Island's keeper
Geplaatst: 05 jun 2012 21:05
Beste mensen, ik ben nieuw op het forum en hier is mijn eerste (eigenlijk tweede, maar de eerste die ik post) verhaal. Ik zou het heel fijn vinden als jullie zo veel mogelijk commentaar geven, want ik leer graag.
Island's keeper
Vier grote herten stonden recht voor mijn neus. Ik stond volledig verstijfd. Dit moet wel een wonder zijn, dat kan niet anders. Op het mannelijke hert stond een vogel. De vogel had lange blauwglanzende lange veren die onder krulden. Zijn blauwe gloed leek telkens te veranderen bij iedere beweging. De vogel vloog op en ging op mijn schouder zitten. Ik voelde een angst. Niet voor de vogel, maar wat hij me duidelijk probeerde te maken. Nog nooit was ik zo’n korte tijd versneld tot mijn topsnelheid. Ik rende tot ik niet verder kon. Ik viel en stond op, rende verder. Er leek geen einde aan te komen. De bomen leken zich tegen mij gekeerd te hebben. Mijn armen en benen waren geschramd van de kleine takjes en begonnen op verschillende plekken te bloeden. Ik stopte en keek om. Er was niets. Dat betekende, dus ook geen einde. Er scheen een lichtstraal van de zon op een grote steen. Er waren maar weinig lichtstralen die hun weg naar de grond konden vinden, maar deze leek door de bomen heen te schijnen. Mijn ogen deden pijn. Als ik in het licht keek zag ik een schaduw. Het leek de vogel van daarnet wel. De prachtige, heldere kleuren van het stuk bos waar ik me bevond weerspiegelden de kleuren van de rest van het bos. Dit is het enige levende deel, het hart van bos. Er was zelfs een klein riviertje en prachtige bloemen en vruchten, waarvan het speeksel zich in mijn mond ging verzamelen. Ik schrok. Voor ik het wist hing ik ondersteboven aan een tak. Grote goudgekleurde ogen keken mij aan. Mijn hartritme versnelde. Ik voelde pijn, maar geen fysieke pijn. Het wezen gaf me een beangstigend gevoel. Toen werd alles zwart.
De zon ontwaakte me. Het was een droom. Nee. Voor het eerst voelde ik de pijn van mijn schrammen. Ik zag bessen, maar daar kon ik net niet bij. Er was verder niets eetbaars in mijn handbereik. Maar al zou ik de bessen kunnen bereiken, ik weet niet of ze veilig zijn. Het meisje naast me in het vliegtuig, wat was haar naam ook alweer? Marja! Ja, zij nam de bessen. Haar hoofd ging zwellen. Ik kon haar nauwelijks nog herkennen. Water was er haast niet. Slechts zeewater, maar daar hadden we niet veel aan. Ik had mijn laatste flesje aan haar gegeven, maar ze heeft het niet gered. Haar ogen waren geheel zwart toen ze stierf. Haar lichaam was opgezwollen en haar huid zag er ontstoken uit. Het bloed kwam uit haar ogen en oren gelopen. Zo kon ik haar niet achterlaten. Maar energie om haar te begraven had ik niet. Ik heb haar lichaam op het strand gelegd en de zee heeft het weggespoeld.Ik had honger. Er was geen eten. Er lag water op de grote bladeren van de bomen waartussen ik hing, nog steeds gevangen in het net. De gouden ogen kwamen op me af. Het dier probeerde me iets duidelijk te maken. Ik kon er geen wijs uit halen. Ik wilde terug naar het vliegtuig. Er waren op mij en Marja na geen passagiers die de crash overleefd hebben. Ik zocht naar scherpe voorwerpen, waarmee ik het touw kon doorsnijden als het wezen er niet was. Het wezen keek ongelukkig, net als de vogel en de herten van eerder. Ik wist dat er geen mensen waren op het eiland. Althans geen levende mensen. De Bermudadriehoek staat immers bekend om zijn gevaren. Er moeten hier nog meer mensen geweest zijn. Er moeten nog resten zijn. Het