De muur - door Court Ellyn
Geplaatst: 18 mei 2014 19:17
Dit verhaal is oorspronkelijk in het Engels geschreven door Court Ellyn. Ik heb haar toestemming om het bij wijze van oefening te vertalen en hier te posten. Commentaar is zeer welkom, zowel op taalniveau (hoe muggenzifteriger hoe beter) als inhoudelijk. Ik heb beloofd om al het commentaar dat niet alleen voor de vertaling maar ook voor het origineel van belang kan zijn, aan Court Ellyn door te sturen. Je kan dus gewoon reageren zoals je op elk verhaal zou doen.
Ik ga het verhaal in vijf ongeveer gelijke delen posten. Het origineel is hier te lezen (maar pas op: dat is het hele verhaal, dus spoilers).
En nog een losse vraag: ik heb het idee dat de naam van het dorpje nog wel wat verbeterd kan worden om echt als een Nederlandse plaatsnaam te klinken. Ik weet alleen niet goed hoe...
De muur
Aan de voet van de muur groef Nia naar mosselen. De gladde, grijze juwelen kropen weg voor haar tastende tenen. Ze schepte snel met haar handen voor ze konden ontsnappen, waarna ze het door zeewater verzadigde zand van de schelpen scheidde en ze in de emmer liet kletteren. Van warme mosselsoep zou Moeder zich wel beter gaan voelen. Ze moesten het maar zien te redden met de room die de Rovers niet hadden gevonden.
Met de volle emmer liep Nia terug naar de pier, waarbij het water kalm over haar voeten stroomde. De zon was ondergegaan achter de berg in het westen en het donkere glas van de muur werd zwart in de schemering; het ononderbroken oppervlak weerspiegelde de rode horizon, een roze sliertje wolk. Niemand in het dorpje Zomerzande durfde voorbij de muur te gaan. Het grijze glas reikte tot hoog in de schaarse wolken, het versmolt met de berg in het westen en strekte zich naar het oosten ver uit in de zee. De Rovers bewaakten de berg als hun eigendom en er waren geen boten in Zomerzande. De dorpsoudsten zeiden dat alle boten waren verdwenen op de dag dat de muur verscheen. En Zwarte Zavh zei dat voorbij de muur het kwaad huisde. Nia’s dorpsgenoten konden niet anders dan haar geloven, want wie was er nou dapper genoeg om de godin van de Rovers tegen te spreken? En dus was het gebied voorbij de muur nooit verkend.
De verwaarloosde pier, grijs en scheef als drijfhout, liep schuin af naar het tij. Nia’s vriend zat nog steeds op het uiterste puntje toen ze hem aantrof. In de schemering gloeide Japie’s oranje haar zoals het vuur in zijn vaders smederij. Zijn gezicht lag tegen zijn knieën gedrukt. Hij huilde nog steeds. Die ochtend hadden de Rovers zijn vader vermoord, een kruisboogpijl door zijn buik geschoten.
Japie’s vuisten veegden de tranen van zijn wangen. ‘Ik vermoord ze! Als ze weer komen dan vermoord ik ze allemaal!’ Japie was pas elf, en het dorp was overvallen door minstens vijftig mannen.
Nia wist niet wat ze tegen haar vriend moest zeggen. Ze trok aan zijn mouw. ‘Kom, je ma zal je wel zoeken.’
Hij volgde haar, met lege blik, over de zandweg en door de lege velden. Plantjes wapperden met verschrompelde armen bovenop gebarsten voren. Hopen rood stof verstikten de watergeulen. Er groeide hier niets meer. Zelfs overdag bood de muur die boven hen uit torende geen schaduw, maar reflecteerde het zonlicht over de vallei en verschroeide de aarde.
Nia liet Japie achter bij de deur van de smidse. Binnen hoorde ze het gesnik van zijn moeder en de zachte stemmen van haar oudere zoons die haar probeerden te troosten. Nia wilde huilen om Japie, maar het lukte niet om tranen op te roepen. Ze was te moe. Haar buik deed pijn en de emmer werd zwaar. Ze snakte ernaar om zich in Moeders armen op te krullen, maar Nia moest vanavond voor Moeder zorgen. De Rovers hadden ook haar pijn gedaan.
Terwijl ze het plein overstak, bedekte Nia haar neus tegen de rook die uit de ruïne van de korenschuur opsteeg. De stevige balken smeulden nog steeds. Ze haalde water uit de put en goot het over de mosselen. Die stonken nu al naar dode vis. Ze gooide het zanderige water weg over de dorre grond en terwijl ze een tweede emmer water omhoog haalde, zag ze het oude vrouwtje naderen.
