Hoofdstuk 1: “WISKAS of niet?”
Het was een prachtige warme zomerdag, de zon scheen al haar stralen en er was geen wolkje aan de lucht. Iedereen zat in zijn tuin, een boek lezend, bloemen sproeiend, kinderen speelden met water en zand… wie niet in de tuin was, zocht verkoeling in de keuken, dronk een cocktail en likte aan een fris ijsje. De hele straat genoot met volle teugen van het warme zomerweer. Ook de bewoners van nummer 7. Dus ook Nore. Nore was een klein meisje, 11 jaar, met blond krullend haar en pientere, groene ogen. Ze zat op haar lievelingsplekje. Dat was een hoekje van de tuin, waar iemand ooit een boomhut was beginnen bouwen, maar die was nooit afgeraakt. Enkele balken waren vastgesjord met koorden en er hingen touwen los overheen, maar het was maar net zo groot dat er een klein meisje op kon zitten. Nore schudde haar haren los, trok haar knieën op en steunde met haar voeten op een plankje, vastgemaakt met roestige, kromme spijkers. Pfff… de vorige eigenaar van deze “boomhut” kon er blijkbaar niets van! Maar Nore vond het goed zo. Ze maakte hem niet af. Nu was dit haar plekje, zij alleen kwam er en niemand anders, zelfs de poes niet! Nou… oké, voor de poes wou ze wel een uitzondering maken. Niet dat de poes er perse op zou willen, die had het altijd veel te druk. Met muizen vangen, waarschijnlijk. Of met een goed slaapplekje zoeken in het bos. Daar stak ze altijd veel tijd in, want de poes, díe was kieskeurig! Alle mosplukjes moesten goed, en ook het eten. Ze at maar van een merk: WISKAS. Mmm…. Als Nore een kat was, zou ze die ook heerlijk vinden! De brokjes van WISKAS zagen er zálig uit! Soms kwam er een mannetje, maar de poes wou alleen de mooiste. En de liefste natuurlijk. Kwam die perfecte man maar eens…. Dan kregen ze kleintjes! Oooh! Dat zou schattig zijn! Nore zag het zich al voor zich: kleine, snoezige kittens, die melk drinken bij de buik van hun moeder. Eentje wit met bruine strepen, zoals haar moeder en eentje met de kleur van de vader. Hopelijk werd die gevlekt. Gevlekte katten waren zó mooi!
Nore schrok op uit haar dromen. Een geluid deed haar met een schok ontwaken uit de heerlijke dagdroom. Een rinkelende fietsbel. Nore keek op. Haar maag maakte een vreemd sprongetje toen ze de jongen zag die voorbij fietst. Ze hoopte vurig dat hij haar zag. Zelf durfde ze niet te roepen. Ze zwaaide. Hij keek. Bruine haren, die wapperden in de wind. Een stevig lichaam, gehuld in een jeans en een coole, rode T-shirt. ‘Hoi!’ riep hij. ‘hoi,’ zegt Nore ademloos. Hij rinkelde nog eens met zijn fietsbel, deed een stuntje met zijn fiets en toen reed hij verder, de straat uit en verdween achter de hoek.
Nore staarde als in een vreemde trance naar het punt waar de jongen is voorbijgereden. Langzaam begon de storm in haar buik over te waaien. Het voelde niet meer alsof vijftig piraten zware masten tegen de binnenkant van haar maag beukten. Het voelde nu, alsof er een opgewonden beest heen en weer sprong. Nore bleef zitten staren tot er alleen nog maar een paar handen rondkrioelden door haar lijf. De vingers kriebelden als een gek. Maar dan werden ze rustiger. Af en toe nog een venijnige steek met hun nagels, of een kneepje hier en daar. Nore scheurde haar blik los. Ze sloot haar ogen en zuchtte. Diepe zucht. Wat was hij mooi! En zo stoer… Nore schudde haar hoofd. Wat beeldde ze zich toch allemaal in? Hij zag haar niet staan, daar was hij veel te cool voor, en zij veel te gewoon. Maar hij had toch gezwaaid? ‘hoi!’ had hij geroepen. Met zijn prachtige stem. Nore opende haar ogen weer. Ze liet zich langzaam van de houtbalken glijden, hop, op de grond. Goed uitkijken dat ze niet in een kuil stapte. Ach, die rothond! Dat kleine keffertje van de buren kwam altijd stiekem de tuin binnengeslopen, als niemand keek, en veranderde het dan in een mijnenveld van kuilen en hondendrollen. Gelukkig joeg de poes hem weg, als ze de kans kreeg! Ha! Daar had dat stomme beest niet van terug! Honden waren stom, vond Nore. Poezen waren lief. En vogels en muizen waren alleen voor de poezen goed. Zo zat dat! Ha! Nore liep naar de achterdeur. Een hand op de zilveren klink. Klak! Ze duwde de deur open. Meteen was het veel koeler. Nore liep naar de keuken. Een paar vliegen cirkelden rond de vliegenvanger aan het plafond. Nore spoorde ze aan. ‘kom op dan, vliegjes!’ mompelde ze. ‘ga naar de heerlijke, plakkerige vliegenvanger! Toe dan, loop in de val, laat je beetnemen, toe dan!’ een dikke bromvlieg zoemde. Hij vloog er pal tegenaan. Zijn vleugels klapperden verwoed, maar het was al te laat. Een andere vlieg onderging hetzelfde lot. ‘goed zo!’ Nore stak haar twee duimen in de lucht. ‘zo mag ik het zien!’ Nore ging naar de keuken. ‘Mama!’ haar moeder keek niet op van haar boek. ‘hmm…?’ ‘wat ben je aan het lezen?’ Nore huppelde naar haar moeder toe om de omslag te bekijken. ‘weer een detective?’ vroeg ze. ‘en heb je de dader al ontdekt?’ ‘nee,’ zei haar moeder. ‘en laat me nu lezen.’ Ze maakte een wuivend gebaar met haar hand. Nore liep naar het kookvuur. Een grote pot stond op het vuur. Dichte dampwolken stegen eruit op. Nore kreeg het heet. Ze waaierde met haar hand voor haar gezicht. ‘wat ben je aan het maken, mama?’ ‘hmm…?’ de deksel op de kookpot bewoog. Hij kwam omhoog. Vanbinnen borrelde iets. Het bruiste en kookte en zocht een uitweg, over de rand van de pot. ‘euh, mama?’ Haar moeder keek geërgerd op. ‘kan ik nooit eens rustig lezen?’ riep ze. ‘ons eten kookt over.’ Zei Nore. ‘haal dan de deksel van de pot!’ dat deed Nore, en het schuim zakte terug naar beneden, alsof het allergisch was voor frisse lucht. Nore nam een schoon glas uit de vaatwasser, vulde het aan de kraan en goot de vloeistof allemaal in de grote pot. ‘wat maak je eigenlijk?’ vroeg ze aan haar moeder. ‘spaghetti.’ Antwoordde die. Ze was alweer druk aan het lezen. ‘is het spannend?’ wilde Nore vragen, maar haar aandacht werd getrokken door iets anders. ‘miauw!’ daar was de poes! Ze zat aan het keukenraam. Snel rende Nore naar haar toe en opende het raam. Terwijl de poes naar binnen sprong, maakte Nore een sierlijke buiging. De poes trippelde door de keuken. Bij haar etensbakje bleef ze staan en keek Nore aan met haar grote, grasgroene ogen. Ze begon gepikeerd te miauwen. ‘wat is er?’ vroeg Nore ongerust; als de kat niet blij was, moest dat probleem altijd zo snel mogelijk van de baan.
De poes gaf haar een kopje tegen haar been. Nore keek in haar bakje. Dat was nog vol. Vol met brokken. Maar géén WISKAS. ‘wat heb je haar nu gegeven?’ zei ze geschrokken. De brokken waren groen en geel en wit en zagen er heel onsmakelijk uit. haar moeder had haar blijkbaar niet gehoord, want ze gaf geen antwoord. Nore herhaalde haar vraag. Ze werd boos. ‘mama!’ haar moeder wierp haar een kwade blik toe en ging verder met lezen. Haar ogen vlogen als een sneltrein over de bladzijden. Als ze zo doorging had ze het boek al binnen twee minuten uit. ‘goed dan,’ fluisterde Nore tegen de poes. ‘dan krijg je maar een beetje charcuterie.’ De poes begon meteen te miauwen en wreef zich tegen haar baasjes’ benen aan. Nore opende de ijskast. Een geel licht scheen de keuken in. Dat stak scherp af tegen het weinige daglicht dat door het kleine keukenraam binnenviel. Nore zocht een lekker schelletje vlees uit en gaf dat aan de poes. Die begon meteen te schrokken. Nore glimlachte. ‘is het lekker?’ de poes kwam recht. Het was al op. Nore gaf haar een aai en klapte verrukt in haar handen. ‘olé!’ schreeuwde ze, en ze maakt een pirouette. Haar moeder keek haar aan met een blik alsof ze het liefst haar dochters’ mond wou dichtspijkeren. ‘vergeet de pasta niet!’ herinnerde Nore haar. Haar moeder was alweer met haar neus in haar boek gedoken. Het waren nog maar een paar pagina’s. hè, dan kunnen we misschien eindelijk eten. Dacht Nore. Haar maag grommelde als een wilde beer. Ze maakt een gek sprongetje, waarbij ze haar hielen tegen elkaar klakte in de lucht, en danste naar haar kamer.
Hoofdstuk 2: “een kamer met een luik”
Nores’ kamer was een grote chaos. Overal lagen brieven, oude sokken, gebruikte en niet gebruikte pyjama’s, papieren waar ze smilys op getekend had, tekeningen van de poes en van de tuin, een schooltas waar ekele boeken uit waren gehaald en nu nutteloos in een hoekje lagen stof aan te trekken, een kapotte teddybeer die al 18 keer hersteld en terug kapot gegaan was en bovendien een oog miste, de computermuis (zonder computer), een agenda van 2003, en nog veel, véél meer. Nore voelde zich thuis tussen al die rommel. Ze vond het vreselijk als ze van haar moeder haar kamer weer eens op moest ruimen, want dan vond ze nadien niks meer terug. bovendien was het gezellig, zo’n “varkensstal” zoals haar moeder het noemde. Nore plofte op bed, naast een bord met een half opgegeten boterham met kaas en een verloren sok. Haar dekens lagen in een slordig hoopje op elkaar, en een boek pronkte er bovenop. De titel van het boek luidde: “de kleine Odessa -het levende boek” een dik boek, maar heel spannend, vond Nore. Het ging over een meisje, Odessa dus, die een schrijversstad ontdekt, waar ze in boeken kunnen duiken, of er dingen uithalen. Zou dat niet geweldig zijn? Zuchtte Nore. Zomaar, hop! En je zit midden in je lievelingsverhaal. Nore zou natuurlijk een boek over katten kiezen. Of over de natuur. Ja, een over de woestijn zag ze wel zitten. Dat zou geweldig zijn! Ze had altijd al een keertje naar de woestijn willen gaan. Het was haar favoriete plek op aarde, al was ze er nog nooit echt geweest. Het was er prachtig, er waren zoveel dieren! Je zou denken dat de woestijn een uitgestorven vlakte was, maar niet dus! Dat had ze gelezen in een folder over een of andere natuurvereniging. het zat er vol met schorpioenen en spinnen, maar ook met poema’s en zo. En het was er lekker warm! Niet dat het hier niet warm is, dacht Nore en ze wuifde zichzelf koelte toe met een paar speelkaarten die onder haar kussen staken. Plots ging haar kamerdeur open. Nore veert recht overeind. Normaal gesproken kwam haar moeder nooit in haar kamer. Ze moest toch niet wéér opruimen? Maar het was haar moeder niet die binnenglipte. Het was de poes. ‘o, ben jij het!’ zei Nore opgelucht en ze ging weer liggen. De poes sprong met een ‘mrrauw!’ op het bed en draaide rond op een van de dekens. Toen rolde ze zich op en begon luid te spinnen. Nore streelde haar zachte vacht. Kriebelde onder haar kin. Dat had de poes graag, en ook in haar nek. Nore stond op. Ze stapte behendig over een van de openliggende stripboeken heen, en ontweek een niet al te fris ruikende onderbroek die daar al ik-weet-niet-hoe-lang lag. In haar dromen wou ze altijd al dat er eens iets speciaals zou gebeuren. Een avontuur. Iets ontzettend spannends en mysterieus. Een geheime kamer in haar huis, waar je kon komen via een openklapbare muur. Een verborgen luik was ook al goed. En gisteren had ze precies zo een gevonden.
Het was een saaie dag geweest, niks te doen, gewoon een beetje heen en weer lopen, de poes aaien, luieren, zich vervelen… maar toen had ze het luik ontdekt. Het was onder de mat op haar kamer. Een plek waar ze normaal gesproken nooit zou kijken; wie tilt er nou matten op? Alleen haar moeder deed dat, als ze haar kamer weer eens kwam kuisen. Dan tilde zij de mat op om eronder te stofzuigen. Nore lette daar niet op en dus had zij het luik nooit gezien. Maar haar moeder wist er dus van. En dat maakte het allemaal nog veel geheimzinniger. Want waarom was er een luik in haar slaapkamer, verstopt onder de mat? En –vooral- waarom vertelde haar moeder het haar niet, het was tenslotte toch in haar eigen slaapkamer? Nore had die mat opgetild omdat er een spin in haar kamer zat. Nou had zij niks tegen die arme beestjes, maar dat ze in haar slaapkamer kwamen huizen, dat ging dan toch weer te ver. De spin was onder de mat gevlucht. Nore had hem opgetild, met een pantoffel in de aanslag. Toen had ze haar pantoffel van verbazing laten vallen, haar mond viel open en ze wreef voor de zekerheid met haar knokkels in haar ogen, en kneep in haar eigen arm (‘auw!’ had ze geschreeuwd) om er zeker van te zijn dat ze niet droomde. De spin was weggevlucht onder de kleerkast, maar daar had Nore geen aandacht meer voor gehad. Want toen had ze het luik ontdekt. En ze hoefde geen detective te zijn, om te weten dat er iets totaal niet pluis was. Want zeg nu zelf, luiken hoorden niet in slaapkamers van kleine meisjes, en zeker niet verstopt onder de mat. Nore had opgewonden het luik opengemaakt, en had in een duizelingwekkende, inktzwarte diepte gekeken. Een gat in de grond? Met een luik erover? Haar hart bonsde in haar keel. Ze had meteen haar zaklamp gehaald. Knip! Ze had hem aangedaan en naar beneden geschenen. Zo ver mogelijk voorover leunend, zonder te vallen. Maar er was niks anders te zien geweest dan zwart. En toen had ze het luik dichtgedaan, want de poes was binnengekomen, en Nore was bang gewest dat het dier in de eindeloze diepte zou vallen. Maar vandaag hurkte ze weer bij het luik, en de poes lag te slapen. Nore nam haar zaklamp en met steeds sneller kloppend hart schoof ze de mat opzij. Het luik was van hout, en precies gelijk met de vloer, zodat je het haast niet ziet. Haar vingers pasten maar net in de gleuf, aan een kant was die, tussen het luik en de vloer in. Zo kon ze het openmaken. Weer onthulde ze een zwart, schijnbaar bodemloos gat. Ze nam haar zaklamp en scheen in het gat. Ze scheen naar links. Ze scheen naar rechts. Naar alle kanten. Maar er was niets te zien. ‘saai!’ mopperde Nore. Ze was teleurgesteld. Ze had iets mysterieus verwacht. Op zijn minst een geheime kamer, of een tunnel die naar een vergeten elfenrijk liep ofzo. Geen stom gat in de grond. Pfff…. Daarom had haar moeder het haar waarschijnlijk niet verteld. Het was gewoon niet interessant.
Hoofdstuk 3: “een roze olifant”
Haar moeder riep haar voor het eten. Nore stond op, gooide het luik met een klap dicht en legde de mat er weer overheen. Ze stampte nijdig op de plaats van het luik. De poes schrok ervan. ‘blijf maar slapen,’ sust Nore haar. Ze aait het dier over haar kop. De poes ronkt en legt haar kop weer op haar poten. Ze doet haar langwerpige, groene ogen dicht. Nore sloop op haar tenen door de kamer en zwaaide met een weids gebaar de deur open. ‘here I come!’ riep ze.
Har moeder zat al aan tafel, en ze zat met flikkerende pretoogjes een pocket te lezen. Haar bord spaghetti stond onaangeroerd koud te worden op tafel. ‘is die detective al uit?’ vroeg Nore, maar ze was niet zo verbaasd, ze was eraan gewend dat haar moeder boeken in een sneltreinvaart uitlas. ‘dat zie je toch?’ antwoordde haar moeder. Ze zat al halfweg in de dunne pocket. Het was een wodehouse-verhaal. “de krakende butler”, heette het. Het was blijkbaar grappig, want om de haverklap barstte haar moeder in lachen uit en las dan met nog grotere pretoogjes verder, een glimlach om haar lippen. ‘je vergeet je spaghetti,’ zei Nore. ‘eet jij de jouwe maar eens op!’ haar moeder wees streng naar Nores’ lege bord, zonder van haar boek op te kijken. Met een rood hoofd schepte Nore de aan elkaar klevende spaghetti op haar bord, en een flinke scheut saus erover. De dunne slierten hadden te lang gekookt. Het leek net een papje. Haar moeder had vast weer zitten lezen. Maar Nore hield wijselijk haar mond en draaide een veel te grote hap rond haar vork. Ze probeerde hem in haar mond te steken, maar besefte toen dat dat onmogelijk was en slurpte ze nar binnen. De rode saus droop van haar kin. Gelukkig zag haar moeder het niet, die was weer in een grappige passage gekomen. Nore greep snel haar servet en veegde haar mond af. ‘lalala,’ zong ze. Niets gebeurd.
Na het eten sprong Nore op en zette haar bord met veel lawaai in de vaatwasser. Ze maakte een vrolijk sprongetje, tokte met haar knokkels tegen op de keukentafel en klakte met haar tong. ‘singing in the rain!’ schalde ze door de keuken. Ze draaide rond en deed alsof ze met een paraplu zwaaide. Al zingende huppelde ze naar haar kamer. Ze plofte aan haar bureau en schoof een lamp, drie pennen (waarvan twee lege en een kapotte) en een zelf-geknutseld windmolentje aan de kant, en griste een vel papier van de overvolle hoop waarmee haar hele bureau bedekt werd. Het papier was roze, had vijf ezelsoren en een gaatje van een perforator in het midden, ongetwijfeld gemaakt om ooit zelf confetti te maken. Nore zocht een werkende pen uit en zetten de punt met veel zorg op het papier. Wat zou ze eens tekenen? Of zou ze iets schrijven? Een gedicht misschien, een gedicht over de poes. “ode aan de poes”, ze zag het al voor zich. Maar over de poes had ze al zo vaak geschreven. Getekend ook trouwens. Nore zuchtte en dacht diep na. Maar de ideeën kwamen niet. Geen knotsgekke verhaallijnen vormden zich voor haar ogen, geen contouren van een prachtige schets verschenen als bij toverslag uit het niets. Nore gooide teleurgesteld haar pen door de kamer. Ze stond op. Ze had plots een idee gekregen. Ze liep naar de mat en tilde hem op. Het luik werd zichtbaar. Nore knielde erbij neer en opende het. Een gapend zwart gat. Pfff… wat had ze anders verwacht? Dat het plotseling veranderd was in een roze olifant? Een met paarse stippen misschien. En bruine en oranje strepen. Nore zag het precies zo voor zich. Een dikke, zware olifant, een lome, idiote uitdrukking op zijn gezicht. Een vliegje zoemend bij zijn grote flaporen. Een Indische berijder op zijn rug. Met een tulband! En die olifant ook een tulband! En een grote, rode robijn in die tulband. Wauw! Maar wat had ze toch veel te veel fantasie. Er was helemaal geen olifant. Nore draaide zich om. Haar ogen speurden de kamer af, op zoek naar een of ander waardeloos voorwerp. Haar blik bleef rusten op een boek. Ze graaide ernaar met haar handen, legde het op haar schoot. Een leerboek. “spelling voor het 6e leerjaar”. Spelling nog wel! Het saaiste vak dat er bestond, vond Nore. Ze liet het boek boven het gat bengelen. Ze liet het los. En wachtte. En wachtte. En wachtte…. Eindelijk, daar was de plof. Diep, diep, diep, een plof. Van een boek dat op de grond viel. ‘Net goed,’ mompelde Nore. ‘dan moest je maar niet zo een saai boek zijn!’ ze stak haar tong uit naar het schrift, dat ze niet meer kon zien. Het gat moest wel héél diep zijn. Héél, héél diep. Daar was ze dus best niet ingesprongen, zoals ze eerst van plan was. Brr! De koude rillingen liepen al over haar rug als ze eraan dacht wat er gebeurd zou zijn als de poes erin gevallen was! Nore stond op. Ze sloot het luik. Keek om zich heen. Ze had een touw nodig. Een héél lang touw.
In het tuinschuurtje vond Nore wat ze zocht. Een stevig touw. Dat kon haar wel dragen. Ze stak het onder haar kleren en hield haar armen ervoor. Haar moeder zou niks merken. Als ze het raar vond dat Nore haar armen voor haar buik hield, zei die gewoon dat ze jeuk had. Nore liep zo rustig mogelijk het huis in. Floot zachtjes een wijsje tussen haar tanden:
‘old Macdonald had a farm
ee-i-ee-i-o
and on that farm he has a cow
ee-i-ee-i-o’
haar moeder zat op de bank. Te lezen. Tuurlijk, wat anders? Haar pocket was alweer bijna uit. soms verbaasde het Nore dat haar moeder zich later ook nog maar iets van het boek herinnerde. Of dat er genoeg boeken in de wereld waren om de voortdurende honger naar meer van haar moeder te stillen. Want echt, Nore las graag boeken. Heel graag zelfs. Maar haar moeder, die was eraan verslaafd. Bijna geen enkel boek had zij nog niet gelezen, en als ze las (wat vrijwel altijd het geval was), vergat ze de wereld om zich heen. Als je haar stoorde, werd ze pissig. Ze vergat dan de spaghetti op het kookvuur. Toen was die overgekookt. En ze had te lang gekookt ook. Maar dat deed er niet toe. Belangrijker was dat ze ongezien met het touw voorbij haar moeder kwam. Dat lukte zonder moeite. In haar kamer liet Nore zicht opgelucht op bed vallen en haalde het lange koord tevoorschijn. De poes keek nieuwsgierig toe. Ze snuffelde aan het touw. Nore maakte aan het uiteinde een lus voor haar voet. Aan het andere uiteinde een lus voor rond de poot van het bed. Ze opende het luik en keek naar beneden. Haar hart bonsde wild in haar keel. Zweetdruppeltjes parelden op haar voorhoofd. ‘daar gaan we dan!’ fluisterde ze. Ze stak haar voet in de lus, liet zich langzaam zakken, tot ze alleen nog met haar vingertoppen aan haar kamervloer bengelde. Ze kneep haar ogen dicht. Zat het touw stevig? Ze liet los.
Hoofdstuk 4: “de kamer met de aantekeningen”
Razendsnel tolde ze rond. Botste tegen de wanden. Het werd steeds krapper ook. En steeds donkerder. Al snel kon ze helemaal niets meer zien. Ze klampte zich aan het touw vast als een drenkeling aan een reddingsboei. Ze leek eindeloos te vallen. Wind gierde langs haar heen. De wanden schuurden tegen haar heupen en haar buik. Ze trok haar buik in. Maakte zich zo klein mogelijk. Ze schuurde met haar rug tegen iets hards. Rotsen? Ze had geen tijd om iets te bedenken, ze was alweer minstens 10 meter lager. Eindelijk; een schok. Nore opende versuft haar ogen. Het was pikkedonker om haar heen. Had ze er maar aan gedacht een zaklamp mee te nemen! Op de tast zocht Nore zich een weg. Ze schuifelde langzaam vooruit. Een muur. Ze schuifelde de andere kant op. Weer een muur. Nog een andere kant. Een gang! Nore strekte een hand uit. griezelig wit leek hij te zweven in de duisternis. Ze tastte naar de randen van de tunnel. En het plafond. Dat was erg laag. Nore bukte zich voorover en liep verder. Plotseling voelde ze iets kleverigs in haar haar. Ze slaakte een gil. Tastte haar hoofd af. Een spinnenweb? Ze huiverde. Als er maar geen reuzespinnen zaten. Want, zoals ze al eerder had opgemerkt, ze had echt niets tegen spinnen, maar ze moesten uit de buurt blijven. Ze hield niet van hun kriebelende poten, hun acht ogen waarmee ze alles kunnen zien, en hun kleine gifkaakjes, niet giftig genoeg voor een mens, maar met reuzespinnen wist je nooit. Nore liep gauw verder en kwam bij een smalle bocht. Zo smal, dat ze even bang was in het midden vast te geraken. Maar ze wurmde zich er met ingetrokken buik door, een kwam er met een paar schaafwonden vanaf. Plotseling zag Nore een lichtschijnsel. het oranje en gele licht bewoog zachtjes heen en weer, als vlammen. Ze maakten grillige schaduwen op de wanden. Nore stapte met ingehouden adem verder. Een fakkel hing daar aan de muur. Nore pakte hem beet en trok hem uit de kleine, ijzeren toortsenhouder. De bovenkant van haar hand werd meteen heet, al raakte ze de vlammen niet eens aan. Nore liep verder door en het vuur kwam bewoog achter haar aan mee. Het leek wel of de vlammen haar niet bij konden houden, en een paar centimeter achter haar aan zweefden. Het hout van de fakkel werd al langzaam aan zwarter. De toorts was bijna opgebrand. Plots kwam Nore voor een deur te staan. een heel kleine deur, ongeveer ter hoogte van een kleuter. De deur was van vermolmd, donker eikenhout. Aan de zware deur hing een nog zwaardere deurknop. Nore beefde van schrik en nieuwsgierigheid. Even twijfelde ze of ze toch maar niet terug zou gaan. Maar de nieuwsgierigheid won het uiteindelijk van de angst en Nore nam de fakkel in haar ene hand, en pakte met haar andere hand de ijzeren deurknop vast. Het zwakke schijnsel van het vuur viel op haar hand. Ze leek wel een spook. Een spierwitte, eenzame hand in de lucht. Nore dacht meteen aan zo een van die griezelfilms die ze wel eens op tv had gezien. Daarin vond een onschuldig meisje altijd een geheime grafkelder, waar dan vampiers huisden, die, zich schuilhoudend in het donker, zich klaarmaakten om het arme meisje te bespringen en te bijten. Meestal kwamen er ook nog een paar reuzen en spoken aan te pas. En veel gegil. Maar dat stelde in feite niet veel voor. Nore vond gegil helemaal niet eng. Veel enger, heeft ze altijd gedacht, is de stilte. Zo een akelige stilte. Een akelige, onmenselijke, drukkende stilte. Plotseling werd ze zich er van bewust dat er net zo een stilte om haar heen hing. Met haar hand op de deurknop verstijfde ze. Haar hard leek te bonzen. Geen enkel geluid drong tot haar door. Zelfs niet haar eigen ademhaling, of haar knikkende knieën. Nore durfde zich niet te bewegen. Het zweet parelde van haar voorhoofd. Ze had het gevoel dat er iets vlak achter haar stond. Iets enorms. Iets heel gevaarlijks. Met vlijmscherpe tanden waar het bloed vanaf droop, en een stinkende vacht vol luizen en ander ongedierte… De toorts glipte bijna uit haar handen. Nore keek. Het maakte een sissend geluid. Woesjjj… de laatste vlam doofde uit met een tochtvlaag. De houtskool verpulverde in haar knijpende hand. Ze was helemaal in het duister gehuld.
dat is het tot nu toe!!!

groetjes,
Kitten