In tweestrijd
Geplaatst: 04 mei 2014 12:17
Een erg lange one-shot, dus ik plaats het hele geval in twee delen!
Als ik me bewust wordt van de vage, kloppende pijn in mijn hoofd probeer ik mijn ogen te openen. Het gaat niet. Mijn ogen lijken wel met lijm dichtgeplakt.
Zodra ik mijn hand naar mijn gezicht wil brengen om de korstjes weg te wrijven, merk ik dat dat niet lukt. Mijn handen zitten vast, maar niet zo vast dat ik ze niet kan bewegen. Ik doe een paar verwoede pogingen om mijn handen los te trekken. Tevergeefs. Mijn linkerhand schaaft langs een stuk hout.
En dan dringt het pas tot me door: Ik zit letterlijk vastgebonden op een stoel. Mijn armen achter de leuning gebonden. Nog voordat ik het uitprobeer weet ik dat mijn benen aan de stoelpoten vast zitten.
‘Nu al wakker? Misschien heb ik je dan toch niet hard genoeg geslagen.’
Ik verstar middenin mijn zwakke ontsnappingspoging. Ik kan hem niet zien, maar wel horen. En ik herken zijn stem. Die stem zou ik hoe dan ook nooit kunnen vergeten.
Alle lucht verdwijnt in één klap uit mijn longen als er een emmer ijswater in mijn gezicht wordt gegooid.
Van schrik vliegen mijn ogen open, maar sluiten zich vrijwel meteen weer als het felle licht van de tl-buizen me verblind. Ik wacht een paar seconden voordat ik het opnieuw probeer. Ditmaal krijgen de zweverige vlekken voor mijn ogen langzaam vorm. Ik knipper nog twee keer om helemaal scherp te stellen, nu weet ik zeker dat dit geen droom is. Ik ben terecht gekomen in een regelrechte nachtmerrie.
Voor me staat Tim, althans hij lijkt erop, maar hij is het niet. Dit is slechts de schaduw van de persoon die hij ooit was.
Ik zie zijn blik: vervuld met haat, ik zie zijn lichaam: gespannen en hard en ik zie, diep verscholen onder het oppervlak; de persoon waar ik zoveel van hield.
En toch, ondanks alles, nog steeds van hou.
‘Ik weet zeker dat je snapt waarom je hier bent, je ging te ver Liv, veels te ver! Ik heb je gewaarschuwd, maar als je niet wilt luisteren… dan zal je moeten voelen.’
Een akelige glimlach verschijnt op zijn gezicht, de krankzinnigheid spat er vanaf. ‘Heb je nog een laatste wens?’
Ik open mijn mond om iets te zeggen, maar mijn stem weigert dienst. In plaats daarvan schud ik met mijn hoofd.
‘Helemaal niets? Dat maakt dit er des te makkelijker op.’
Ik zet me inwendig schrap voor wat komen gaat. Mijn spieren spannen aan, ik sluit mijn ogen en draai mijn hoofd opzij.
De genadeslag blijft uit.
Als ik het eindelijk aandurf om mijn ogen op een klein kiertje te openen zie ik dat hij weg is. Gewoon weggelopen. Ergens achterin het gebouw hoor ik een deur dichtslaan. Ik wacht, mijn gehoor op scherp, maar hoor geen voetstappen terug komen.
Eigenlijk maakt het niet zoveel uit, deze extra tijd zou mijn redding wel eens kunnen zijn.
Mijn ogen schieten de ruimte rond. Ik ben in een oude loods terecht gekomen, waarschijnlijk die aan de rand van de stad. Hoe kom ik hier weg?
Hoe hard ik het ook probeer, ik krijg mezelf niet los. Het enige wat ik wél voor elkaar krijg is dat ik met stoel en al omval. Nu ben ik echt uitgeschakeld. Ik kan alleen mijn hoofd, handen en voeten bewegen. Hoe kan ik er dan voor zorgen dat er hulp komt?
Doodsimpel: niet.
Ik kan niks meer.
De tranen lopen nu vrijuit over mijn wangen, ik doe geen enkele poging om ze tegen te houden. Ik ben bang. Echt doodsbang. Wat zal hij doen als hij terug komt? Hij heeft een bloedhekel aan me, dat is duidelijk.
En ik lig hier maar, te wachten totdat hij terug komt.
Om mijn gedachten te verzetten probeer ik me te bedenken hoe ik hier precies in verzeild ben geraakt. En ondanks dat ik het probeer te negeren, blijft een klein stemmetje in mijn hoofd het tegen me zeggen, blijft maar herhalen dat dit mijn eigen schuld is.
één dag geleden
‘Laat me gaan!’ Ik probeer me los te trekken, maar de handen van mijn ouders houden mijn armen in een ijzersterke greep. ‘Ik wil naar hem toe!’