Met een emmer in elke hand waggelde ze naar de put. Nia mocht haar niet. Toen Moeder Nia vanmorgen op water uit had gestuurd, was het oude vrouwtje al eerder bij de put gekomen. Ze maakte een eindeloze ronde van haar boomgaard naar de put en weer terug. En waarvoor? Haar bomen droegen blad noch fruit, maar reikten met wanhopige vingers naar een regenloze hemel.
Een haveloos, grijs gewaad hing als een schaduw om de knokige gestalte van de vrouw heen. Ze sprak niet, keek alleen naar Nia terwijl die aan de lier draaide, en glimlachte alsof ze een geheim kende dat ze niet mocht vertellen.
Uit het raam van een huisje viel zwak licht dat het gezicht van het oude vrouwtje voor de helft omlijnde. Ze zei niets, maar ontblootte drie rotte tanden. Nia draaide sneller aan de lier, klotste de helft van het water in de emmer en de helft over haar voet, en holde naar huis.
Moeder zat in het duister te staren dat zich rond het huisje ophoopte. De blauwpaarse zonsondergang kleurde de zwelling onder haar oog alleen maar donkerder. Ze stond voorzichtig op en pakte de emmer aan. ‘Brave meid.’ Samen braken ze de schelpen open en schepten het vlees eruit. Moeder haalde twee zachte, rimpelige aardappels onder haar matras vandaan, deed ze bij de mosselen en zette ze in een ijzeren pot boven het vuur te koken. Ze had de boter en room onder de vloerplanken verborgen. Terwijl ze een flinke lepel boter in de pot schepte, schonk ze Nia een klein, triomfantelijk glimlachje.
De soep deed zijn werk, want toen Moeder haar kom leeg had, ging ze achter haar spinnewiel zitten om de draad te zingen. Haar voet hield een gestaag ritme aan en haar woordeloze lied deed het wiel draaien. De noten kwamen trillend uit haar keel, strelend en somber, en dus werd de wolk witte wol op het spinrok bleekgrijs wanneer het door haar vingers ging. Het lied was een balsem voor Nia’s angsten. Als Moeder zich goed genoeg voelde om te werken, zou alles weer gaan zoals het altijd was geweest.
Naast haar stoel was een kleine piramide van klossen gegroeid. Als ze tien volle klossen had gezongen, zou ze de draad op de markt verkopen. Een paar duiten om meel te kopen – hoewel Nia niet goed wist waar ze hun meel zouden kopen, nu de Rovers de graanvoorraad van het dorp hadden geplunderd. Maar Moeder sprak niet over dit alles. Haar lied werd sneller, en het wiel draaide harder en voegde een fluistering toe aan de noten. En achter het raam werd de zee van voortzwevende sterren verduisterd door de muur.
Wordt vervolgd
Ik ga het verhaal in vijf ongeveer gelijke delen posten. Het origineel is hier te lezen (maar pas op: dat is het hele verhaal, dus spoilers).
En nog een losse vraag: ik heb het idee dat de naam van het dorpje nog wel wat verbeterd kan worden om echt als een Nederlandse plaatsnaam te klinken. Ik weet alleen niet goed hoe...
De muur
Aan de voet van de muur groef Nia naar mosselen. De gladde, grijze juwelen kropen weg voor haar tastende tenen. Ze schepte snel met haar handen voor ze konden ontsnappen, waarna ze het door zeewater verzadigde zand van de schelpen scheidde en ze in de emmer liet kletteren. Van warme mosselsoep zou Moeder zich wel beter gaan voelen. Ze moesten het maar zien te redden met de room die de Rovers niet hadden gevonden.
Met de volle emmer liep Nia terug naar de pier, waarbij het water kalm over haar voeten stroomde. De zon was ondergegaan achter de berg in het westen en het donkere glas van de muur werd zwart in de schemering; het ononderbroken oppervlak weerspiegelde de rode horizon, een roze sliertje wolk. Niemand in het dorpje Zomerzande durfde voorbij de muur te gaan. Het grijze glas reikte tot hoog in de schaarse wolken, het versmolt met de berg in het westen en strekte zich naar het oosten ver uit in de zee. De Rovers bewaakten de berg als hun eigendom en er waren geen boten in Zomerzande. De dorpsoudsten zeiden dat alle boten waren verdwenen op de dag dat de muur verscheen. En Zwarte Zavh zei dat voorbij de muur het kwaad huisde. Nia’s dorpsgenoten konden niet anders dan haar geloven, want wie was er nou dapper genoeg om de godin van de Rovers tegen te spreken? En dus was het gebied voorbij de muur nooit verkend.
De verwaarloosde pier, grijs en scheef als drijfhout, liep schuin af naar het tij. Nia’s vriend zat nog steeds op het uiterste puntje toen ze hem aantrof. In de schemering gloeide Japie’s oranje haar zoals het vuur in zijn vaders smederij. Zijn gezicht lag tegen zijn knieën gedrukt. Hij huilde nog steeds. Die ochtend hadden de Rovers zijn vader vermoord, een kruisboogpijl door zijn buik geschoten.
Japie’s vuisten veegden de tranen van zijn wangen. ‘Ik vermoord ze! Als ze weer komen dan vermoord ik ze allemaal!’ Japie was pas elf, en het dorp was overvallen door minstens vijftig mannen.
Nia wist niet wat ze tegen haar vriend moest zeggen. Ze trok aan zijn mouw. ‘Kom, je ma zal je wel zoeken.’
Hij volgde haar, met lege blik, over de zandweg en door de lege velden. Plantjes wapperden met verschrompelde armen bovenop gebarsten voren. Hopen rood stof verstikten de watergeulen. Er groeide hier niets meer. Zelfs overdag bood de muur die boven hen uit torende geen schaduw, maar reflecteerde het zonlicht over de vallei en verschroeide de aarde.
Nia liet Japie achter bij de deur van de smidse. Binnen hoorde ze het gesnik van zijn moeder en de zachte stemmen van haar oudere zoons die haar probeerden te troosten. Nia wilde huilen om Japie, maar het lukte niet om tranen op te roepen. Ze was te moe. Haar buik deed pijn en de emmer werd zwaar. Ze snakte ernaar om zich in Moeders armen op te krullen, maar Nia moest vanavond voor Moeder zorgen. De Rovers hadden ook haar pijn gedaan.
Terwijl ze het plein overstak, bedekte Nia haar neus tegen de rook die uit de ruïne van de korenschuur opsteeg. De stevige balken smeulden nog steeds. Ze haalde water uit de put en goot het over de mosselen. Die stonken nu al naar dode vis. Ze gooide het zanderige water weg over de dorre grond en terwijl ze een tweede emmer water omhoog haalde, zag ze het oude vrouwtje naderen.
Met een emmer in elke hand waggelde ze naar de put. Nia mocht haar niet. Toen Moeder Nia vanmorgen op water uit had gestuurd, was het oude vrouwtje al eerder bij de put gekomen. Ze maakte een eindeloze ronde van haar boomgaard naar de put en weer terug. En waarvoor? Haar bomen droegen blad noch fruit, maar reikten met wanhopige vingers naar een regenloze hemel.
Een haveloos, grijs gewaad hing als een schaduw om de knokige gestalte van de vrouw heen. Ze sprak niet, keek alleen naar Nia terwijl die aan de lier draaide, en glimlachte alsof ze een geheim kende dat ze niet mocht vertellen.
Uit het raam van een huisje viel zwak licht dat het gezicht van het oude vrouwtje voor de helft omlijnde. Ze zei niets, maar ontblootte drie rotte tanden. Nia draaide sneller aan de lier, klotste de helft van het water in de emmer en de helft over haar voet, en holde naar huis.
Moeder zat in het duister te staren dat zich rond het huisje ophoopte. De blauwpaarse zonsondergang kleurde de zwelling onder haar oog alleen maar donkerder. Ze stond voorzichtig op en pakte de emmer aan. ‘Brave meid.’ Samen braken ze de schelpen open en schepten het vlees eruit. Moeder haalde twee zachte, rimpelige aardappels onder haar matras vandaan, deed ze bij de mosselen en zette ze in een ijzeren pot boven het vuur te koken. Ze had de boter en room onder de vloerplanken verborgen. Terwijl ze een flinke lepel boter in de pot schepte, schonk ze Nia een klein, triomfantelijk glimlachje.
De soep deed zijn werk, want toen Moeder haar kom leeg had, ging ze achter haar spinnewiel zitten om de draad te zingen. Haar voet hield een gestaag ritme aan en haar woordeloze lied deed het wiel draaien. De noten kwamen trillend uit haar keel, strelend en somber, en dus werd de wolk witte wol op het spinrok bleekgrijs wanneer het door haar vingers ging. Het lied was een balsem voor Nia’s angsten. Als Moeder zich goed genoeg voelde om te werken, zou alles weer gaan zoals het altijd was geweest.
Naast haar stoel was een kleine piramide van klossen gegroeid. Als ze tien volle klossen had gezongen, zou ze de draad op de markt verkopen. Een paar duiten om meel te kopen – hoewel Nia niet goed wist waar ze hun meel zouden kopen, nu de Rovers de graanvoorraad van het dorp hadden geplunderd. Maar Moeder sprak niet over dit alles. Haar lied werd sneller, en het wiel draaide harder en voegde een fluistering toe aan de noten. En achter het raam werd de zee van voortzwevende sterren verduisterd door de muur.
Wordt vervolgd