze rare toestand.
‘D-d-de derde w-wereld o-oorlog’ Kon ze met moeite kreunend uitbrengen. ‘p-pap h-h-haalt hulp, v-vlucht, pas op.’ Bracht ze moeizaam uit, haar ogen die zich even hadden geopend sloten weer. Ik bekeek haar wond, het was een diepe kogelwond, heel diep. Nog even kreunde ze, en nog een keer sprak ze bevend mijn naam uit. Tot ook de keuken weer werd bedekt met een sluier van rust en stilte.
Ik glipte snel naar boven, griste mijn schooltas uit de hoek van mijn kamer. Het was ongelooflijk om voor te stellen, een paar uur geleden had ik mijn tas hier in de hoek gegooid en had vervolgens de fiets gepakt, op weg naar Shifra. En nu, dezelfde dag nog, was er oorlog. Het was bijna onmogelijk voor te stellen.
Snel gooide ik de hoognodige dingen in mijn tas, trok mijn warme winterjas aan en nam een deken onder mijn arm. Terug beneden vulde ik nog een tas met eten, dat ik in de keuken en voorraadkast bij elkaar kon scharrelen en vertrok. Met mijn capuchon ver over mijn gezicht getrokken liep ik weer voorzichtig door de nog steeds rustige straten. Zo begaf ik me weer richting het bos. Maar een plotse ingeving deed mij omkeren, ik moest naar stal. Met deze gedachten zetten ik mijn gevaarlijke avontuur voort. Ze woonde maar een paar straten verderop van het bos. Zo sprong ik behendig van de ene naar de andere schuilplaats en verstopte mij achter bomen en auto´s. Ik was nog niemand tegen gekomen, maar elke sta kon mijn dood betekenen. De adrenaline gierde door mijn lijf, wat was ik bang! De boerderij leek zo ver weg, was dit wel een goede keus?
En daar was ik er eindelijk, bij de boerderij waar Shifra woonde. Ik moest de eigenares vertellen dat ik Shifra in het bos heb gelaten, dat ze nog leefde! Zo voorzichtig als ik kan liep ik richting het erf. Een knal deed mij achteruit deinzen, snel rende ik terug naar de voorkant van het huis. Daar gluurde ik door de ramen naar binnen, zo kon ik precies door de achteruit kijken. Daar, op het erf zag ik twee mannen gekleed in het zwart. Ze hadden een enorm geweer in hun handen. Meer hoefde ik niet te weten. Ik draaide mij om en rende zo hard als ik kon weg, terwijl mijn ogen zich vulde met tranen.
In het bos aangekomen besefte ik hoe roekeloos mijn actie geweest was. Mijn lijf sidderde en mijn hart beukte tegen mijn borstkas. Buitenadem zakte ik even neer om te rusten, ik moest voorzichtiger zijn, ik had geluk dat ik nog leefde. Geluk dat ik leefde, herhaalde ik in mijn hoofd. Wilde ik nog wel leven? Al mijn vrienden, familie en kennissen werden uitgemoord en ik had geluk dat ik leefde? Ha, wat een mop. Maar Shifra schoot mij te binnen, zij was nog te redden. En verscholen tussen de bomen zetten ik mijn pad voort.
Deze weg terug naar Shifra leek ik als een droom af te leggen, het bos was verhult in een vlaag van onwerkelijkheid. Zo ontweek ik de takken, glipte langs bomen heen en stapte over boomwortels en andere obstakels, dit allemaal zo geruisloos mogelijk. Zo kwam ik aan bij het hutje, met een bonzend hart sloop ik dichterbij. Bang dat ik ook van mijn laatste vriendin was ontnomen. Met mijn trillende hand trok ik de deur verder open, en daar keek mijn trouwe merrie met haar grote bruine ogen vragend naar mij. Een klein, heel klein lachje ontglipte mij en ik sloot mijn armen om haar stevige halsje. Toen ik haar weer los liet, liep ik naar de deken en tas vol eten toe die ik in de deuropening had laten vallen. Vervolgens deed ik mijn rugzak af en legde die op tafel. Als eerste haalde ik al het eten uit de tas, in mijn haast had ik alles wat voor het grijpen lag in mijn tas gegooid, twee broden, een paar appels en bananen, een paar groente en wat sla. Verder vond ik ook wat potjes en blikken, en een zak pasta waar ik niks aan had zonder een vuurtje en een pan. Zodra ik alles op tafel had gezet begon ik met opruimen en het inrichten van ons nieuwe huisje. Hier blijven kon niet, maar voordat ik een oplossing had bedacht kon het niet anders.
En dat was niet het enige probleem, water, schoot mij te binnen toen mij opviel hoe droog mijn mond was. En arme Shifra, die zou ook wat nodig hebben. Zo begaf ik mij samen met Shifra richting de bergkam. Het was en machtige stenen heuvel die zo stijl omhoog liep dat het onmogelijk was er op te klauteren. Hier en daar was het harde steen begroeit met groen. Mijn hoofd deed pijn van de vele gedachten die door mijn hoofd flitsten. Mijn gedachten zaten vol zorgen, verdriet, angst en vragen. Ik dacht terug aan vanochtend, toen alles nog normaal was:
‘’De zon scheen door de kieren van het gordijn, wat een heerlijke ochtend. Eindelijk verjoeg de lente de winter. Dat betenkende dat ik lekker veel tijd kon doorbrengen bij Shifra. Zonder moeite stond ik op, dat gebeurde niet vaak. Zo kon ik zonder te haasten mijn kleren aan trekken, die bestonden uit een donkerblauwe jeans en een vrolijk blouse die versiert was met donker rode bloemetjes. Toen ik beneden kwam merkte ik dat mijn ouders nog op bed lagen, was ik zo vroeg? De klok tikte op zeven uur. Ik stopte een broodje in de broodrooster en maakte het mij gemakkelijk met een grote kop thee. Met een grote plof liet ik mij op de bank zakken. En zodra ik de thee naar binnen had geslurpt smeerde ik wat aardbeienjam op mijn warme broodje. Terwijl ik deze opkrabbelde kwamen mijn ouders ook beneden. Gehaast om nog op tijd te komen, maar mijn rust konden ze niet verstoren en zodra ik nog wat brood had gesmeerd en een appel in mijn tas had gegooid ging ik op weg naar school.’’
Ik schrok op, en keerde terug naar de realiteit. Op het laatste moment kon ik mij nog overeind houden terwijl ik over een boomwortel struikelde. Ik keek op, en had even een paar seconde nodig om me weer te realiseren dat dit echt was, dat ik echt in deze hel was beland. Ik liep verder, de gedachten van mijn dagelijkse leven uit mijn hoofd slaand. Tot ik eindelijk aan kwam aan het einde van de berg. Zo kon ik nu naar rechts en volgde ik de wand van de berg verder. Hier ergens moest een grote waterbron zijn, wist ik. En ja hoor, niet veel verder kwam ik bij een prachtig meer. Het was enorm en van alle kanten omsloten door grote bergen. Het water was helder, en strekte zich oneindig lang uit. Het was net een plek uit een boek. Het duurde niet lang en ik had de grot al gevonden. Ik was hier nog bijna nooit geweest, maar wist wel dat hier een bron was. Helemaal gevuld met water gereinigd door de bergen. Zo maakte ik mijn handen tot een kommetje en slurpte het water gulzig naar binnen. Mijn merrie dronk ook met volle teugen, en zo keerde we snel om want de schemering viel al.
Zodra we bij het huisje aankwamen was het bos al omgeven in een donkere sluier. Snel sloot ik het huisje goed af, het gehuil van de wolven weerklonk al in de verte. Nadat ik met Shifra een appel had gedeeld kroop ik in een hoekje van de hut, vlak naast de tafel zodat Shifra ook haar ruimte had. Met de deken om mij een geslagen en mijn trui als kussen begaf ik mij in een onrustige slaap.
Ik sta open voor tips en kritiek, maar hou er wel rekening mee dat ik nog maar 15 jaar oud ben. Daarom zullen er ook wel een paar spelling/grammatica foutjes in zitten. Ik probeer er zo veel mogelijk op te letten.
Alvast bedankt voor het lezen!
Proloog:
Ik genoot van Shifra´s hoefijzer die weerklonken op het weggetje. Nog even en we waren weer in het bos. Ik schudde de haren uit mijn gezicht zodat de dunne zonnestraal in mijn gezicht scheen. Het was nog erg koud, bijna lente. En dit was een van de eerste dagen dat het zonnetje weer scheen. Ik aaide mijn vriendinnetje door haar dikke bos manen. Shifra was een kleine stevige B-pony die de prachtige kleur champagne bezat. Haar hoofd was versiert met een schattig kolletje en ze had sprekende, ondeugende oogjes. Toch kon je haar niet speciaal mooi noemen, ze had een ruwe vacht en een toch wat forse bouw. Rijden was voor haar niet bestemt, als veulen had ze verschillende rugproblemen. Veel maakte het mij niet uit, het was mijn maatje, ik was allang blij dat ze geen pijn meer had aan haar rug. En al zouden we kunnen rijden, ik was inmiddels te groot voor haar.
Zo liepen we samen het bos in, allebei diep in gedachten verzonken. Ik vond het heerlijk met haar te wandelen, zodat ik alles even kon vergeten. Als ik met haar liep, leek de wereld zo mooi. Ik zag dan de prachtige kleuren om mij heen, die me normaal nooit opvielen. Ik ademde de heerlijke geur in, het was een mengeling van paard en bos. Nogmaals streelde ik Shifra, en gaf haar een stukje appel. Zo liepen we verder, dicht naast elkaar. Weer werd ik overspoeld met een vlaag van geluk.
Slagen van luid klapperende vleugels lieten me schrikken, Shifra schrok ook op en gooide haar hoofd omhoog. Meer dan een paar passen zetten ze niet, het was een dame met pit maar ze hield haar hoofd meestal koel. Mijn hart klopte snel in mijn borstkas. Het was een erg grote vogel geweest, maar hoe hard ik mijn hersenen ook peinsde, ik had geen idee welke roofvogel het was. Als beloning gaf ik mijn dappere merrie nog wat appel en zo vervolgde we onze weg.
Samen volgde we het pad dat ons naar een heuveltje leiden, vanaf de top zouden we een prachtig uitzicht naar de wijde omtrek van dit prachtige gebied hebben.
‘Kom maar, Shifra.’ Fluisterde ik in haar oor toen ze weigerde verder te lopen. Dit was niks voor haar, ik kon haar los laten en ze liep altijd achter me aan. Verbaast haalde ik weer wat brok uit mijn zak.
‘Kom dan, meisje.’ Maar nee, er kwam geen beweging in.
Voor de tweede keer vandaag schrokken we op, een harde knal verdoofde onze oren. Met een gil trok ik in een reflex aan het halstertouw terwijl Shifra zich springend probeerde om te draaien.
‘Ho Shiffie, ho!’ Riep ik terwijl ik het touw met alle macht vast klemde. Shifra gaf zich al snel over en keek me met grote ogen aan.
‘Wat, wat was dat?’ Ik beklom nogmaals de heuvel en deze keer volgde mijn kleine pony me wel. Toen ik bijna aan de top was gluurde ik over het randje. Daar, in de verte zag ik een aantal tanks rijden. Deze waren gevuld met stevige mannen gekleed in zwarte pakken en betuigd met grote geweren. Aan de andere kant van de weg liep een man, samen met zijn dochter op weg naar het dorp. Weer weerklonk er een hard schot waarop de arme man neerviel. Een derde schot en het kleine kind viel evenals bloedend op de grond. Tranen sprongen in mijn ogen, hoe kon dit gebeuren. Snel liep ik met mijn pony de heuvel af.
‘Shifra, er is oorlog.’ Bracht ik snikkend uit terwijl de lieve pony zijn zachte snuitje in mijn handen duwde.
Hoofdstuk 1.
Ik leidde mij merrie richting de bergkam aan de rand van het bos. Zacht zetten ik elke voet neer om zo min mogelijk takken te doen kraken. Schichtig keken mijn ogen in het rond, bang voor het gevaar dat zich overal kon verschuilen. In de verte hoorde ik soms nog schoten, maar deze werden steeds doffer terwijl we dieper het bos in liepen.
Verschillende struiken en takken versperde het pad. Met mijn armen hield ik deze opzij zodat Shifra er beter langs kon. Soms schaafde ik mijn handen aan dorens van bramen en andere bessenstruiken. Maar dat kon me niet veel schelen, ik moest Shifra in veiligheid brengen. Al snel werd het pad weer breder.
‘Nog even Shifra.’ Fluisterde ik haar toe. En terwijl ik de laatste tak opzij duwde opende zich een kleine open plekje in het bos. De dichte planten stopte hier, en alles wat het sprookjesachtige stukje bos nog begroeide waren hoge loofbomen. De grond was bedekt met een heerlijk bladerdek en het geluid van de vogels kwam van alle kanten. Tussen de bomen was een klein houten hutje verscholen. Vroeger had hier een oude man gewoond, die destijds een van de boswachters was. Maar dat was lang geleden, nu werd dit hutje vergeten.
Terwijl ik naar het hutje toe liep droop het angstzweet over mijn voorhoofd. Verschillende gedachten schoten door mijn hoofd, stel dat die mannen zich schuilhouden in het huisje! Ik ademde nog een diep in en terwijl ik Shifra dicht bij me hield kwamen we bij het hutje aan. Leeg, opgelucht haalde ik adem terwijl ik de deur open gooide. De opening was bedekt met spinnenwebben, evenals de rest van het hutje. Even verderop lag een tak die ik van de grond raapte. Zo verwijderde ik de webben en trad naar binnen. Het rook er muffig en de ruimte was niet kleiner dan een grote paardenstal. De meubels waren weggehaald op een oude tafel en stoel na. Mijn trouwe paardje liep na even twijfelen achter mij aan naar binnen. Nadat ik nog wat spinnenwebben had verwijdert en het huisje op scherpen uitsteeksels en andere voorwerpen had gecontroleerd, knoopte ik haar halstertouw vast aan een steunbalk die aan de zijkant van de kamer stond. Ik gaf haar een knuffel een liet een hand brokjes achter.
‘Tot straks Shifra, wees voorzichtig en blijf hier. Als het kon zou ik je meenemen, maar ik wil je niet kwijt!’ Sprak ik haar toe, en met deze woorden liet ik mijn paardje achter. De deur hield ik op een kier, met deze lossen knoop en open deur kon Shifra makkelijk ontsnappen, als ik niet meer weder zou keren. Ik probeerde de brok in mijn keel weg te slikken, en met knikkende knieën liep ik in de richting van het dorp.
Voorzichtig kwam ik achter mijn schuilplaats vandaan en liep een stukje verder, ik was bijna thuis. Nog een stukje liep ik verder en verschool me vervolgens achter de heg in iemands voortuin. Zo kwam ik stukje bij beetje dichter bij huis.
Ik was nog niemand tegen gekomen, alles straten waren uitgestorven, alle lichten gedoofd. Geen mens was er nog te bekennen, en geen stem te horen. Zelfs de geweerschoten waren er niet meer. Heel even kreeg ik het gevoel dat alleen ik nog over was. Dat iedereen weg was uit het dorp, en alleen ik was achter gelaten.
Ik kwam aan bij mijn huis, die er net zo verlaten als de rest van het dorp bijstond. De deur stond wagen wijt open. ‘’Zie je wel’’ Spookte er door mijn hoofd, ‘’Ze hebben je achter gelaten, alleen.’’
Versuft stond ik daar dan, voor ons huis. Ik kon maar niet beseffen wat er allemaal gaande was, nooit had iemand het kunnen bedenken dat dit nu zou komen, nooit. Voorzichtig zetten ik een stap naar binnen, al mijn ledenmaten begonnen te trillen van angst. De wereld leek om mij heen te draaien, en terwijl ik de gang door liep werd mijn gedachtegang onderbroken door een zacht gekreun. Het geluid leek uit de keuken te komen. Nog harder bonsde mijn hart, nog meer begon mijn hand te trillen terwijl ik de deurklink naar de woonkamer vast probeerde te grijpen. Ik deed een paar pogingen tot ik de deur daadwerkelijk open kreeg. Onze woonkamer was redelijk vol ingericht, het middelpunt was de enorme boekenkast aan de linkerkant. We hadden een mooie sofa en een eiken houten tafel, ons huis was vooral met brocante meubels ingericht en het lag er meestal netjes bij. De woonkamer zag er het zelfde uit als normaal, alleen lag ons mooie servies in scherven verspreid op het vloerkleed. De thee had een donkere vlek achter gelaten in het kleed. Voorzichtig liep ik de kamer binnen en opende nu de deur naar de keuken.
Een grote bloedvlek bedekte de grijze tegels van de keuken. Langzaam gleden mijn ogen doorzoekend door de ruimte. Midden op de keukenvloer lag mijn moeder, bloedend. Zacht kreunde ze terwijl het bloed in golven uit haar borst stroomde. De pan op het aanrecht begon over te koken en de kraan drupte. Snel deed ik het gasfornuis uit, vervolgens zakte ik op mijn knieën neer naast mijn moeder.
‘Mam’ Bracht ik snikkend uit. ‘Wat is er gebeurt?’ Eigenlijk wist ik het antwoord wel, maar uit haar mond zou het zekerder klinken. Dat zou me helpen met het beseffen van deze rare toestand.
‘D-d-de derde w-wereld o-oorlog’ Kon ze met moeite kreunend uitbrengen. ‘p-pap h-h-haalt hulp, v-vlucht, pas op.’ Bracht ze moeizaam uit, haar ogen die zich even hadden geopend sloten weer. Ik bekeek haar wond, het was een diepe kogelwond, heel diep. Nog even kreunde ze, en nog een keer sprak ze bevend mijn naam uit. Tot ook de keuken weer werd bedekt met een sluier van rust en stilte.
Ik glipte snel naar boven, griste mijn schooltas uit de hoek van mijn kamer. Het was ongelooflijk om voor te stellen, een paar uur geleden had ik mijn tas hier in de hoek gegooid en had vervolgens de fiets gepakt, op weg naar Shifra. En nu, dezelfde dag nog, was er oorlog. Het was bijna onmogelijk voor te stellen.
Snel gooide ik de hoognodige dingen in mijn tas, trok mijn warme winterjas aan en nam een deken onder mijn arm. Terug beneden vulde ik nog een tas met eten, dat ik in de keuken en voorraadkast bij elkaar kon scharrelen en vertrok. Met mijn capuchon ver over mijn gezicht getrokken liep ik weer voorzichtig door de nog steeds rustige straten. Zo begaf ik me weer richting het bos. Maar een plotse ingeving deed mij omkeren, ik moest naar stal. Met deze gedachten zetten ik mijn gevaarlijke avontuur voort. Ze woonde maar een paar straten verderop van het bos. Zo sprong ik behendig van de ene naar de andere schuilplaats en verstopte mij achter bomen en auto´s. Ik was nog niemand tegen gekomen, maar elke sta kon mijn dood betekenen. De adrenaline gierde door mijn lijf, wat was ik bang! De boerderij leek zo ver weg, was dit wel een goede keus?
En daar was ik er eindelijk, bij de boerderij waar Shifra woonde. Ik moest de eigenares vertellen dat ik Shifra in het bos heb gelaten, dat ze nog leefde! Zo voorzichtig als ik kan liep ik richting het erf. Een knal deed mij achteruit deinzen, snel rende ik terug naar de voorkant van het huis. Daar gluurde ik door de ramen naar binnen, zo kon ik precies door de achteruit kijken. Daar, op het erf zag ik twee mannen gekleed in het zwart. Ze hadden een enorm geweer in hun handen. Meer hoefde ik niet te weten. Ik draaide mij om en rende zo hard als ik kon weg, terwijl mijn ogen zich vulde met tranen.
In het bos aangekomen besefte ik hoe roekeloos mijn actie geweest was. Mijn lijf sidderde en mijn hart beukte tegen mijn borstkas. Buitenadem zakte ik even neer om te rusten, ik moest voorzichtiger zijn, ik had geluk dat ik nog leefde. Geluk dat ik leefde, herhaalde ik in mijn hoofd. Wilde ik nog wel leven? Al mijn vrienden, familie en kennissen werden uitgemoord en ik had geluk dat ik leefde? Ha, wat een mop. Maar Shifra schoot mij te binnen, zij was nog te redden. En verscholen tussen de bomen zetten ik mijn pad voort.
Deze weg terug naar Shifra leek ik als een droom af te leggen, het bos was verhult in een vlaag van onwerkelijkheid. Zo ontweek ik de takken, glipte langs bomen heen en stapte over boomwortels en andere obstakels, dit allemaal zo geruisloos mogelijk. Zo kwam ik aan bij het hutje, met een bonzend hart sloop ik dichterbij. Bang dat ik ook van mijn laatste vriendin was ontnomen. Met mijn trillende hand trok ik de deur verder open, en daar keek mijn trouwe merrie met haar grote bruine ogen vragend naar mij. Een klein, heel klein lachje ontglipte mij en ik sloot mijn armen om haar stevige halsje. Toen ik haar weer los liet, liep ik naar de deken en tas vol eten toe die ik in de deuropening had laten vallen. Vervolgens deed ik mijn rugzak af en legde die op tafel. Als eerste haalde ik al het eten uit de tas, in mijn haast had ik alles wat voor het grijpen lag in mijn tas gegooid, twee broden, een paar appels en bananen, een paar groente en wat sla. Verder vond ik ook wat potjes en blikken, en een zak pasta waar ik niks aan had zonder een vuurtje en een pan. Zodra ik alles op tafel had gezet begon ik met opruimen en het inrichten van ons nieuwe huisje. Hier blijven kon niet, maar voordat ik een oplossing had bedacht kon het niet anders.
En dat was niet het enige probleem, water, schoot mij te binnen toen mij opviel hoe droog mijn mond was. En arme Shifra, die zou ook wat nodig hebben. Zo begaf ik mij samen met Shifra richting de bergkam. Het was en machtige stenen heuvel die zo stijl omhoog liep dat het onmogelijk was er op te klauteren. Hier en daar was het harde steen begroeit met groen. Mijn hoofd deed pijn van de vele gedachten die door mijn hoofd flitsten. Mijn gedachten zaten vol zorgen, verdriet, angst en vragen. Ik dacht terug aan vanochtend, toen alles nog normaal was:
‘’De zon scheen door de kieren van het gordijn, wat een heerlijke ochtend. Eindelijk verjoeg de lente de winter. Dat betenkende dat ik lekker veel tijd kon doorbrengen bij Shifra. Zonder moeite stond ik op, dat gebeurde niet vaak. Zo kon ik zonder te haasten mijn kleren aan trekken, die bestonden uit een donkerblauwe jeans en een vrolijk blouse die versiert was met donker rode bloemetjes. Toen ik beneden kwam merkte ik dat mijn ouders nog op bed lagen, was ik zo vroeg? De klok tikte op zeven uur. Ik stopte een broodje in de broodrooster en maakte het mij gemakkelijk met een grote kop thee. Met een grote plof liet ik mij op de bank zakken. En zodra ik de thee naar binnen had geslurpt smeerde ik wat aardbeienjam op mijn warme broodje. Terwijl ik deze opkrabbelde kwamen mijn ouders ook beneden. Gehaast om nog op tijd te komen, maar mijn rust konden ze niet verstoren en zodra ik nog wat brood had gesmeerd en een appel in mijn tas had gegooid ging ik op weg naar school.’’
Ik schrok op, en keerde terug naar de realiteit. Op het laatste moment kon ik mij nog overeind houden terwijl ik over een boomwortel struikelde. Ik keek op, en had even een paar seconde nodig om me weer te realiseren dat dit echt was, dat ik echt in deze hel was beland. Ik liep verder, de gedachten van mijn dagelijkse leven uit mijn hoofd slaand. Tot ik eindelijk aan kwam aan het einde van de berg. Zo kon ik nu naar rechts en volgde ik de wand van de berg verder. Hier ergens moest een grote waterbron zijn, wist ik. En ja hoor, niet veel verder kwam ik bij een prachtig meer. Het was enorm en van alle kanten omsloten door grote bergen. Het water was helder, en strekte zich oneindig lang uit. Het was net een plek uit een boek. Het duurde niet lang en ik had de grot al gevonden. Ik was hier nog bijna nooit geweest, maar wist wel dat hier een bron was. Helemaal gevuld met water gereinigd door de bergen. Zo maakte ik mijn handen tot een kommetje en slurpte het water gulzig naar binnen. Mijn merrie dronk ook met volle teugen, en zo keerde we snel om want de schemering viel al.
Zodra we bij het huisje aankwamen was het bos al omgeven in een donkere sluier. Snel sloot ik het huisje goed af, het gehuil van de wolven weerklonk al in de verte. Nadat ik met Shifra een appel had gedeeld kroop ik in een hoekje van de hut, vlak naast de tafel zodat Shifra ook haar ruimte had. Met de deken om mij een geslagen en mijn trui als kussen begaf ik mij in een onrustige slaap.