eiland is niet groot. Opeens zag ik dieper in de bossen iets glimmen. Het leek op een mes. Maar om daarbij te kunnen moest ik eerst uit het net zien te komen. De ogen zagen mij denken. Ik kon het wezen niet in de ogen aankijken vanwege de ondraaglijke pijn die ik voelde. Het wezen leed, maar ik kon niet zeggen hoe. Zou het zich gevangen voelen op het eiland? Het wezen reikte me wat vruchten. De vruchten waren vaal en ik vroeg me af waarom het wezen niet van de gekleurde vruchten at. Ik at de vruchten op, maar zodra ik wist te ontsnappen zou ik de gekleurde vruchten eten. Het wezen ging op een tak liggen en sloot zijn ogen. Toen zag ik pas echt hoe het wezen eruit zag. Het leek wel een zwarte panter, maar dan een keer zo groot. De zwarte vacht glansde van het licht, dat weerspiegelde vanaf het riviertje. Maar waar ben ik in godsnaam mee bezig? Dit is mijn kans te ontsnappen. Ik schuurde het touw langs een stam van een boom, maar het werkte niet. Het zwakste punt van het touw zat onder. Ik schuurde takken langs elkaar en daarmee kon ik weer het touw doorsnijden, al vroeg ik me af of het niet sneller ging als ik gewoon het touw langs de takken was blijven schuren. Ik sneed het touw door en viel naar beneden. Voordat ik wegging keek ik om. Het wezen stond achter me. Tussen mij en het kleurrijke stuk bos. Het leek me niet te achtervolgen. Ik stopte met rennen en keek opnieuw om. De ondraaglijke pijn kwam terug. Mijn aandacht ging uit naar het glanzende object dat ik eerder zag. Het is een fotolijstje. Er zat een foto van een jongen in. Het was een prachtige jongen met zwarte halflange haren en een lichtbruine huid. Ik keek naar zijn grote ogen. Ik kon het haast niet geloven en draaide me om. Die ogen zijn dezelfde ogen als die van het wezen. Deze jongen ís het wezen. Voor het eerst keek ik het dier recht in de ogen aan, zonder weg te kijken. Ik sprak het wezen bij zijn naam aan. Setia. Hij reageerde niet. Waarschijnlijk kon hij niet spreken. Ik liep op hem af. Hij hield me tegen toen ik wilde drinken van het riviertje. Ik vertrouwde hem en zei dat ik niet van de vruchten zou eten en het water niet zou drinken. Het dier knikte en liep op de foto af. Er vloeide een traan over zijn wang. Dieren huilen niet. Ik dacht terug aan de vogel die me liet schrikken. Misschien was dat ook een waarschuwing. Het hart van het bos is een val en de dieren proberen de mensen ervan te beschermen. Ik dacht terug aan Marja en vroeg me af of zij ook een dier geworden was. Niets kon me nog verbazen, althans dat dacht ik. Uit de verte kwam een olifantachtig wezen aangelopen. Zijn zes slachttanden vielen me gelijk op. Het dier dronk uit de bron. Wat zou er gebeuren als ik daarvan zou drinken. Zou ik sterven en ook worden zoals zij. Ik liep op de bron af. Het kan toch geen kwaad als ik er niet van eet of drink? Setia keek mij aan. Hij volgde me en hield me nauwlettend in de gaten. Ik moest erachter komen wat er gaande was op het eiland, maar wist niet waar ik moest beginnen. Ik zag dat er ineens allemaal verschillende dieren om mij heen waren verzameld. Van ratachtige wezens tot krokodillen met een enorme krul in hun staart. Ik was niet meer bang. Ik beklom de rots en volgde het water tot aan de top. Waar kwam het water vandaan? Het begon zomaar te vloeien. Ik probeerde het water te stoppen door de stroming te doorbreken met grote keien. Het leek niet te werken. Het water moest toch op een of andere manier naar beneden. Op een gegeven moment vond ik een kei met een tekst gegraveerd.