‘Liv. Liefje, luister nou even.’ Mijn moeder klinkt doodmoe en zo ziet ze er ook uit. ‘Ze zijn nog met hem bezig Liv, zijn toestand is kritiek. De hoop is nog niet verloren, maar het zal niet erg helpen als jij komt storen.’
‘Zijn ouders mogen er wel bij!’ Verwijtend kijk ik naar het koppel dat in de kamer tegenover me verdwijnt.
‘En nu moet je ophouden!’ Mijn vader heeft tot nu toe niks gezegd, maar kijkt me nu zo giftig aan dat ik mijn mond meteen dicht klap. Ik hoor hem letterlijk een zucht slaken als de stilte over de gang neerdaalt.
Handenwringend zak ik in mijn stoel onderuit. Ik ben zo gespannen als een snaar, bij elk minuscuul geluidje kijk ik op.
Mijn moeder is inmiddels in slaap gevallen, haar hoofd hangt op een oncomfortabele manier opzij. Ik weet dat het middenin de nacht is, maar hoe kan ze nu slapen?
Nerveus vliegen mijn ogen opnieuw naar de deur tegenover me, blijven daar even hangen en glijden dan naar het uiteinde van de gang.
Daar naast de lift hangt het bordje: Intensive Care.
Een koude windvlaag zweeft door de gang. Waar kwam dat vandaan? Als ik rechtop ga zitten zie ik het slijm van de muren druipen. Mijn hart schiet in de zevende versnelling, adrenaline stroomt door me heen. Weg, weg, weg! Ik moet hier weg.
Langzaam lossen alle deuren op, alleen die recht tegenover me blijft intact. Tims kamer!
Ik sta op en ren zo hard als ik kan. Vlak voordat ik de deur open kan duwen wordt deze van binnenuit open gemaakt.
Een dokter verschijnt in mijn gezichtsveld, zijn slangenkop kijkt me gemeen aan. ‘Hij is zojuist overleden, morsdood.’
Op het moment dat mijn realistische droom in een nachtmerrie overgaat schrik ik wakker. De woorden klinken nog na in mijn hoofd: ‘’overleden, morsdood.’’
Ik schraap mijn keel en kijk naar de lichtgevende letters van mijn wekker: 3:24. Dan ga ik rechtop zitten en laat mijn benen over de rand van het bed hangen.
De betreffende dag waarover ik gedroomd heb, zes maanden geleden, is niet zo ongelukkig geëindigd als in mijn droom. Tim is niet overleden, hij is er goed vanaf gekomen.
Wat mij dwars zit is dat ik hem in zijn herstelperiode niet vaak heb mogen zien. En als we dan bij elkaar waren, was er al die tijd wel iemand in de buurt om een oogje in het zeil te houden: een verpleegster, zijn ouders, mijn ouders en later ook personeel van het revalidatiecentrum.
Ik fluister zijn naam nog een paar keer om er zeker van te zijn dat ik echt wakker ben. De laatste tijd weet ik niet goed meer wanneer ik droom of gewoon wakker ben. En als ik dan echt wakker ben, kan ik met geen mogelijkheid meer in slaap komen.
Ik gris ergens een badjas vandaan en schuifel de trap af. Mijn appartementje is niet erg groot en ik kan me amper omdraaien in de keuken. Toch waag ik me in de kleine ruimte om koffie te zetten.
Terwijl ik kijk hoe de koffie druppel voor druppel in de pot valt, dwalen mijn gedachtes af. Ik weet dat ik zo niet moet denken, maar ik kan er niks tegen doen. Eigenlijk is het mijn schuld dat Tim die bewuste dag verongelukt is. Het was mijn verjaardag en ík was degene die dat perse op de dag zelf wilde vieren.
Natuurlijk mocht mijn vriendje niet ontbreken.
Tim was ziek die dag: hij had koorts en was duizelig. En toch stond hij erop dat hij wilde komen. Veel moeite om hem om te praten heb ik toen niet gedaan. Ik was naïef en dacht niet na. Het enige wat door mijn hoofd schoot was dat ik ontiegelijk veel geluk had met Tim.
We spraken af dat hij het eerste stuk met de auto naar het dichtstbijzijnde station zou rijden. Daar zou hij de trein nemen en mij vlak voor aankomst bellen. Ik zou naar het station rijden en hem daar ophalen. Goed geregeld toch? Dat had ik helemaal mis.
Als mijn koffie klaar is sluit ik mijn beide handen om de mok en voel hoe de warmte in mijn koude handen trekt. Dan ga ik op de bank zitten en kijk uitdrukkingloos naar het zwarte beeld van het televisiescherm.
Daar zat ik ook toen ik Tim net gesproken had. Het weerbericht stond aan en vlak voordat ik het apparaat uit zette verscheen er een waarschuwing onderin het scherm: Pas op, vanavond hevig noodweer en onweer verwacht.
De link met het noodweer, zijn toestand en Tims ongeluk legde ik later pas. En wat ik dacht dat zijn telefoontje vanaf het station zou zijn, bleek een dringend telefoontje van het ziekenhuis. Terwijl ik plezier maakte met mijn vriendinnen en familie, was Tim tegen een boom aangereden. Als de ambulance niet bijna meteen ter plaatse was geweest, had hij het niet overleefd. Zijn rechter onderbeen lag er half af. Bloedverlies was hem bijna teveel geworden.
Zijn ouders, die op dat moment in San Francisco op vakantie waren, kwamen meteen naar huis. De volgende avond konden ze hun zoon eindelijk zien. Pas twee dagen later werd ik er ook bij gelaten.
In het ziekenhuis is het gelukt om zijn been te redden. Het leek een wonder, zo snel als het ging. Drie weken later werd hij uit het ziekenhuis ontslagen en overgeplaatst naar een revalidatiecentrum waar hij kon uitrusten en uiteindelijk opnieuw leerde lopen.
Jammer genoeg zit er aan elk lichtpuntje een schaduwzijde.
Toen hij tussen de boom en zijn auto klem zat, was hij bij bewustzijn. Hij voelde de pijn, bedacht zich waarschijnlijk dat hij niet lang meer te leven had. En in die fatale minuten voordat de ambulance ter plaatse was, heeft hij een tweede persoonlijkheid ontwikkeld.
Sinds die dag is het een feit dat hij een gespleten persoonlijkheid bezit.
Eerst merkte we er weinig van. Soms was hij weleens chagrijnig naar me. Hij kon uit het niets omslaan van vriendelijk naar woedend. Maar daarna was hij zichzelf weer en vergat ik het voorval meestal.
Totdat het erger begon te worden. Er verschenen duidelijke verschillen tussen zijn ene persoonlijkheid, en zijn andere. Ook was het vreemd dat alleen ik er iets van merkte. Zijn ouders geloofde me niet en mijn ouders vonden dat ik overdreef.
Pas toen we, in de eindfase van zijn revalidatieperiode, met z´n allen bij elkaar waren om zijn verjaardag te vieren werd het voor hun ook duidelijk dat er iets mis was.
Jammer genoeg moest hij eerst een vaas naar mijn hoofd gooien voordat het tot hun doordrong.
Zijn tweede persoonlijkheid had een naam: Jack. En Jack had overduidelijk een hekel aan me. Alle gemene dingen die Jack zei of deed deden pijn. Maar zodra Jack weer met Tim wisselde was hij alles vergeten. Alles wat Jack deed was één groot zwart gat voor Tim.
Althans tot op een bepaald punt. Jack beïnvloedde zijn leven steeds meer. Dat kwam uiteindelijk pas tot uiting toen hij weer naar huis mocht.
Hij had nog krukken nodig en mocht niet al te veel doen, maar het ging zo goed met hem dat hij zelfstandig thuis kon wonen.
Ik was blij voor hem, wij allemaal. Maar diep vanbinnen borrelde de ongerustheid.
De tranen lopen over mijn wangen als ik aan die tijd terug denk. Mijn koffie is koud geworden en ik zit nog steeds in dezelfde houding. Inmiddels doet mijn rug pijn.
Suffig sta ik op en giet de koude vloeistof in de gootsteen. Ik krijg kippenvel op mijn benen en besluit dan maar om weer boven in mijn bed te gaan liggen.
Met de dekens tot aan mijn kin opgetrokken staar ik naar het plafond. Slapen lukt me niet. Als ik even opzij kijk zie ik dat het nu tien voor vijf is.
Ik probeer me op morgen te concentreren, maar als vanzelf glijden mijn gedachtes weer weg.
Natuurlijk was ik blij toen hij weer naar huis mocht. Dat betekende dat ik weer langs kon gaan zonder dat er iemand in de buurt was om ons te storen. Toch wachtte ik totdat hij zelf aan zou geven dat hij me wilde zien. En dat gebeurde twee weken geleden.
Hij belde me op, beloofde dat hij het onder controle had. En ik ging.
Het was zoals van ouds. Gezellig, vertrouwd en de tijd vloog voorbij. De hele nacht hebben we tegen elkaar aan op de bank gezeten. Totdat Jack de overhand kreeg.
Hij sloeg om als een blad in de wind.
Gelukkig voor mij kreeg Tim de overhand vlak voordat Jack hem ertoe aanzette met een keukenmes achter me aan te gaan.
Tim staarde me aan, leek pas na een paar minuten te beseffen dat hij de controle kwijt was geweest. Toen gleden zijn ogen naar het mes wat hij nog steeds vast hield. Ik koos voor mijn eigen veiligheid. En ik vermeed hem sinds dien.
Wanneer ik mijn ogen open doe is het zeven uur. Dat betekent dus dat ik toch in slaap gevallen moet zijn. Nog voordat het alarm van de wekker af kan gaan, zet ik het ding uit en sta op. Ik voel me belabberd, en dat komt niet alleen door mijn slaapproblemen. Ik mis Tim.
De afgelopen weken heeft hij me bedolven onder sms’jes, hij heeft gebeld, is zelfs langs gekomen, maar ik heb niet open gedaan.
Ik kan het niet aan om Tim te blijven zien, op een gegeven moment zou Jack me kapot maken als hij daar de kans voor kreeg.
Als ik gedoucht heb trek ik iets makkelijks aan en loop de trap af. Zin om te werken heb ik niet, dus doe ik wat ik de hele week al doe: Mijn laatste vakantiedagen opnemen en me opsluiten in huis. Niemand die me lastig valt, niemand die me pijn kan doen.
Ik maak een tosti klaar, zet koffie en start de computer op. Terwijl ik eet surf ik het internet af opzoek naar informatie. Eigenlijk ben ik een hopeloos zielig geval, maar ik kan het niet laten om meer te weten te komen over Tims probleem. Misschien is er kans op genezing.
Na mijn derde kop koffie hou ik het voor gezien, ik kan niks nieuws meer vinden. Opnieuw sta ik op en kijk de kamer rond: een laagje stof ligt op de kasten, de gordijnen zijn dicht en het ruikt muffig. Ik verwaarloos mezelf. Mijn ouders en vrienden maken zich zorgen om me en ik negeer ze allemaal.
Ik word afgeleid door het knipperende lampje van de telefoon. Iemand heeft een berichtje achter gelaten. Gelukkig zijn het mijn ouders dit keer.
‘Liv? Hallo? Oh dit is het antwoordapparaat weer? Oké liefje, luister eens goed, je vader en ik geven vanavond een etentje voor de hele familie en we zouden het fijn vinden om je weer eens te zien. Ik hoop dat je komt.’
Een grimas trekt over mijn gezicht. Ze bedoelen het vast goed, maar ze proberen me alleen maar mijn huis uit te lokken. Als ik op het klokje kijk zie ik dat mijn moeder het berichtje ingesproken heeft toen ik stond te douchen.
Verder staan er nog wat berichtjes van mijn baas, mijn vrienden en Tim. Ik zucht, de laatste keer dat Tim gebeld heeft was zondagavond, het is nu vrijdagochtend. Hopelijk is hij me al vergeten, dat maakt het voor mij ook makkelijker om hem los te laten.
De hele ochtend besteed ik aan niks doen, dan krijg ik ergens in het begin van de middag een energie stoot en sla aan het schoonmaken. Ik zet de ramen en gordijnen open en stofzuig, poets en boen totdat alles schoon is.
Als ik mezelf in de spiegel bekijk zie ik dat ik er niet goed uitzie. Ik lijk wel een wandelend lijk. Misschien ook eens wat tijd aan mezelf besteden?
Voor de tweede keer die dag stap ik onder de douche en was mijn haar. Dan droog ik me af, verruil mijn slobberige trainingspak voor een leuk jurkje en föhn mijn haar in een prettig model. Net als ik de laatste hand aan mijn make-up leg gaat mijn mobiel af. De ringtone lijkt de hele kamer te vullen en weerkaatst tegen de muren.
Meteen schiet ik in de stress, vooral als ik zie dat het Tim is. En hoe hard mijn geweten ook protesteert, het kan niet voorkomen dat mijn duim over het groene telefoontje schuift. ‘Hallo?’
‘Liv? Godzijdank, je hebt opgenomen.’
‘Wat wil je Tim?’ Ik pak ergens een pen vandaan en begin figuurtjes op een stukje papier te tekenen terwijl ik naar zijn stem luister.
‘Beloof me dat je niet ophangt.’ Hij klinkt wanhopig, maar ik hoor iets dwingends in zijn ondertoon.
‘Je hebt vijf minuten.’
‘Liv ik kan niet zonder je, dat besef ik nu meer dan ooit. Kom bij me terug, alsjeblieft? Ik beloof je dat ik het onder controle heb, echt onder controle heb.’
Ik voel de tranen achter mijn ogen branden als ik hem zo hoopvol hoor praten. ‘Je weet toch wat er de vorige keer gebeurd is? Jack haat me.’
‘En ik hou van je, Liv! Ik kan het aan, geloof me alsjeblieft.’
‘En wat als het fout gaat?’
Het blijft even stil aan de andere kant, ‘Dan zal ik je nooit meer lastig vallen.’
‘Ik kom eraan.’
Ik kan het zelf amper geloven als ik opgehangen heb. Waar ben ik mee bezig? Dat weet ik heel goed: ik heb nog steeds hoop dat het allemaal goed komt.
Vlak voordat ik de deur uit loop sms ik mijn moeder: ‘’Hou een plekje voor me vrij vanavond’’
Als ik me bewust wordt van de vage, kloppende pijn in mijn hoofd probeer ik mijn ogen te openen. Het gaat niet. Mijn ogen lijken wel met lijm dichtgeplakt.
Zodra ik mijn hand naar mijn gezicht wil brengen om de korstjes weg te wrijven, merk ik dat dat niet lukt. Mijn handen zitten vast, maar niet zo vast dat ik ze niet kan bewegen. Ik doe een paar verwoede pogingen om mijn handen los te trekken. Tevergeefs. Mijn linkerhand schaaft langs een stuk hout.
En dan dringt het pas tot me door: Ik zit letterlijk vastgebonden op een stoel. Mijn armen achter de leuning gebonden. Nog voordat ik het uitprobeer weet ik dat mijn benen aan de stoelpoten vast zitten.
‘Nu al wakker? Misschien heb ik je dan toch niet hard genoeg geslagen.’
Ik verstar middenin mijn zwakke ontsnappingspoging. Ik kan hem niet zien, maar wel horen. En ik herken zijn stem. Die stem zou ik hoe dan ook nooit kunnen vergeten.
Alle lucht verdwijnt in één klap uit mijn longen als er een emmer ijswater in mijn gezicht wordt gegooid.
Van schrik vliegen mijn ogen open, maar sluiten zich vrijwel meteen weer als het felle licht van de tl-buizen me verblind. Ik wacht een paar seconden voordat ik het opnieuw probeer. Ditmaal krijgen de zweverige vlekken voor mijn ogen langzaam vorm. Ik knipper nog twee keer om helemaal scherp te stellen, nu weet ik zeker dat dit geen droom is. Ik ben terecht gekomen in een regelrechte nachtmerrie.
Voor me staat Tim, althans hij lijkt erop, maar hij is het niet. Dit is slechts de schaduw van de persoon die hij ooit was.
Ik zie zijn blik: vervuld met haat, ik zie zijn lichaam: gespannen en hard en ik zie, diep verscholen onder het oppervlak; de persoon waar ik zoveel van hield.
En toch, ondanks alles, nog steeds van hou.
‘Ik weet zeker dat je snapt waarom je hier bent, je ging te ver Liv, veels te ver! Ik heb je gewaarschuwd, maar als je niet wilt luisteren… dan zal je moeten voelen.’
Een akelige glimlach verschijnt op zijn gezicht, de krankzinnigheid spat er vanaf. ‘Heb je nog een laatste wens?’
Ik open mijn mond om iets te zeggen, maar mijn stem weigert dienst. In plaats daarvan schud ik met mijn hoofd.
‘Helemaal niets? Dat maakt dit er des te makkelijker op.’
Ik zet me inwendig schrap voor wat komen gaat. Mijn spieren spannen aan, ik sluit mijn ogen en draai mijn hoofd opzij.
De genadeslag blijft uit.
Als ik het eindelijk aandurf om mijn ogen op een klein kiertje te openen zie ik dat hij weg is. Gewoon weggelopen. Ergens achterin het gebouw hoor ik een deur dichtslaan. Ik wacht, mijn gehoor op scherp, maar hoor geen voetstappen terug komen.
Eigenlijk maakt het niet zoveel uit, deze extra tijd zou mijn redding wel eens kunnen zijn.
Mijn ogen schieten de ruimte rond. Ik ben in een oude loods terecht gekomen, waarschijnlijk die aan de rand van de stad. Hoe kom ik hier weg?
Hoe hard ik het ook probeer, ik krijg mezelf niet los. Het enige wat ik wél voor elkaar krijg is dat ik met stoel en al omval. Nu ben ik echt uitgeschakeld. Ik kan alleen mijn hoofd, handen en voeten bewegen. Hoe kan ik er dan voor zorgen dat er hulp komt?
Doodsimpel: niet.
Ik kan niks meer.
De tranen lopen nu vrijuit over mijn wangen, ik doe geen enkele poging om ze tegen te houden. Ik ben bang. Echt doodsbang. Wat zal hij doen als hij terug komt? Hij heeft een bloedhekel aan me, dat is duidelijk.
En ik lig hier maar, te wachten totdat hij terug komt.
Om mijn gedachten te verzetten probeer ik me te bedenken hoe ik hier precies in verzeild ben geraakt. En ondanks dat ik het probeer te negeren, blijft een klein stemmetje in mijn hoofd het tegen me zeggen, blijft maar herhalen dat dit mijn eigen schuld is.
één dag geleden
‘Laat me gaan!’ Ik probeer me los te trekken, maar de handen van mijn ouders houden mijn armen in een ijzersterke greep. ‘Ik wil naar hem toe!’
‘Liv. Liefje, luister nou even.’ Mijn moeder klinkt doodmoe en zo ziet ze er ook uit. ‘Ze zijn nog met hem bezig Liv, zijn toestand is kritiek. De hoop is nog niet verloren, maar het zal niet erg helpen als jij komt storen.’
‘Zijn ouders mogen er wel bij!’ Verwijtend kijk ik naar het koppel dat in de kamer tegenover me verdwijnt.
‘En nu moet je ophouden!’ Mijn vader heeft tot nu toe niks gezegd, maar kijkt me nu zo giftig aan dat ik mijn mond meteen dicht klap. Ik hoor hem letterlijk een zucht slaken als de stilte over de gang neerdaalt.
Handenwringend zak ik in mijn stoel onderuit. Ik ben zo gespannen als een snaar, bij elk minuscuul geluidje kijk ik op.
Mijn moeder is inmiddels in slaap gevallen, haar hoofd hangt op een oncomfortabele manier opzij. Ik weet dat het middenin de nacht is, maar hoe kan ze nu slapen?
Nerveus vliegen mijn ogen opnieuw naar de deur tegenover me, blijven daar even hangen en glijden dan naar het uiteinde van de gang.
Daar naast de lift hangt het bordje: Intensive Care.
Een koude windvlaag zweeft door de gang. Waar kwam dat vandaan? Als ik rechtop ga zitten zie ik het slijm van de muren druipen. Mijn hart schiet in de zevende versnelling, adrenaline stroomt door me heen. Weg, weg, weg! Ik moet hier weg.
Langzaam lossen alle deuren op, alleen die recht tegenover me blijft intact. Tims kamer!
Ik sta op en ren zo hard als ik kan. Vlak voordat ik de deur open kan duwen wordt deze van binnenuit open gemaakt.
Een dokter verschijnt in mijn gezichtsveld, zijn slangenkop kijkt me gemeen aan. ‘Hij is zojuist overleden, morsdood.’
Op het moment dat mijn realistische droom in een nachtmerrie overgaat schrik ik wakker. De woorden klinken nog na in mijn hoofd: ‘’overleden, morsdood.’’
Ik schraap mijn keel en kijk naar de lichtgevende letters van mijn wekker: 3:24. Dan ga ik rechtop zitten en laat mijn benen over de rand van het bed hangen.
De betreffende dag waarover ik gedroomd heb, zes maanden geleden, is niet zo ongelukkig geëindigd als in mijn droom. Tim is niet overleden, hij is er goed vanaf gekomen.
Wat mij dwars zit is dat ik hem in zijn herstelperiode niet vaak heb mogen zien. En als we dan bij elkaar waren, was er al die tijd wel iemand in de buurt om een oogje in het zeil te houden: een verpleegster, zijn ouders, mijn ouders en later ook personeel van het revalidatiecentrum.
Ik fluister zijn naam nog een paar keer om er zeker van te zijn dat ik echt wakker ben. De laatste tijd weet ik niet goed meer wanneer ik droom of gewoon wakker ben. En als ik dan echt wakker ben, kan ik met geen mogelijkheid meer in slaap komen.
Ik gris ergens een badjas vandaan en schuifel de trap af. Mijn appartementje is niet erg groot en ik kan me amper omdraaien in de keuken. Toch waag ik me in de kleine ruimte om koffie te zetten.
Terwijl ik kijk hoe de koffie druppel voor druppel in de pot valt, dwalen mijn gedachtes af. Ik weet dat ik zo niet moet denken, maar ik kan er niks tegen doen. Eigenlijk is het mijn schuld dat Tim die bewuste dag verongelukt is. Het was mijn verjaardag en ík was degene die dat perse op de dag zelf wilde vieren.
Natuurlijk mocht mijn vriendje niet ontbreken.
Tim was ziek die dag: hij had koorts en was duizelig. En toch stond hij erop dat hij wilde komen. Veel moeite om hem om te praten heb ik toen niet gedaan. Ik was naïef en dacht niet na. Het enige wat door mijn hoofd schoot was dat ik ontiegelijk veel geluk had met Tim.
We spraken af dat hij het eerste stuk met de auto naar het dichtstbijzijnde station zou rijden. Daar zou hij de trein nemen en mij vlak voor aankomst bellen. Ik zou naar het station rijden en hem daar ophalen. Goed geregeld toch? Dat had ik helemaal mis.
Als mijn koffie klaar is sluit ik mijn beide handen om de mok en voel hoe de warmte in mijn koude handen trekt. Dan ga ik op de bank zitten en kijk uitdrukkingloos naar het zwarte beeld van het televisiescherm.
Daar zat ik ook toen ik Tim net gesproken had. Het weerbericht stond aan en vlak voordat ik het apparaat uit zette verscheen er een waarschuwing onderin het scherm: Pas op, vanavond hevig noodweer en onweer verwacht.
De link met het noodweer, zijn toestand en Tims ongeluk legde ik later pas. En wat ik dacht dat zijn telefoontje vanaf het station zou zijn, bleek een dringend telefoontje van het ziekenhuis. Terwijl ik plezier maakte met mijn vriendinnen en familie, was Tim tegen een boom aangereden. Als de ambulance niet bijna meteen ter plaatse was geweest, had hij het niet overleefd. Zijn rechter onderbeen lag er half af. Bloedverlies was hem bijna teveel geworden.
Zijn ouders, die op dat moment in San Francisco op vakantie waren, kwamen meteen naar huis. De volgende avond konden ze hun zoon eindelijk zien. Pas twee dagen later werd ik er ook bij gelaten.
In het ziekenhuis is het gelukt om zijn been te redden. Het leek een wonder, zo snel als het ging. Drie weken later werd hij uit het ziekenhuis ontslagen en overgeplaatst naar een revalidatiecentrum waar hij kon uitrusten en uiteindelijk opnieuw leerde lopen.
Jammer genoeg zit er aan elk lichtpuntje een schaduwzijde.
Toen hij tussen de boom en zijn auto klem zat, was hij bij bewustzijn. Hij voelde de pijn, bedacht zich waarschijnlijk dat hij niet lang meer te leven had. En in die fatale minuten voordat de ambulance ter plaatse was, heeft hij een tweede persoonlijkheid ontwikkeld.
Sinds die dag is het een feit dat hij een gespleten persoonlijkheid bezit.
Eerst merkte we er weinig van. Soms was hij weleens chagrijnig naar me. Hij kon uit het niets omslaan van vriendelijk naar woedend. Maar daarna was hij zichzelf weer en vergat ik het voorval meestal.
Totdat het erger begon te worden. Er verschenen duidelijke verschillen tussen zijn ene persoonlijkheid, en zijn andere. Ook was het vreemd dat alleen ik er iets van merkte. Zijn ouders geloofde me niet en mijn ouders vonden dat ik overdreef.
Pas toen we, in de eindfase van zijn revalidatieperiode, met z´n allen bij elkaar waren om zijn verjaardag te vieren werd het voor hun ook duidelijk dat er iets mis was.
Jammer genoeg moest hij eerst een vaas naar mijn hoofd gooien voordat het tot hun doordrong.
Zijn tweede persoonlijkheid had een naam: Jack. En Jack had overduidelijk een hekel aan me. Alle gemene dingen die Jack zei of deed deden pijn. Maar zodra Jack weer met Tim wisselde was hij alles vergeten. Alles wat Jack deed was één groot zwart gat voor Tim.
Althans tot op een bepaald punt. Jack beïnvloedde zijn leven steeds meer. Dat kwam uiteindelijk pas tot uiting toen hij weer naar huis mocht.
Hij had nog krukken nodig en mocht niet al te veel doen, maar het ging zo goed met hem dat hij zelfstandig thuis kon wonen.
Ik was blij voor hem, wij allemaal. Maar diep vanbinnen borrelde de ongerustheid.
De tranen lopen over mijn wangen als ik aan die tijd terug denk. Mijn koffie is koud geworden en ik zit nog steeds in dezelfde houding. Inmiddels doet mijn rug pijn.
Suffig sta ik op en giet de koude vloeistof in de gootsteen. Ik krijg kippenvel op mijn benen en besluit dan maar om weer boven in mijn bed te gaan liggen.
Met de dekens tot aan mijn kin opgetrokken staar ik naar het plafond. Slapen lukt me niet. Als ik even opzij kijk zie ik dat het nu tien voor vijf is.
Ik probeer me op morgen te concentreren, maar als vanzelf glijden mijn gedachtes weer weg.
Natuurlijk was ik blij toen hij weer naar huis mocht. Dat betekende dat ik weer langs kon gaan zonder dat er iemand in de buurt was om ons te storen. Toch wachtte ik totdat hij zelf aan zou geven dat hij me wilde zien. En dat gebeurde twee weken geleden.
Hij belde me op, beloofde dat hij het onder controle had. En ik ging.
Het was zoals van ouds. Gezellig, vertrouwd en de tijd vloog voorbij. De hele nacht hebben we tegen elkaar aan op de bank gezeten. Totdat Jack de overhand kreeg.
Hij sloeg om als een blad in de wind.
Gelukkig voor mij kreeg Tim de overhand vlak voordat Jack hem ertoe aanzette met een keukenmes achter me aan te gaan.
Tim staarde me aan, leek pas na een paar minuten te beseffen dat hij de controle kwijt was geweest. Toen gleden zijn ogen naar het mes wat hij nog steeds vast hield. Ik koos voor mijn eigen veiligheid. En ik vermeed hem sinds dien.
Wanneer ik mijn ogen open doe is het zeven uur. Dat betekent dus dat ik toch in slaap gevallen moet zijn. Nog voordat het alarm van de wekker af kan gaan, zet ik het ding uit en sta op. Ik voel me belabberd, en dat komt niet alleen door mijn slaapproblemen. Ik mis Tim.
De afgelopen weken heeft hij me bedolven onder sms’jes, hij heeft gebeld, is zelfs langs gekomen, maar ik heb niet open gedaan.
Ik kan het niet aan om Tim te blijven zien, op een gegeven moment zou Jack me kapot maken als hij daar de kans voor kreeg.
Als ik gedoucht heb trek ik iets makkelijks aan en loop de trap af. Zin om te werken heb ik niet, dus doe ik wat ik de hele week al doe: Mijn laatste vakantiedagen opnemen en me opsluiten in huis. Niemand die me lastig valt, niemand die me pijn kan doen.
Ik maak een tosti klaar, zet koffie en start de computer op. Terwijl ik eet surf ik het internet af opzoek naar informatie. Eigenlijk ben ik een hopeloos zielig geval, maar ik kan het niet laten om meer te weten te komen over Tims probleem. Misschien is er kans op genezing.
Na mijn derde kop koffie hou ik het voor gezien, ik kan niks nieuws meer vinden. Opnieuw sta ik op en kijk de kamer rond: een laagje stof ligt op de kasten, de gordijnen zijn dicht en het ruikt muffig. Ik verwaarloos mezelf. Mijn ouders en vrienden maken zich zorgen om me en ik negeer ze allemaal.
Ik word afgeleid door het knipperende lampje van de telefoon. Iemand heeft een berichtje achter gelaten. Gelukkig zijn het mijn ouders dit keer.
‘Liv? Hallo? Oh dit is het antwoordapparaat weer? Oké liefje, luister eens goed, je vader en ik geven vanavond een etentje voor de hele familie en we zouden het fijn vinden om je weer eens te zien. Ik hoop dat je komt.’
Een grimas trekt over mijn gezicht. Ze bedoelen het vast goed, maar ze proberen me alleen maar mijn huis uit te lokken. Als ik op het klokje kijk zie ik dat mijn moeder het berichtje ingesproken heeft toen ik stond te douchen.
Verder staan er nog wat berichtjes van mijn baas, mijn vrienden en Tim. Ik zucht, de laatste keer dat Tim gebeld heeft was zondagavond, het is nu vrijdagochtend. Hopelijk is hij me al vergeten, dat maakt het voor mij ook makkelijker om hem los te laten.
De hele ochtend besteed ik aan niks doen, dan krijg ik ergens in het begin van de middag een energie stoot en sla aan het schoonmaken. Ik zet de ramen en gordijnen open en stofzuig, poets en boen totdat alles schoon is.
Als ik mezelf in de spiegel bekijk zie ik dat ik er niet goed uitzie. Ik lijk wel een wandelend lijk. Misschien ook eens wat tijd aan mezelf besteden?
Voor de tweede keer die dag stap ik onder de douche en was mijn haar. Dan droog ik me af, verruil mijn slobberige trainingspak voor een leuk jurkje en föhn mijn haar in een prettig model. Net als ik de laatste hand aan mijn make-up leg gaat mijn mobiel af. De ringtone lijkt de hele kamer te vullen en weerkaatst tegen de muren.
Meteen schiet ik in de stress, vooral als ik zie dat het Tim is. En hoe hard mijn geweten ook protesteert, het kan niet voorkomen dat mijn duim over het groene telefoontje schuift. ‘Hallo?’
‘Liv? Godzijdank, je hebt opgenomen.’
‘Wat wil je Tim?’ Ik pak ergens een pen vandaan en begin figuurtjes op een stukje papier te tekenen terwijl ik naar zijn stem luister.
‘Beloof me dat je niet ophangt.’ Hij klinkt wanhopig, maar ik hoor iets dwingends in zijn ondertoon.
‘Je hebt vijf minuten.’
‘Liv ik kan niet zonder je, dat besef ik nu meer dan ooit. Kom bij me terug, alsjeblieft? Ik beloof je dat ik het onder controle heb, echt onder controle heb.’
Ik voel de tranen achter mijn ogen branden als ik hem zo hoopvol hoor praten. ‘Je weet toch wat er de vorige keer gebeurd is? Jack haat me.’
‘En ik hou van je, Liv! Ik kan het aan, geloof me alsjeblieft.’
‘En wat als het fout gaat?’
Het blijft even stil aan de andere kant, ‘Dan zal ik je nooit meer lastig vallen.’
‘Ik kom eraan.’
Ik kan het zelf amper geloven als ik opgehangen heb. Waar ben ik mee bezig? Dat weet ik heel goed: ik heb nog steeds hoop dat het allemaal goed komt.
Vlak voordat ik de deur uit loop sms ik mijn moeder: ‘’Hou een plekje voor me vrij vanavond’’