REQUIEM
Geplaatst: 24 aug 2014 11:31
Ik heb het +16 teken hierbij gezet omdat er in het verhaal nogal wat bloederige scènes inkomen. Een van de redenen daarvoor is dat gedurende het verhaal de achtergrond van de seriemoordenaar wordt geschetst. Daarbij zal het duidelijk worden voor de lezer, dat hij sinds zijn jeugd reeds de verkeerde maatschappelijke waarden wordt bijgebracht, zowel op empathisch vlak als op seksueel aanvaard gedrag. Gelieve hier mee rekening te houden!
De personages zijn fictief en iedere overeenkomst met bestaande personen berust op puur toeval.
REQUIEM
Rudi J.P. Lejaeghere
IN MIJN HOOFD
Ze leiden stil hun eigen leven
zij die zich fluisterend
een weg banen langs mijn oor
hoezeer ik naar hen luister
nog ontsnappen ze door
de mazen van mijn brein
hoe zal het trouwens zijn
wanneer ze zich versmelten
met het waas van beelden
dat zich op mijn netvlies brandt
zal het geraaskal waarin ik hen
aan mijn lippen verlies
lang genoeg
in de ruimte blijven hangen
zal het geluid van hun echo
zich verzetten aan de hardheid
van mijn blad papier.
Rudi J.P. Lejaeghere
Uit de dichtbundel ‘Perpetuum Mobile’
PROLOOG
We hebben allemaal heel wat kamers in ons hoofd. Het is een groot huis waar we in de ene kamer onze goede, soms ook onze slechte herinneringen bewaren. Een andere kamer is vermoedelijk alleen bestemd voor feitelijke gegevens of data zoals gezichten, namen, telefoonnummers en een stuk of wat belangrijke adressen. Misschien is er zelfs eentje waar we onze ideeën over diverse geuren, kleuren en smaken in sparen. Sommigen beweren dat er zeker een plaatsje is voor de momenten van genot in een stuk lekkere chocolade of een glaasje goede whisky.
De meeste mensen bezitten een heel apart kamertje. Daarin stoppen ze alle leed, verdriet en pijn, hun donkerste gedachten. Daar rangschikken ze in een speciaal vakje het schielijke overlijden van een verongelukte zoon of de zelfmoord van hun dochter van achttien. Voor een ander is het de plaats waar men zijn herinneringen aan het aftakelingsproces van een zieke vader of moeder wegstopt. Er zijn krochten, griezelkamers en spiegelpaleizen in onze bovenkamer, elk op zich voor een ander doel. Soms is het gewoon een hoekje om zijn angst voor spinnen en slangen te verbergen of haar schaamte en afkeer voor een andersgezinde te verdoezelen. Niet te vergeten, ergens links achter een dik gordijn verschuilt zich de aversie voor anders denkende mensen. Klaar om onverwachts toe te slaan, ligt dit monster klaar, een beest dat afkeer heeft voor alles wat vreemd is of anders lijkt dan hijzelf.
De mens sluit bewust al deze deuren en bergt de sleutels op in een kluis die hij voor alle veiligheid in de kelder van zijn geest begraaft. Ergens op een plaatsje in zijn hoofd waar enkel hij aan kan. Geheimen en opgekropt verdriet bewaren het best achter gesloten deuren.
Soms heb je mensen die de deuren van hun kamers wijd open laten staan zodat iedereen kan binnenkijken. Zodanig wijd, dat hun smart en pijn via een rivier van tranen uit hun ogen wegvloeien. Hun mond trekt wagenwijd open terwijl ze huilen als een wolf naar de wassende maan. Ze krabben zich van onmacht het bloed van onder hun nagels. Extrovert in hun gevoelens, zoals deze mensen zijn, willen ze de hele wereld deel uit laten maken van het leed dat hen wordt aangedaan, getuigen ze dag na dag van de beproevingen die zij moeten doorstaan.
Op een bepaald moment raken de kamers in ons hoofd overvol. Bij deze personen waar geen kamer meer onbezet is, waar de deuren bol staan van opgekropte gevoelens en talloze spoken hen wakker houden in de nacht, gebeurt op een dag het onvermijdelijke. Sommigen vinden nog in een laatste dubieuze poging een oplossing in antidepressiva of tranquillizers. Anderen zien gewoon geen weg terug uit hun persoonlijke hel en stoppen op een bepaald moment de loop van een .357 Magnum of hun dubbelloops jachtgeweer in hun mond en halen met gesloten ogen de trekker over. Is het uit schaamte dat ze hun ogen sluiten of om hun laffe daad niet te moeten zien?
Het zijn maar enkele van de pijnlijke vragen waar familieleden of vrienden nog jaren na hun dood mee zullen worstelen. Onbegrijpelijk, klinkt het uit hun mond! Hoe kan het dat we dat niet zagen aankomen? Toch gebeurt het zo dikwijls dat men het niet meer als toevallige gebeurtenissen kan classificeren. Er zijn er die zich met een overdosis rotzooi uit de wereld spuiten en met een laatste kick de vlam uitblazen en tegelijkertijd een hoop brandende problemen zo maar in enkele ogenblikken laten uitdoven. Enkele moedige karakters werpen zich als zombies voor de trein van halfnegen. Dappere mensen die het ultieme geduld nog kunnen uitoefenen, rekening houdend met de eeuwige vertraging van het treinverkeer. Weer anderen snijden zich als penitentie gelovig een kruis in hun polsen en wenen als boete het bloed uit hun aderen.
De man die zich hulde in het halfduister, ergens diep onder de grond, veilig in zijn zelfgebouwde schuilplaats had daarover zijn eigen mening. Af en toe werd zijn figuur als een schim door het licht van de kaarsen op de muren afgeschilderd. Een wit laken dat zijn gezicht verborg, behalve twee waanzinnige ogen die gloeiden als kolen in het schaarse licht, gaven hem het uitzicht van een spook in de nacht. Hij zou nooit kiezen voor die gemakkelijke weg van verslagenheid en overgave. Noch vandaag, noch morgen! Net zoals hij in deze wereld voor zichzelf en zijn praktijken een plaatsje had ingericht, was er een extra kamertje in zijn hoofd. Een heel speciaal ingerichte ruimte. Een kamer, afgesloten met een dikke deur. Eentje zonder sleutelgat en met geluiddichte wanden. Daar hoorde hij de stemmen!
Een ingewikkeld mechanisme beschermde de toegang tot deze locatie. Alleen hijzelf en de stemmen waren getuigen van wat er zich daar allemaal afspeelde.
Gelukkig maar voor zijn vrienden en collega’s was deze gruwelkamer voor hen ontoegankelijk. Achter deze deur hoorden zij niet het schreeuwen van zijn opgekropte woede, zag men niet de kleur van zijn blinde haat of het bloedige resultaat van zijn met agressie geschonken vergiffenis. Het was een woede en haat die de wanden van zijn kamer rood schilderde. De kleur van verschrikking en geweld. Het was de kleur van het bloed dat hij vergoot door het zwaard dat hij als een meester hanteerde.
Zijn gevoelens raasden als een op hol geslagen sneltrein door zijn lijf. Hij voelde zich geroepen, uitverkoren! Hij was de verpersoonlijking van de wraak maar tevens de Engel die vergiffenis schonk in de dood. Beide gevoelens streden in zijn hoofd en sloten uiteindelijk een pact.
Pisnijdig als een getergd en gewond roofdier kraste hij op de binnenkant van de deur woord na woord, een zin…een schreeuw:
Hoed je voor elke dag dat ik uit mijn kamer breek!!!
1
Ik sta verweesd te kijken naar de beide zilvergrijze urnen op het stalen vlak in het grasveld. Het miezert, maar ik heb het niet echt in de gaten. De motregen vermengt zich met mijn stille tranen en vloeit langs mijn van verdriet vertrokken gezicht. Ik wil en zal me sterk houden, maar niets is moeilijker.
Mijn doorweekte haar plakt als een slak in mijn nek. Waar mijn ouders ook mogen zijn, in deze urnen of als een onsterfelijke ziel in een of andere dimensie, mijn gedachten zijn bij hen. Ik ben noch atheïst noch een overtuigde pilaarbijter, maar hoe langer ik op deze aardbol rondloop, hoe meer ik twijfel aan het bestaan van een Opperwezen. Sommigen noemen dit wezen God, sommigen geven Hem een andere naam. ‘Als’ Hij bestaat en macht of invloed op onze wereld heeft, als Hij enigszins de kracht heeft om in te grijpen, dan mag zoiets niet gebeuren.
Beelden schieten door mijn hoofd. Een namiddag in de sneeuw met mijn vader waar we een reuzensneeuwman maakten met alles erop en eraan. De mooie zwarte haren van mijn moeder die ik als klein kind graag borstelde. De vele levenswijsheden die ik met de paplepel meekreeg van mijn beide ouders.
Een God die dit toelaat, wil ik vandaag niet kennen. De mens die hiervoor verantwoordelijk is, ken is des te beter. Het is het enige wezen dat de mogelijkheid bezit om zijn eigen soort zonder wroeging te decimeren, te verkrachten, als een beest af te slachten en te vierendelen. Het enige levende schepsel dat in één handomdraai zijn eigen soort uitmoordt en zonder omkijken, zonder ook maar even stil te staan bij zijn onomkeerbare daad, net alsof er niets gebeurd is, weer verdergaat.
De stoffelijke resten van mijn ouders, twee maal een paar handvol as, dalen in hun respectievelijke urnen geluidloos onder de grond. Een kleine koperkleurige plaat, niet zo groot, waar in kleine letters hun naam, geboorte- en sterfdatum op gedrukt staat, schuift automatisch over de ruimte en neemt hun plaats in. Het lijkt mij als een misplaatste goocheltruc: nu zie je ze nog….dan niet meer! In mijn hart zullen ze echter nooit verdwijnen.
Arturo Mitsukai en zijn vrouw Sachiko Matai waren een gewelddadige dood gestorven. Geweld is weliswaar van het begin van het bestaan van de mensheid een onmiskenbaar gegeven. De overlevingsdrang die in onze genen verankerd zit, kan men er moeilijk uitsnijden als een tumor of een gezwel. Het is eigen aan onze maatschappij en in ons gebrand als een merkteken. Zowel bij de mens of in de samenleving is er één regel, één wet die nog steeds geldig is. De wet van de sterkste! Soms is het resultaat van deze wet recht evenredig met het gebruik van de macht van de persoon die het geweld hanteert. Helaas zijn er mensen die enkel maar dit antwoord kennen, die maar luisteren wanneer ze een harde hand voelen. Een andere keer is de gebruikte agressie zo excessief dat de meerderheid het ronduit afkeurt omdat het zijn doel voorbijschiet. Maar wanneer dat stukje perverse bruutheid je persoonlijk aanraakt, verandert het je voor altijd. Het is een kankergezwel dat steeds maar groeit en op een bepaald moment als een overrijpe puist openbreekt. Met alle rampspoedige gevolgen van dien. Het kruipt in je hersens, het nestelt als een virus in je gedachten, een worm die onherroepelijke schade aanbrengt.
Vrienden en kennissen van mijn ouders, sommige die ik ooit wel eens had gezien, mensen van het boekhoudingskantoor waar ik werk, andere volledig vreemden voor mij, hebben zojuist hun deelneming betuigd in een stilte die beladen is door de wijze waarop mijn ouders letterlijk en figuurlijk uit het leven zijn gesneden. Ik mag het mij gewoon niet voorstellen, mijn gedachten moet ik met alle kracht proberen weg te duwen in een apart hoekje waar ze even mogen sluimeren in stil verdriet. Daar ga ik ze een tijd bewaren tot op het moment dat de tijd er rijp voor is. Dan, op het moment dat het nodig is, ga ik deze gevoelens weer opdiepen. Nooit zal ik vergeten wat mijn ouders werd aangedaan, nimmer zal ik de dader vergeven!
Mijn naam is Yukiko Mitsukai en vandaag beloof ik vergelding voor deze moorden. Ik beroep mij op deze bloedeed. Het is de wraakneming, de vergelding die de enige uitzondering is op de vredelievende leer van de Akai. Als het in deze omstandigheden niet kan, als deze belofte op dit moment niet aan de orde is, dan zeg ik dat is er geen enkele reden is voor het bestaan van dit gebruik bij de Akai.
Uitzonderlijke omstandigheden eisen uitzonderlijke maatregelen, dat hebben jullie mij geleerd. Zo waar als ik jullie dochter ben, zal ik jullie moordenaar zoeken, vinden en opjagen, waar hij zich ook mag verschuilen. Al moet ik zoeken aan de andere kant van de wereld of in de diepste krochten van de hel, hij zal mij niet ontsnappen. Al duurt die zoektocht tot ik zelf sterf of men mij doodt. Ik zal in de loop van dat proces alles trachten te gebruiken wat jullie mij hebben bijgebracht om mijn doel te bereiken. Want zoveel dat nu van mij is, komt van jullie. Wat jullie mij hebben geschonken is onschatbaar. Iets waarvoor ik eeuwig dankbaar moet zijn en ook ben.
Mijn handen en voeten zullen mijn wapens worden, mijn geest zal harder en scherper zijn dan het staal van een zwaard. Ik hoop dat mijn wraak jullie beiden zielenrust kan schenken. De dood van jullie moordenaar zal in niets vergelijken met wat hij jullie heeft aangedaan. Dat en niets minder beloof ik! Zowaar ik ‘Akai’ ben in hart en nieren.
……….
Arturo Mitsukai knipte beheerst en vakkundig hier en daar een blaadje uit een prachtig bloemstuk. Arturo was in de winter van zijn leven. Zijn leeftijd, moeilijk in te schatten, zou men hem zijn vijfenzeventig jaar nauwelijks toeschrijven. Arturo liep nog altijd even kaarsrecht als vroeger toen hij nog een kwieke en trotse jongeman was. Zijn stap was zelfs nu nog steeds zelfverzekerd en vast. Misschien ietsje trager dan vroeger. Zijn kort geknipt witgrijs haar was een natuurlijke vingerwijzing naar de vele jaren die hij telde. De wijsheid die uit zijn ogen straalde en de sereniteit in de woorden als hij over iets sprak, getuigden van een jarenlange ervaring maar ook van een gegronde kennis van zaken.
Zijn lichamelijke conditie was tiptop, daar zorgde hij zelf iedere dag zelf. Arturo Mitsukai liep iedere voormiddag een kleine vijf kilometer, buiten als het mooi weer was en anders op de loopband, die hij jaren geleden had aangeschaft. Hij fietste tevens regelmatig aardig wat afstand op zijn fiets of hometrainer in zijn hobbyruimte. Een gezonde geest in een gezond lichaam was voor hem zeker geen lege frase.
Zijn grootste passie was echter zijn serre met exotische flora. Arturo had een ruime verzameling aan bloemen én planten. Van tientallen soorten orchideeën, waaronder de hybridensoorten Cymbidium, Vanda en Phalaenopsis tot bromelia's van verschillende geslachten zoals Billbergia, Guzmania en Aechmea. Ook yucca’s en andere tropische planten sierden zijn ruime serre. In het begin, toen hij met enkele plantjes begon, had hij het soms moeilijk om de ene soort van de andere te onderscheiden. Nu na al die jaren zoeken en er iedere dag met hartstocht mee te werken, kende hij ze zelf bij hun volkse én Latijnse naam.
Orchideeën, vertelde hij soms aan vrienden, gedijen in een hoge luchtvochtigheid. Daarom passen ze perfect te samen met planten met een grote bladmassa. Hij vertelde hen ook dat orchideeën epifytisch zijn, wat wil zeggen dat ze op andere planten kunnen groeien. Daarom worden ze met een speciaal substraat op een schors gebonden. Om een natuurlijk effect te bereiken, kan men er zelf een soort boom van maken en dan combineren met bijvoorbeeld de bromelia’s die hij kweekte. Serrebouw en zijn toepassingen kende voor Arturo maar weinig geheimen meer en soms liep hij bij een toevallige bezoeker over van enthousiasme. Het werd hem met alle begrip voor de hartstocht voor zijn levenswerk vergeven.
Een leek in het vak zou niet begrijpen wat hij nu deed. Waarom hij met tederheid en liefde nog versgroene bladeren en soms ook af en toe een bloeiende bloem – stukjes die leven vertegenwoordigden - aan het verwijderen was uit een bloemstuk? Men zou kunnen denken dat dit een daad van nutteloze verminking was, een vernietigen van een stukje natuurlijke schoonheid. Waarom hij het groene blaadje en de afgesneden bloem met tederheid apart in een bakje legde zou evenzeer vreemd overkomen. Straks zou hij een gepaste bestemming vinden voor deze verzameling van uitgeknipte bloemen en verwijderde plantendelen.
Deze bladeren, bloemen, betekenden nieuw leven. Meststof voor een andere bloem of plant. Hun cyclus van verval was een deel van de kring van het leven van een andere plant of bloem. Dit was één van de wegen die de Akai bewandelden. Akai of rood in het Japans stond voor de zon op hun vlag de Hinomaru. Dit betekende zonneschijf en zij kleurde nog altijd hun nationale banier . Voor de Akai was die zon de bron van leven en groei.
De sterkte en de esthetiek van een bloem mag niet ondergeschikt zijn aan de kwantiteit van de bloesems en het groen van het blad. Afhankelijk, dat wel, van het aantal en de grootte van de bladeren die voor elke soort bloem verschillend was. Zo groeit en bloeit een bloem, een plant in al zijn pracht en praal. Verspilling was een zonde tegen de regels van de natuur. Deze levenswijze van de Akai zorgde voor evenwicht, balans en gemoedsrust in de planten- en bloemenwereld, zo ook bij de flora in de serre van Arturo Mitsukai.
Deze manier van denken kon in een aantal gevallen doorgetrokken worden voor sommige levenswaarden bij de mens. Soms kan men bij zichzelf bepaalde kwaliteiten beter ontwikkelen door zijn gekende zwakheden bij zichzelf om te zetten in positieve krachten. De kracht van een mens is maar zo sterk als zijn grootste zwakheid. Door deze weg te gaan en te bewerken, verbetert de mens zichzelf als een geheel. Door aan zijn mindere goede kanten te werken, versterkt men het totaalbeeld van zichzelf.
Toen de deur van de serre openging en de kilte van de avond even zijn frisse adem blies over de rug van Arturo, keek hij niet om. De geur van jasmijnthee kwam hem tegemoet in de persoon van Sachiko Matai, zijn levensgezellin. Net als hij was ze gekleed in een sober zwart-wit ensemble dat haar lichte huid extra accentueerde. Een huid als zijde die hij zo goed kende, een lichaam dat hij nog altijd begeerde. Zijn liefde voor Sachiko in het laatste seizoen van zijn leven was weliswaar niet meer getekend door de felle kleuren van de hartstocht of door de onstuimigheid van de jeugd. Nu kende hun relatie de zachte diepgang van de beheersing, een eigenschap die eigen is aan hun ouderdom en de kennis van hun onvoorwaardelijke liefde voor elkaar. Het bewijs hiervan leverden ze al zoveel jaren, zoveel dagen te samen in voorspoed en tegenslag.
Het spreekt voor zichzelf dat men zoiets pas na lange tijd bereikt. Samen de weg van het leven te mogen gaan is een voorrecht waarop men terecht trots mag zijn. Het is weliswaar een avontuur van vallen en opstaan, een proces van leren en begrijpen, van geven en nemen. Periodes van geluk en rampspoed wisselen elkaar af zoals in elk mensenleven, maar telkens helpt men elkaar er weer terug bovenop. Dat was de kern van hun liefde. Het was niet altijd een even gemakkelijke weg, maar die leidde uiteindelijk steeds weer naar het dagelijks genieten van de diepe genegenheid tussen een man en een vrouw.
Met een liefdevolle glimlach als stille bedanking, nipte hij aan de hete jasmijnthee die zij voor hem had meegebracht. Hij prefereerde dit soort thee, niet alleen omdat hij het de beste geurthee vond, maar ook omdat de thee gemaakt werd door jasmijnbloemen te leggen tussen de bladeren van groene thee. Dat vond hij symbolisch in evenwicht met zijn hobby, met zijn honderden bloemen en planten die hij kweekte in zijn serre.
Eigenlijk was de thee die hij dronk van Chinese oorsprong waar men tien kilo jasmijnbloemen gebruikte om ongeveer één kilo jasmijnthee te bekomen. De thee had bij Arturo een kalmerende invloed en werkte ontspannend. Het bevorderde tevens zijn spijsvertering, wat op zijn leeftijd wel degelijk van belang was. Daarom was hij altijd dankbaar voor de jasmijnthee die zijn vrouw hem iedere dag zonder fout bereidde.
Hij vond Sachiko Matai nog steeds aantrekkelijk en slank, al was zij amper vijf jaar jonger. Bij verschillende gelegenheden vertelde hij haar dat ook. Echte liefde en genegenheid wordt uitgedrukt in woorden én daden. Soms na jaren van stilte of het blindelings aannemen van een vaststaand feit, verdwijnt die vanzelfsprekende genegenheid met mondjesmaat en op een moment is het op, is het op een dag volledig weg.
Sachiko veroorloofde het zich op haar leeftijd haar grijze haren zwart te kleuren. Sachiko deed dit om haar man te plezieren en niet uit persoonlijke ijdelheid. Dat zou een zonde zijn voor een Akai. Arturo had ooit verteld dat als hij haar voor de eerste keer ontmoette dat het haar zwarte lange haren waren die hem het eerst opvielen. Hij viel eerst voor haar zwartglanzende haar, dan voor haar stille glimlach die altijd in haar ogen blonk en toen hij haar echt leerde kennen als zijn toekomstige echtgenote viel hij voor de vrouw Sachiko zelf.
Het was al zo lang geleden. Vervlogen tijden en toen was ze nog zo’n jong en onwetend kind. Nu stopte ze als volwassen vrouw haar haren op in een knotje, maar ’s avonds in de intimiteit van hun slaapkamer maakte zij het los en streelde Arturo nog immer met evenveel liefde en genegenheid door haar ravenzwarte lange haar vooraleer hij haar welterusten kuste. Sachiko had nog nooit in haar leven iets van make-up gebruikt. Haar man zei trouwens telkens dat ze een soort van natuurlijke schoonheid bezat, waarbij ze iedere keer na het kleine complement nog steeds bloosde als het jong meisje dat ze ooit geweest was.
Nog voor Arturo zijn kopje thee had opgedronken, doofde het licht in de serre en gebeurden er verschillende zaken tegelijk. Arturo en Sachiko werden beiden verrast, zowel door de duisternis als door de vreemde geur van de spray die uit de vernevelingsproeikoppen kwam. Geschrokken wilden ze samen naar de uitgang van de serre rennen maar hun voeten weigerden dienst na een paar wankelende stappen. De wereld begon als een wazig beeld voor hun ogen te draaien en ze bleven wankelend staan, steun zoekend bij elkaar. Die laatste passen die hen verwijderden van de zuurstofrijke en bevrijdende avondlucht werden hen echter niet meer gegund.
De afgelijnde omtrek van de serredeur verdween in een steeds donker wordende mist voor hun ogen toen ze beiden bewusteloos neervielen tussen hun orchideeën, lelies, bromelia’s en andere exotische planten die iedere dag in hun liefde deelden.
……….
Langzaam kwam de wereld terug in diverse gradaties van pijn. Het klopte als een zeurend bonzen achterin zijn hoofd, een kniezen in zijn tanden, een droge keel die om water smeekte en zijn oude botten die blijkbaar op verschillende plaatsen gekneusd waren. Het was een uiterst gekweld gevoel over gans zijn lichaam dat ontwaakte uit de verdoving.
Arturo kreunde zacht toen hij zijn ogen opende. Het licht was te helder, flitste pijnlijk als het scherp van een mes door zijn geest waardoor hij zijn hoofd uiterst voorzichtig naar rechts wendde. Tot zijn grote ontzetting en vrees zag hij dat zijn vrouw Sachiko zich in dezelfde omstandigheden bevond. Net als hij was ze met beide handen en voeten vastgebonden op een stoel. Ze zat naast hem binnen handbereik. Was hij niet geboeid, hij kon ze zo aanraken. Zo dicht en toch zo ver van elkaar. Gekneveld met een vuile doek was ook zij langzaam aan het bijkomen en keek verbaasd en angstig om zich heen. Een verraste en verontruste blik verscheen in haar ogen toen ze Arturo opmerkte.
Toen gleden de eerste muzikale klanken door de ruimte waarin ze vastgebonden waren. De tonen zinderden als gloeiend hete kolen door hun ontwakende lichaam. Zowel Sachiko als Arturo, die in andere omstandigheden beiden een stukje goede klassieke muziek konden smaken, kwamen verward weer bij bewustzijn op de klanken van een somber Requiem.
Dat is een stuk van Mozart, schoot het Sachiko door het hoofd, bijna tegelijkertijd toen haar man het muziekstuk herkende. De bekende woorden klonken tot hen door, maar een kloppende hoofdpijn verhinderde beiden om zich over deze muziek te verbazen . Feiten vermengden zich met hun gekwelde gevoelens. Het Requiem van Mozart was het laatste en onvoltooide werk van de Meester, gecomponeerd op zijn ziekbed. Het was figuurlijk en letterlijk zijn laatste compositie geweest, zijn requiem. Een van die futiele feiten die door de geest van Arturo schoot. Iets dat er nauwelijks toe deed op dit moment. Hij wist dat Frans Xaver Süssmayr deze onvoltooide compositie van Mozart tot een legendarisch meerstemmig muziekstuk had gecomponeerd.
Waarom Arturo nu juist daaraan dacht, wist hij niet? Gewoon een neurotransmitter die wat informatie via een synaps in het hoofd van een mens doorgaf. Een chemische reactie op een moment dat andere zaken in hun penibele situatie veel belangrijker waren.
Ze hoorden de klanken en de woorden van het Lacrimosa, het zesde deel van het Requiem van Wolfgang Amadeus Mozart uit diverse hoeken van uit de muren dreigend op hen toestromen.
Lacrimosa
Dies Illa,
Qua Resurget
Ex Favilla
Judicandus
Homo Reus,
Op die dag van tranen,
Waarop de schuldige mens
Uit de as zal verrijzen
Om beoordeeld te worden
Een theatraal figuur gekleed in een wijd wit gewaad kwam de kamer binnen en danste plots als een onwezenlijk spook met zwierende gebaren rond hen heen. Arturo en Sachiko volgden het wezen met angstige ogen. Op iedere toon van het doodslied zwaaide hij met een samoeraizwaard rond hen, tussen hen, raakte hen tijdens die macabere dans tenslotte af en toe met trefzekere slagen. Het opgeblonken wapen weerkaatste het licht bij elke beweging en bij elke slag. Flitsende slagen om te verwonden, nog niet om te doden. Als de maatstok van een dirigent hanteerde de witte geest het vlijmscherpe wapen op de klanken van het lied, als een meester vilde en schilde hij op het ritme van de muziek.
Lacrimosa
Dies Illa,
Snijden en kerven. Stoten en draaien. De knevel smoorde voor een deel het schreeuwen van de pijn, hun gesmeek om genade. Het bloed vloeide echter met iedere noot, meer en meer in een somber crescendo, in een dreigende climax. Het witte kleed dat hun beul droeg werd rood, doorweekt van het bloed op de klanken van de sombere muziek. Het lied leidde naar een onmenselijk tragische maar zekere dood. En de dood danste als een duivel om hen heen!
Qua resurget
Ex Favilla
Judicandus
Homo Reus,
Huic Ergo Parce Deus
Pie Jesu, Domine,
Dona Eis
Requiem.
Wees hem dan genadig,
O god!
Lieve Jezus, Heer,
Geef hun rust.
Het leven van Arturo Mitsukai en zijn echtgenote Sachiko vloeide nu heel vlug in stromen uit hen weg. Hun lichaam was toegetakeld en stukken huid hingen onwezenlijk in flarden aan hun lichaam. In hun met bloed doorlopen ogen was er geen hoop, bijna geen licht meer. Enkel een sputterend waakvlammetje dat ieder moment dreigde uit te doven.
Dona Eis Requiem.
Een smeekbede! Geef hun rust! De witrode nachtmerrie die helaas geen droom was, rechtte zich in al zijn kracht op, klaar voor de laatste noten. Het zwaard hoog boven zich geheven en op het woord ‘Requiem’ haalde hij met alle kracht uit voor de laatste slag waarbij hij met een vloeiende beweging in één slag met de vlijmscherpe Nihonto zijn beide slachtoffers onthoofdde.
Het laatste gezongen woord van het Requiem schreeuwde de gestalte nog luider dan de stemmen van het koor verschillende keren mee, terwijl de hoofden van Arturo en Sachiko op de grond voor zijn voeten rolden als een uiteindelijke bevrijding van hun lijden. Zijn ultieme bevrediging, hun vergiffenis in de dood!
‘Amen, Amen, Amen!’
De personages zijn fictief en iedere overeenkomst met bestaande personen berust op puur toeval.
REQUIEM
Rudi J.P. Lejaeghere
IN MIJN HOOFD
Ze leiden stil hun eigen leven
zij die zich fluisterend
een weg banen langs mijn oor
hoezeer ik naar hen luister
nog ontsnappen ze door
de mazen van mijn brein
hoe zal het trouwens zijn
wanneer ze zich versmelten
met het waas van beelden
dat zich op mijn netvlies brandt
zal het geraaskal waarin ik hen
aan mijn lippen verlies
lang genoeg
in de ruimte blijven hangen
zal het geluid van hun echo
zich verzetten aan de hardheid
van mijn blad papier.
Rudi J.P. Lejaeghere
Uit de dichtbundel ‘Perpetuum Mobile’
PROLOOG
We hebben allemaal heel wat kamers in ons hoofd. Het is een groot huis waar we in de ene kamer onze goede, soms ook onze slechte herinneringen bewaren. Een andere kamer is vermoedelijk alleen bestemd voor feitelijke gegevens of data zoals gezichten, namen, telefoonnummers en een stuk of wat belangrijke adressen. Misschien is er zelfs eentje waar we onze ideeën over diverse geuren, kleuren en smaken in sparen. Sommigen beweren dat er zeker een plaatsje is voor de momenten van genot in een stuk lekkere chocolade of een glaasje goede whisky.
De meeste mensen bezitten een heel apart kamertje. Daarin stoppen ze alle leed, verdriet en pijn, hun donkerste gedachten. Daar rangschikken ze in een speciaal vakje het schielijke overlijden van een verongelukte zoon of de zelfmoord van hun dochter van achttien. Voor een ander is het de plaats waar men zijn herinneringen aan het aftakelingsproces van een zieke vader of moeder wegstopt. Er zijn krochten, griezelkamers en spiegelpaleizen in onze bovenkamer, elk op zich voor een ander doel. Soms is het gewoon een hoekje om zijn angst voor spinnen en slangen te verbergen of haar schaamte en afkeer voor een andersgezinde te verdoezelen. Niet te vergeten, ergens links achter een dik gordijn verschuilt zich de aversie voor anders denkende mensen. Klaar om onverwachts toe te slaan, ligt dit monster klaar, een beest dat afkeer heeft voor alles wat vreemd is of anders lijkt dan hijzelf.
De mens sluit bewust al deze deuren en bergt de sleutels op in een kluis die hij voor alle veiligheid in de kelder van zijn geest begraaft. Ergens op een plaatsje in zijn hoofd waar enkel hij aan kan. Geheimen en opgekropt verdriet bewaren het best achter gesloten deuren.
Soms heb je mensen die de deuren van hun kamers wijd open laten staan zodat iedereen kan binnenkijken. Zodanig wijd, dat hun smart en pijn via een rivier van tranen uit hun ogen wegvloeien. Hun mond trekt wagenwijd open terwijl ze huilen als een wolf naar de wassende maan. Ze krabben zich van onmacht het bloed van onder hun nagels. Extrovert in hun gevoelens, zoals deze mensen zijn, willen ze de hele wereld deel uit laten maken van het leed dat hen wordt aangedaan, getuigen ze dag na dag van de beproevingen die zij moeten doorstaan.
Op een bepaald moment raken de kamers in ons hoofd overvol. Bij deze personen waar geen kamer meer onbezet is, waar de deuren bol staan van opgekropte gevoelens en talloze spoken hen wakker houden in de nacht, gebeurt op een dag het onvermijdelijke. Sommigen vinden nog in een laatste dubieuze poging een oplossing in antidepressiva of tranquillizers. Anderen zien gewoon geen weg terug uit hun persoonlijke hel en stoppen op een bepaald moment de loop van een .357 Magnum of hun dubbelloops jachtgeweer in hun mond en halen met gesloten ogen de trekker over. Is het uit schaamte dat ze hun ogen sluiten of om hun laffe daad niet te moeten zien?
Het zijn maar enkele van de pijnlijke vragen waar familieleden of vrienden nog jaren na hun dood mee zullen worstelen. Onbegrijpelijk, klinkt het uit hun mond! Hoe kan het dat we dat niet zagen aankomen? Toch gebeurt het zo dikwijls dat men het niet meer als toevallige gebeurtenissen kan classificeren. Er zijn er die zich met een overdosis rotzooi uit de wereld spuiten en met een laatste kick de vlam uitblazen en tegelijkertijd een hoop brandende problemen zo maar in enkele ogenblikken laten uitdoven. Enkele moedige karakters werpen zich als zombies voor de trein van halfnegen. Dappere mensen die het ultieme geduld nog kunnen uitoefenen, rekening houdend met de eeuwige vertraging van het treinverkeer. Weer anderen snijden zich als penitentie gelovig een kruis in hun polsen en wenen als boete het bloed uit hun aderen.
De man die zich hulde in het halfduister, ergens diep onder de grond, veilig in zijn zelfgebouwde schuilplaats had daarover zijn eigen mening. Af en toe werd zijn figuur als een schim door het licht van de kaarsen op de muren afgeschilderd. Een wit laken dat zijn gezicht verborg, behalve twee waanzinnige ogen die gloeiden als kolen in het schaarse licht, gaven hem het uitzicht van een spook in de nacht. Hij zou nooit kiezen voor die gemakkelijke weg van verslagenheid en overgave. Noch vandaag, noch morgen! Net zoals hij in deze wereld voor zichzelf en zijn praktijken een plaatsje had ingericht, was er een extra kamertje in zijn hoofd. Een heel speciaal ingerichte ruimte. Een kamer, afgesloten met een dikke deur. Eentje zonder sleutelgat en met geluiddichte wanden. Daar hoorde hij de stemmen!
Een ingewikkeld mechanisme beschermde de toegang tot deze locatie. Alleen hijzelf en de stemmen waren getuigen van wat er zich daar allemaal afspeelde.
Gelukkig maar voor zijn vrienden en collega’s was deze gruwelkamer voor hen ontoegankelijk. Achter deze deur hoorden zij niet het schreeuwen van zijn opgekropte woede, zag men niet de kleur van zijn blinde haat of het bloedige resultaat van zijn met agressie geschonken vergiffenis. Het was een woede en haat die de wanden van zijn kamer rood schilderde. De kleur van verschrikking en geweld. Het was de kleur van het bloed dat hij vergoot door het zwaard dat hij als een meester hanteerde.
Zijn gevoelens raasden als een op hol geslagen sneltrein door zijn lijf. Hij voelde zich geroepen, uitverkoren! Hij was de verpersoonlijking van de wraak maar tevens de Engel die vergiffenis schonk in de dood. Beide gevoelens streden in zijn hoofd en sloten uiteindelijk een pact.
Pisnijdig als een getergd en gewond roofdier kraste hij op de binnenkant van de deur woord na woord, een zin…een schreeuw:
Hoed je voor elke dag dat ik uit mijn kamer breek!!!
1
Ik sta verweesd te kijken naar de beide zilvergrijze urnen op het stalen vlak in het grasveld. Het miezert, maar ik heb het niet echt in de gaten. De motregen vermengt zich met mijn stille tranen en vloeit langs mijn van verdriet vertrokken gezicht. Ik wil en zal me sterk houden, maar niets is moeilijker.
Mijn doorweekte haar plakt als een slak in mijn nek. Waar mijn ouders ook mogen zijn, in deze urnen of als een onsterfelijke ziel in een of andere dimensie, mijn gedachten zijn bij hen. Ik ben noch atheïst noch een overtuigde pilaarbijter, maar hoe langer ik op deze aardbol rondloop, hoe meer ik twijfel aan het bestaan van een Opperwezen. Sommigen noemen dit wezen God, sommigen geven Hem een andere naam. ‘Als’ Hij bestaat en macht of invloed op onze wereld heeft, als Hij enigszins de kracht heeft om in te grijpen, dan mag zoiets niet gebeuren.
Beelden schieten door mijn hoofd. Een namiddag in de sneeuw met mijn vader waar we een reuzensneeuwman maakten met alles erop en eraan. De mooie zwarte haren van mijn moeder die ik als klein kind graag borstelde. De vele levenswijsheden die ik met de paplepel meekreeg van mijn beide ouders.
Een God die dit toelaat, wil ik vandaag niet kennen. De mens die hiervoor verantwoordelijk is, ken is des te beter. Het is het enige wezen dat de mogelijkheid bezit om zijn eigen soort zonder wroeging te decimeren, te verkrachten, als een beest af te slachten en te vierendelen. Het enige levende schepsel dat in één handomdraai zijn eigen soort uitmoordt en zonder omkijken, zonder ook maar even stil te staan bij zijn onomkeerbare daad, net alsof er niets gebeurd is, weer verdergaat.
De stoffelijke resten van mijn ouders, twee maal een paar handvol as, dalen in hun respectievelijke urnen geluidloos onder de grond. Een kleine koperkleurige plaat, niet zo groot, waar in kleine letters hun naam, geboorte- en sterfdatum op gedrukt staat, schuift automatisch over de ruimte en neemt hun plaats in. Het lijkt mij als een misplaatste goocheltruc: nu zie je ze nog….dan niet meer! In mijn hart zullen ze echter nooit verdwijnen.
Arturo Mitsukai en zijn vrouw Sachiko Matai waren een gewelddadige dood gestorven. Geweld is weliswaar van het begin van het bestaan van de mensheid een onmiskenbaar gegeven. De overlevingsdrang die in onze genen verankerd zit, kan men er moeilijk uitsnijden als een tumor of een gezwel. Het is eigen aan onze maatschappij en in ons gebrand als een merkteken. Zowel bij de mens of in de samenleving is er één regel, één wet die nog steeds geldig is. De wet van de sterkste! Soms is het resultaat van deze wet recht evenredig met het gebruik van de macht van de persoon die het geweld hanteert. Helaas zijn er mensen die enkel maar dit antwoord kennen, die maar luisteren wanneer ze een harde hand voelen. Een andere keer is de gebruikte agressie zo excessief dat de meerderheid het ronduit afkeurt omdat het zijn doel voorbijschiet. Maar wanneer dat stukje perverse bruutheid je persoonlijk aanraakt, verandert het je voor altijd. Het is een kankergezwel dat steeds maar groeit en op een bepaald moment als een overrijpe puist openbreekt. Met alle rampspoedige gevolgen van dien. Het kruipt in je hersens, het nestelt als een virus in je gedachten, een worm die onherroepelijke schade aanbrengt.
Vrienden en kennissen van mijn ouders, sommige die ik ooit wel eens had gezien, mensen van het boekhoudingskantoor waar ik werk, andere volledig vreemden voor mij, hebben zojuist hun deelneming betuigd in een stilte die beladen is door de wijze waarop mijn ouders letterlijk en figuurlijk uit het leven zijn gesneden. Ik mag het mij gewoon niet voorstellen, mijn gedachten moet ik met alle kracht proberen weg te duwen in een apart hoekje waar ze even mogen sluimeren in stil verdriet. Daar ga ik ze een tijd bewaren tot op het moment dat de tijd er rijp voor is. Dan, op het moment dat het nodig is, ga ik deze gevoelens weer opdiepen. Nooit zal ik vergeten wat mijn ouders werd aangedaan, nimmer zal ik de dader vergeven!
Mijn naam is Yukiko Mitsukai en vandaag beloof ik vergelding voor deze moorden. Ik beroep mij op deze bloedeed. Het is de wraakneming, de vergelding die de enige uitzondering is op de vredelievende leer van de Akai. Als het in deze omstandigheden niet kan, als deze belofte op dit moment niet aan de orde is, dan zeg ik dat is er geen enkele reden is voor het bestaan van dit gebruik bij de Akai.
Uitzonderlijke omstandigheden eisen uitzonderlijke maatregelen, dat hebben jullie mij geleerd. Zo waar als ik jullie dochter ben, zal ik jullie moordenaar zoeken, vinden en opjagen, waar hij zich ook mag verschuilen. Al moet ik zoeken aan de andere kant van de wereld of in de diepste krochten van de hel, hij zal mij niet ontsnappen. Al duurt die zoektocht tot ik zelf sterf of men mij doodt. Ik zal in de loop van dat proces alles trachten te gebruiken wat jullie mij hebben bijgebracht om mijn doel te bereiken. Want zoveel dat nu van mij is, komt van jullie. Wat jullie mij hebben geschonken is onschatbaar. Iets waarvoor ik eeuwig dankbaar moet zijn en ook ben.
Mijn handen en voeten zullen mijn wapens worden, mijn geest zal harder en scherper zijn dan het staal van een zwaard. Ik hoop dat mijn wraak jullie beiden zielenrust kan schenken. De dood van jullie moordenaar zal in niets vergelijken met wat hij jullie heeft aangedaan. Dat en niets minder beloof ik! Zowaar ik ‘Akai’ ben in hart en nieren.
……….
Arturo Mitsukai knipte beheerst en vakkundig hier en daar een blaadje uit een prachtig bloemstuk. Arturo was in de winter van zijn leven. Zijn leeftijd, moeilijk in te schatten, zou men hem zijn vijfenzeventig jaar nauwelijks toeschrijven. Arturo liep nog altijd even kaarsrecht als vroeger toen hij nog een kwieke en trotse jongeman was. Zijn stap was zelfs nu nog steeds zelfverzekerd en vast. Misschien ietsje trager dan vroeger. Zijn kort geknipt witgrijs haar was een natuurlijke vingerwijzing naar de vele jaren die hij telde. De wijsheid die uit zijn ogen straalde en de sereniteit in de woorden als hij over iets sprak, getuigden van een jarenlange ervaring maar ook van een gegronde kennis van zaken.
Zijn lichamelijke conditie was tiptop, daar zorgde hij zelf iedere dag zelf. Arturo Mitsukai liep iedere voormiddag een kleine vijf kilometer, buiten als het mooi weer was en anders op de loopband, die hij jaren geleden had aangeschaft. Hij fietste tevens regelmatig aardig wat afstand op zijn fiets of hometrainer in zijn hobbyruimte. Een gezonde geest in een gezond lichaam was voor hem zeker geen lege frase.
Zijn grootste passie was echter zijn serre met exotische flora. Arturo had een ruime verzameling aan bloemen én planten. Van tientallen soorten orchideeën, waaronder de hybridensoorten Cymbidium, Vanda en Phalaenopsis tot bromelia's van verschillende geslachten zoals Billbergia, Guzmania en Aechmea. Ook yucca’s en andere tropische planten sierden zijn ruime serre. In het begin, toen hij met enkele plantjes begon, had hij het soms moeilijk om de ene soort van de andere te onderscheiden. Nu na al die jaren zoeken en er iedere dag met hartstocht mee te werken, kende hij ze zelf bij hun volkse én Latijnse naam.
Orchideeën, vertelde hij soms aan vrienden, gedijen in een hoge luchtvochtigheid. Daarom passen ze perfect te samen met planten met een grote bladmassa. Hij vertelde hen ook dat orchideeën epifytisch zijn, wat wil zeggen dat ze op andere planten kunnen groeien. Daarom worden ze met een speciaal substraat op een schors gebonden. Om een natuurlijk effect te bereiken, kan men er zelf een soort boom van maken en dan combineren met bijvoorbeeld de bromelia’s die hij kweekte. Serrebouw en zijn toepassingen kende voor Arturo maar weinig geheimen meer en soms liep hij bij een toevallige bezoeker over van enthousiasme. Het werd hem met alle begrip voor de hartstocht voor zijn levenswerk vergeven.
Een leek in het vak zou niet begrijpen wat hij nu deed. Waarom hij met tederheid en liefde nog versgroene bladeren en soms ook af en toe een bloeiende bloem – stukjes die leven vertegenwoordigden - aan het verwijderen was uit een bloemstuk? Men zou kunnen denken dat dit een daad van nutteloze verminking was, een vernietigen van een stukje natuurlijke schoonheid. Waarom hij het groene blaadje en de afgesneden bloem met tederheid apart in een bakje legde zou evenzeer vreemd overkomen. Straks zou hij een gepaste bestemming vinden voor deze verzameling van uitgeknipte bloemen en verwijderde plantendelen.
Deze bladeren, bloemen, betekenden nieuw leven. Meststof voor een andere bloem of plant. Hun cyclus van verval was een deel van de kring van het leven van een andere plant of bloem. Dit was één van de wegen die de Akai bewandelden. Akai of rood in het Japans stond voor de zon op hun vlag de Hinomaru. Dit betekende zonneschijf en zij kleurde nog altijd hun nationale banier . Voor de Akai was die zon de bron van leven en groei.
De sterkte en de esthetiek van een bloem mag niet ondergeschikt zijn aan de kwantiteit van de bloesems en het groen van het blad. Afhankelijk, dat wel, van het aantal en de grootte van de bladeren die voor elke soort bloem verschillend was. Zo groeit en bloeit een bloem, een plant in al zijn pracht en praal. Verspilling was een zonde tegen de regels van de natuur. Deze levenswijze van de Akai zorgde voor evenwicht, balans en gemoedsrust in de planten- en bloemenwereld, zo ook bij de flora in de serre van Arturo Mitsukai.
Deze manier van denken kon in een aantal gevallen doorgetrokken worden voor sommige levenswaarden bij de mens. Soms kan men bij zichzelf bepaalde kwaliteiten beter ontwikkelen door zijn gekende zwakheden bij zichzelf om te zetten in positieve krachten. De kracht van een mens is maar zo sterk als zijn grootste zwakheid. Door deze weg te gaan en te bewerken, verbetert de mens zichzelf als een geheel. Door aan zijn mindere goede kanten te werken, versterkt men het totaalbeeld van zichzelf.
Toen de deur van de serre openging en de kilte van de avond even zijn frisse adem blies over de rug van Arturo, keek hij niet om. De geur van jasmijnthee kwam hem tegemoet in de persoon van Sachiko Matai, zijn levensgezellin. Net als hij was ze gekleed in een sober zwart-wit ensemble dat haar lichte huid extra accentueerde. Een huid als zijde die hij zo goed kende, een lichaam dat hij nog altijd begeerde. Zijn liefde voor Sachiko in het laatste seizoen van zijn leven was weliswaar niet meer getekend door de felle kleuren van de hartstocht of door de onstuimigheid van de jeugd. Nu kende hun relatie de zachte diepgang van de beheersing, een eigenschap die eigen is aan hun ouderdom en de kennis van hun onvoorwaardelijke liefde voor elkaar. Het bewijs hiervan leverden ze al zoveel jaren, zoveel dagen te samen in voorspoed en tegenslag.
Het spreekt voor zichzelf dat men zoiets pas na lange tijd bereikt. Samen de weg van het leven te mogen gaan is een voorrecht waarop men terecht trots mag zijn. Het is weliswaar een avontuur van vallen en opstaan, een proces van leren en begrijpen, van geven en nemen. Periodes van geluk en rampspoed wisselen elkaar af zoals in elk mensenleven, maar telkens helpt men elkaar er weer terug bovenop. Dat was de kern van hun liefde. Het was niet altijd een even gemakkelijke weg, maar die leidde uiteindelijk steeds weer naar het dagelijks genieten van de diepe genegenheid tussen een man en een vrouw.
Met een liefdevolle glimlach als stille bedanking, nipte hij aan de hete jasmijnthee die zij voor hem had meegebracht. Hij prefereerde dit soort thee, niet alleen omdat hij het de beste geurthee vond, maar ook omdat de thee gemaakt werd door jasmijnbloemen te leggen tussen de bladeren van groene thee. Dat vond hij symbolisch in evenwicht met zijn hobby, met zijn honderden bloemen en planten die hij kweekte in zijn serre.
Eigenlijk was de thee die hij dronk van Chinese oorsprong waar men tien kilo jasmijnbloemen gebruikte om ongeveer één kilo jasmijnthee te bekomen. De thee had bij Arturo een kalmerende invloed en werkte ontspannend. Het bevorderde tevens zijn spijsvertering, wat op zijn leeftijd wel degelijk van belang was. Daarom was hij altijd dankbaar voor de jasmijnthee die zijn vrouw hem iedere dag zonder fout bereidde.
Hij vond Sachiko Matai nog steeds aantrekkelijk en slank, al was zij amper vijf jaar jonger. Bij verschillende gelegenheden vertelde hij haar dat ook. Echte liefde en genegenheid wordt uitgedrukt in woorden én daden. Soms na jaren van stilte of het blindelings aannemen van een vaststaand feit, verdwijnt die vanzelfsprekende genegenheid met mondjesmaat en op een moment is het op, is het op een dag volledig weg.
Sachiko veroorloofde het zich op haar leeftijd haar grijze haren zwart te kleuren. Sachiko deed dit om haar man te plezieren en niet uit persoonlijke ijdelheid. Dat zou een zonde zijn voor een Akai. Arturo had ooit verteld dat als hij haar voor de eerste keer ontmoette dat het haar zwarte lange haren waren die hem het eerst opvielen. Hij viel eerst voor haar zwartglanzende haar, dan voor haar stille glimlach die altijd in haar ogen blonk en toen hij haar echt leerde kennen als zijn toekomstige echtgenote viel hij voor de vrouw Sachiko zelf.
Het was al zo lang geleden. Vervlogen tijden en toen was ze nog zo’n jong en onwetend kind. Nu stopte ze als volwassen vrouw haar haren op in een knotje, maar ’s avonds in de intimiteit van hun slaapkamer maakte zij het los en streelde Arturo nog immer met evenveel liefde en genegenheid door haar ravenzwarte lange haar vooraleer hij haar welterusten kuste. Sachiko had nog nooit in haar leven iets van make-up gebruikt. Haar man zei trouwens telkens dat ze een soort van natuurlijke schoonheid bezat, waarbij ze iedere keer na het kleine complement nog steeds bloosde als het jong meisje dat ze ooit geweest was.
Nog voor Arturo zijn kopje thee had opgedronken, doofde het licht in de serre en gebeurden er verschillende zaken tegelijk. Arturo en Sachiko werden beiden verrast, zowel door de duisternis als door de vreemde geur van de spray die uit de vernevelingsproeikoppen kwam. Geschrokken wilden ze samen naar de uitgang van de serre rennen maar hun voeten weigerden dienst na een paar wankelende stappen. De wereld begon als een wazig beeld voor hun ogen te draaien en ze bleven wankelend staan, steun zoekend bij elkaar. Die laatste passen die hen verwijderden van de zuurstofrijke en bevrijdende avondlucht werden hen echter niet meer gegund.
De afgelijnde omtrek van de serredeur verdween in een steeds donker wordende mist voor hun ogen toen ze beiden bewusteloos neervielen tussen hun orchideeën, lelies, bromelia’s en andere exotische planten die iedere dag in hun liefde deelden.
……….
Langzaam kwam de wereld terug in diverse gradaties van pijn. Het klopte als een zeurend bonzen achterin zijn hoofd, een kniezen in zijn tanden, een droge keel die om water smeekte en zijn oude botten die blijkbaar op verschillende plaatsen gekneusd waren. Het was een uiterst gekweld gevoel over gans zijn lichaam dat ontwaakte uit de verdoving.
Arturo kreunde zacht toen hij zijn ogen opende. Het licht was te helder, flitste pijnlijk als het scherp van een mes door zijn geest waardoor hij zijn hoofd uiterst voorzichtig naar rechts wendde. Tot zijn grote ontzetting en vrees zag hij dat zijn vrouw Sachiko zich in dezelfde omstandigheden bevond. Net als hij was ze met beide handen en voeten vastgebonden op een stoel. Ze zat naast hem binnen handbereik. Was hij niet geboeid, hij kon ze zo aanraken. Zo dicht en toch zo ver van elkaar. Gekneveld met een vuile doek was ook zij langzaam aan het bijkomen en keek verbaasd en angstig om zich heen. Een verraste en verontruste blik verscheen in haar ogen toen ze Arturo opmerkte.
Toen gleden de eerste muzikale klanken door de ruimte waarin ze vastgebonden waren. De tonen zinderden als gloeiend hete kolen door hun ontwakende lichaam. Zowel Sachiko als Arturo, die in andere omstandigheden beiden een stukje goede klassieke muziek konden smaken, kwamen verward weer bij bewustzijn op de klanken van een somber Requiem.
Dat is een stuk van Mozart, schoot het Sachiko door het hoofd, bijna tegelijkertijd toen haar man het muziekstuk herkende. De bekende woorden klonken tot hen door, maar een kloppende hoofdpijn verhinderde beiden om zich over deze muziek te verbazen . Feiten vermengden zich met hun gekwelde gevoelens. Het Requiem van Mozart was het laatste en onvoltooide werk van de Meester, gecomponeerd op zijn ziekbed. Het was figuurlijk en letterlijk zijn laatste compositie geweest, zijn requiem. Een van die futiele feiten die door de geest van Arturo schoot. Iets dat er nauwelijks toe deed op dit moment. Hij wist dat Frans Xaver Süssmayr deze onvoltooide compositie van Mozart tot een legendarisch meerstemmig muziekstuk had gecomponeerd.
Waarom Arturo nu juist daaraan dacht, wist hij niet? Gewoon een neurotransmitter die wat informatie via een synaps in het hoofd van een mens doorgaf. Een chemische reactie op een moment dat andere zaken in hun penibele situatie veel belangrijker waren.
Ze hoorden de klanken en de woorden van het Lacrimosa, het zesde deel van het Requiem van Wolfgang Amadeus Mozart uit diverse hoeken van uit de muren dreigend op hen toestromen.
Lacrimosa
Dies Illa,
Qua Resurget
Ex Favilla
Judicandus
Homo Reus,
Op die dag van tranen,
Waarop de schuldige mens
Uit de as zal verrijzen
Om beoordeeld te worden
Een theatraal figuur gekleed in een wijd wit gewaad kwam de kamer binnen en danste plots als een onwezenlijk spook met zwierende gebaren rond hen heen. Arturo en Sachiko volgden het wezen met angstige ogen. Op iedere toon van het doodslied zwaaide hij met een samoeraizwaard rond hen, tussen hen, raakte hen tijdens die macabere dans tenslotte af en toe met trefzekere slagen. Het opgeblonken wapen weerkaatste het licht bij elke beweging en bij elke slag. Flitsende slagen om te verwonden, nog niet om te doden. Als de maatstok van een dirigent hanteerde de witte geest het vlijmscherpe wapen op de klanken van het lied, als een meester vilde en schilde hij op het ritme van de muziek.
Lacrimosa
Dies Illa,
Snijden en kerven. Stoten en draaien. De knevel smoorde voor een deel het schreeuwen van de pijn, hun gesmeek om genade. Het bloed vloeide echter met iedere noot, meer en meer in een somber crescendo, in een dreigende climax. Het witte kleed dat hun beul droeg werd rood, doorweekt van het bloed op de klanken van de sombere muziek. Het lied leidde naar een onmenselijk tragische maar zekere dood. En de dood danste als een duivel om hen heen!
Qua resurget
Ex Favilla
Judicandus
Homo Reus,
Huic Ergo Parce Deus
Pie Jesu, Domine,
Dona Eis
Requiem.
Wees hem dan genadig,
O god!
Lieve Jezus, Heer,
Geef hun rust.
Het leven van Arturo Mitsukai en zijn echtgenote Sachiko vloeide nu heel vlug in stromen uit hen weg. Hun lichaam was toegetakeld en stukken huid hingen onwezenlijk in flarden aan hun lichaam. In hun met bloed doorlopen ogen was er geen hoop, bijna geen licht meer. Enkel een sputterend waakvlammetje dat ieder moment dreigde uit te doven.
Dona Eis Requiem.
Een smeekbede! Geef hun rust! De witrode nachtmerrie die helaas geen droom was, rechtte zich in al zijn kracht op, klaar voor de laatste noten. Het zwaard hoog boven zich geheven en op het woord ‘Requiem’ haalde hij met alle kracht uit voor de laatste slag waarbij hij met een vloeiende beweging in één slag met de vlijmscherpe Nihonto zijn beide slachtoffers onthoofdde.
Het laatste gezongen woord van het Requiem schreeuwde de gestalte nog luider dan de stemmen van het koor verschillende keren mee, terwijl de hoofden van Arturo en Sachiko op de grond voor zijn voeten rolden als een uiteindelijke bevrijding van hun lijden. Zijn ultieme bevrediging, hun vergiffenis in de dood!
‘Amen, Amen, Amen!’