‘Whoever dares to intrude the island will be a keeper of the island forever’. Dat moeten de dieren zijn. Zij zijn onsterfelijk en beschermen het eiland. Setia klom ook via de rots omhoog en las de tekst. Ik vroeg me af hoe ik ze zou kunnen bevrijden. Waarschijnlijk heeft deze bron van water hen zo veranderd en het water zit ook in de vruchten. De kleuren trekt de mensen naar de bron toe. Ik begon langzaam te voelen dat er voor deze dieren geen uitweg is. Toch gaf ik niet op. Setia begon met zijn poot te graven. Ik moest naar de bron van het water, maar die leek onder de grond te liggen. Setia keek me aan en weer terug naar het water. Ik moest erin en naar beneden. Toen ik richting de dieren keek, deden ze hun hoofd omlaag. Ik moest zorgen dat ik geen water inslik, want dan wordt ik net als zij. Ik hield mijn adem in en dook in het water. De stroming was sterk, maar ik kwam erdoorheen. Ik was onder het water en viel in een grot. Het water werd vanuit het grotwater omhoog gebracht via de muren. Ik zocht de muren waar het water overheen stroomde af en voelde een opening in de muur die voor mij groot genoeg was. Er stond een enorme groene kristal. Op de muren stond een verhaal.
‘A long time ago the Atahian people lived on the island along lots of animals and trees. The Atahian people needed wood and cut down trees. The habitat of the animals became endangered and thus the Island needed protection. The Atahian people were cursed by the green crystal and became keepers of the Island and human intruders would become keepers too. That’s how the island’s being protected from the humans.’
Dus de Kristal is het hart. Die moet worden vernietigd. Toen zag ik dat het verhaal verder gekerfd werd in de rots.
‘Many years later appeared a girl. She came to free the keepers and thus she had to destroy the crystal. The crystal had to make sure the Island was safe and the only way to do that was by taking the island down underneath the sea…’
Het eiland gaat zinken! Ik moet de dieren zien te redden. De grond begon hevig te schudden en de grot stortte langzaam in. Ik probeerde naar boven te klimmen, maar de muren waren te glad door het water. Toen kwam Setia. Ik sprong op zijn rug en hij bracht me naar boven. Ik riep dat het eiland ging zinken en dat het me speet dat ik de dieren niet meer terug in henzelf kon veranderen. De dieren keken naar beneden. Toen zag ik tot mijn verbazing dat de dieren langzaam in mensen begonnen te veranderen en keek naar Setia. Een eiland onder de zee heeft natuurlijk geen beschermers meer nodig. Maar het water kwam steeds dichter bij en ik probeerde een manier te bedenken om iedereen hier vandaan te krijgen. Setia hield me tegen. Hij zei dat het al goed was. ‘Ons lot was het eiland voor altijd beschermen, maar jij hebt ons gered. Nu zijn we vrij. Ik ben niet bang om hier te sterven.’ Ik keek om me heen en zag dat de rest knikte. Het water kwam woest op ons afgespoeld. Ik probeerde Setia te vinden onder water, maar ik zag niets. Hij was nergens te bekennen en het eiland ook niet.
Island's keeper
Vier grote herten stonden recht voor mijn neus. Ik stond volledig verstijfd. Dit moet wel een wonder zijn, dat kan niet anders. Op het mannelijke hert stond een vogel. De vogel had lange blauwglanzende lange veren die onder krulden. Zijn blauwe gloed leek telkens te veranderen bij iedere beweging. De vogel vloog op en ging op mijn schouder zitten. Ik voelde een angst. Niet voor de vogel, maar wat hij me duidelijk probeerde te maken. Nog nooit was ik zo’n korte tijd versneld tot mijn topsnelheid. Ik rende tot ik niet verder kon. Ik viel en stond op, rende verder. Er leek geen einde aan te komen. De bomen leken zich tegen mij gekeerd te hebben. Mijn armen en benen waren geschramd van de kleine takjes en begonnen op verschillende plekken te bloeden. Ik stopte en keek om. Er was niets. Dat betekende, dus ook geen einde. Er scheen een lichtstraal van de zon op een grote steen. Er waren maar weinig lichtstralen die hun weg naar de grond konden vinden, maar deze leek door de bomen heen te schijnen. Mijn ogen deden pijn. Als ik in het licht keek zag ik een schaduw. Het leek de vogel van daarnet wel. De prachtige, heldere kleuren van het stuk bos waar ik me bevond weerspiegelden de kleuren van de rest van het bos. Dit is het enige levende deel, het hart van bos. Er was zelfs een klein riviertje en prachtige bloemen en vruchten, waarvan het speeksel zich in mijn mond ging verzamelen. Ik schrok. Voor ik het wist hing ik ondersteboven aan een tak. Grote goudgekleurde ogen keken mij aan. Mijn hartritme versnelde. Ik voelde pijn, maar geen fysieke pijn. Het wezen gaf me een beangstigend gevoel. Toen werd alles zwart.
De zon ontwaakte me. Het was een droom. Nee. Voor het eerst voelde ik de pijn van mijn schrammen. Ik zag bessen, maar daar kon ik net niet bij. Er was verder niets eetbaars in mijn handbereik. Maar al zou ik de bessen kunnen bereiken, ik weet niet of ze veilig zijn. Het meisje naast me in het vliegtuig, wat was haar naam ook alweer? Marja! Ja, zij nam de bessen. Haar hoofd ging zwellen. Ik kon haar nauwelijks nog herkennen. Water was er haast niet. Slechts zeewater, maar daar hadden we niet veel aan. Ik had mijn laatste flesje aan haar gegeven, maar ze heeft het niet gered. Haar ogen waren geheel zwart toen ze stierf. Haar lichaam was opgezwollen en haar huid zag er ontstoken uit. Het bloed kwam uit haar ogen en oren gelopen. Zo kon ik haar niet achterlaten. Maar energie om haar te begraven had ik niet. Ik heb haar lichaam op het strand gelegd en de zee heeft het weggespoeld.Ik had honger. Er was geen eten. Er lag water op de grote bladeren van de bomen waartussen ik hing, nog steeds gevangen in het net. De gouden ogen kwamen op me af. Het dier probeerde me iets duidelijk te maken. Ik kon er geen wijs uit halen. Ik wilde terug naar het vliegtuig. Er waren op mij en Marja na geen passagiers die de crash overleefd hebben. Ik zocht naar scherpe voorwerpen, waarmee ik het touw kon doorsnijden als het wezen er niet was. Het wezen keek ongelukkig, net als de vogel en de herten van eerder. Ik wist dat er geen mensen waren op het eiland. Althans geen levende mensen. De Bermudadriehoek staat immers bekend om zijn gevaren. Er moeten hier nog meer mensen geweest zijn. Er moeten nog resten zijn. Het eiland is niet groot. Opeens zag ik dieper in de bossen iets glimmen. Het leek op een mes. Maar om daarbij te kunnen moest ik eerst uit het net zien te komen. De ogen zagen mij denken. Ik kon het wezen niet in de ogen aankijken vanwege de ondraaglijke pijn die ik voelde. Het wezen leed, maar ik kon niet zeggen hoe. Zou het zich gevangen voelen op het eiland? Het wezen reikte me wat vruchten. De vruchten waren vaal en ik vroeg me af waarom het wezen niet van de gekleurde vruchten at. Ik at de vruchten op, maar zodra ik wist te ontsnappen zou ik de gekleurde vruchten eten. Het wezen ging op een tak liggen en sloot zijn ogen. Toen zag ik pas echt hoe het wezen eruit zag. Het leek wel een zwarte panter, maar dan een keer zo groot. De zwarte vacht glansde van het licht, dat weerspiegelde vanaf het riviertje. Maar waar ben ik in godsnaam mee bezig? Dit is mijn kans te ontsnappen. Ik schuurde het touw langs een stam van een boom, maar het werkte niet. Het zwakste punt van het touw zat onder. Ik schuurde takken langs elkaar en daarmee kon ik weer het touw doorsnijden, al vroeg ik me af of het niet sneller ging als ik gewoon het touw langs de takken was blijven schuren. Ik sneed het touw door en viel naar beneden. Voordat ik wegging keek ik om. Het wezen stond achter me. Tussen mij en het kleurrijke stuk bos. Het leek me niet te achtervolgen. Ik stopte met rennen en keek opnieuw om. De ondraaglijke pijn kwam terug. Mijn aandacht ging uit naar het glanzende object dat ik eerder zag. Het is een fotolijstje. Er zat een foto van een jongen in. Het was een prachtige jongen met zwarte halflange haren en een lichtbruine huid. Ik keek naar zijn grote ogen. Ik kon het haast niet geloven en draaide me om. Die ogen zijn dezelfde ogen als die van het wezen. Deze jongen ís het wezen. Voor het eerst keek ik het dier recht in de ogen aan, zonder weg te kijken. Ik sprak het wezen bij zijn naam aan. Setia. Hij reageerde niet. Waarschijnlijk kon hij niet spreken. Ik liep op hem af. Hij hield me tegen toen ik wilde drinken van het riviertje. Ik vertrouwde hem en zei dat ik niet van de vruchten zou eten en het water niet zou drinken. Het dier knikte en liep op de foto af. Er vloeide een traan over zijn wang. Dieren huilen niet. Ik dacht terug aan de vogel die me liet schrikken. Misschien was dat ook een waarschuwing. Het hart van het bos is een val en de dieren proberen de mensen ervan te beschermen. Ik dacht terug aan Marja en vroeg me af of zij ook een dier geworden was. Niets kon me nog verbazen, althans dat dacht ik. Uit de verte kwam een olifantachtig wezen aangelopen. Zijn zes slachttanden vielen me gelijk op. Het dier dronk uit de bron. Wat zou er gebeuren als ik daarvan zou drinken. Zou ik sterven en ook worden zoals zij. Ik liep op de bron af. Het kan toch geen kwaad als ik er niet van eet of drink? Setia keek mij aan. Hij volgde me en hield me nauwlettend in de gaten. Ik moest erachter komen wat er gaande was op het eiland, maar wist niet waar ik moest beginnen. Ik zag dat er ineens allemaal verschillende dieren om mij heen waren verzameld. Van ratachtige wezens tot krokodillen met een enorme krul in hun staart. Ik was niet meer bang. Ik beklom de rots en volgde het water tot aan de top. Waar kwam het water vandaan? Het begon zomaar te vloeien. Ik probeerde het water te stoppen door de stroming te doorbreken met grote keien. Het leek niet te werken. Het water moest toch op een of andere manier naar beneden. Op een gegeven moment vond ik een kei met een tekst gegraveerd.
‘Whoever dares to intrude the island will be a keeper of the island forever’. Dat moeten de dieren zijn. Zij zijn onsterfelijk en beschermen het eiland. Setia klom ook via de rots omhoog en las de tekst. Ik vroeg me af hoe ik ze zou kunnen bevrijden. Waarschijnlijk heeft deze bron van water hen zo veranderd en het water zit ook in de vruchten. De kleuren trekt de mensen naar de bron toe. Ik begon langzaam te voelen dat er voor deze dieren geen uitweg is. Toch gaf ik niet op. Setia begon met zijn poot te graven. Ik moest naar de bron van het water, maar die leek onder de grond te liggen. Setia keek me aan en weer terug naar het water. Ik moest erin en naar beneden. Toen ik richting de dieren keek, deden ze hun hoofd omlaag. Ik moest zorgen dat ik geen water inslik, want dan wordt ik net als zij. Ik hield mijn adem in en dook in het water. De stroming was sterk, maar ik kwam erdoorheen. Ik was onder het water en viel in een grot. Het water werd vanuit het grotwater omhoog gebracht via de muren. