Vorige week kreeg ik een uitnodiging voor de prijsuitreiking en de workshop. Eindelijk een workshop! Helaas kan ik niet komen, die avond heb ik namelijk een toneeloptreden op school waarin ik een best grote rol heb. Ik baal heel erg, maar het is niet anders.
Dus plaats mijn verhaal nu hier zodat ik toch nog tips en kritiek kan krijgen

Ik plaats hem in twee stukken, dus hier is de eerste helft:
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Zwarte boomtoppen tekenden zich af in het woeste water, waar zo nu en dan de bliksem zich in weerspiegelde. Langzaam zonk ik dieper en dieper weg in het donkere meer. Mijn armen en benen zwaaiden wild om mij heen, in een poging boven water te blijven. Ik schreeuwde, krijste. Maar niks hielp, niks. Al snel raakte ik uitgeput. Liet mijn lichaam slap hangen en gaf me over aan de stroming die me met alle kracht naar beneden trok. Ik kon niks, was te zwak. Ik sloot mijn ogen en ging onder. Terwijl ik dacht aan hoe ik vroeger door de velden danste en zodra ik moe werd voor dit zelfde meer knielde. Daar keek ik dan hoe de bomen zich spiegelden in het heldere water. En mij de gedachte gaven dat hier op de bodem van het meer een wereld verborgen zat, een wereld vol wilgen, vlinders en rozen. Een wereld vol leven.
Dit zelfde meer was nu zo zwart als de dood, en in dit zelfde meer zonk ik steeds dieper en dieper. Als een volumeknop werden mijn gedachten langzaam uitgedraaid. En daar lag ik dan, gevoelloos en gedachteloos in het zwarte meer.
Mijn voeten tintelden, er klopte iets achter mijn borst en pols. Langzaam opende ik mijn ogen, bang voor wat er komen ging. Ik bewoog voorzichtig mijn armen en benen, vervolgens kwam ik overeind. Zo keek ik verbijsterd om mij heen. En vroeg me af waar ik was. Eigenlijk wist ik het al, maar beseffen wilde ik het niet.
‘Uhm,’ hoorde ik achter mij. Geschrokken keek ik op, en daar stond het dan, het bewijs. Een mens. Terwijl ik verward opstond viel het kwartje. Het was mijn hart die ik voelde bonzen, een beetje links achter mijn borst. Ik was een mens.
‘U bent de nieuwe eigenaresse van dit huis, mevrouw Saphira?’ werd mij gevraagd. Saphira, dat was mijn naam. Hoe kon hij die weten? Nog meer vragen overspoelden mij. Hij wist wie ik was, en hij zei dat dit nu mijn huis was? Dan moest hij van mijn komst geweten hebben, of niet?
Ik knikte maar, achter de man zag ik een klein houten huisje staan. Hij drukte de sleutels in mijn handen en vervolgens liep ik naar de deur. Door mijn ooghoeken zag ik de man even twijfelend staan, maar hij draaide zich toch om en liep snel weg.
Daar stond ik dan, voor een klein houten huisje. Als engel in het lichaam van een mens. Het leek allemaal nu pas aan te komen, ik realiseerde mij de gevolgen. Nadat ik alles op een rijtje had gezet zocht ik naar een oplossing. Het enige wat ik kon bedenken was dat ik er maar beter het beste van kon maken. Het liep vast goed af, ik was immers een engel. Het moest wel zo zijn.
Zo verzamelde ik alle moed die nog in me zat bij elkaar, opende de deur en trad mijn nieuwe leven binnen. Toch hoopte ik stiekem dat het een uitweg was, een terugweg naar de hemel. Ik liep de kleine kamers door, die volledig waren ingericht. Het huisje was erg schattig, en met mooie oude meubels gevuld. Hier moet wel een uitweg zijn, spookte het door mijn hoofd. Ik was engel en hoorde niet op aarde. Dit was een foutje, nee een grote fout. Tevergeefs zocht ik naar een doorgang, een portaal, een terugweg. Steeds wilder gooide ik de dekens, lakens en kussens van het bed opzij. Trok de kleren uit de kast, smeet alles op de grond. Terwijl in mijn hoofd alle fragmenten zich keer op keer afspeelden. Keer op keer verdronk ik in het meer.
Ik liet me op de grond vallen, tussen de kleren. Ik wilde naar huis, een gevoel van hulpeloosheid overspoelde me. Wat moest ik beginnen, in een wereld die ik niet kende. Als engel, dienares van de hemel had ik hier niks. Maar nu was ik mens, schoot me te binnen. Ik krabbelde overeind, en liep naar de spiegel die in de kleine badkamer stond. Daar zag ik mezelf, vormgegeven in een mens. Mijn lichte ogen, bijna witte huid, rode lippen en lange bruine haren waren er nog. Maar toch leek ik veel op een mens, te veel. Ik wendde mijn hoofd af en begon met het opruimen van het huis. Ik was engel, ergens nog. Ik kon dit, ik was sterk, fluisterde ik mezelf toe, maar of ik het ook werkelijk geloofde?
Bedankt voor het lezen!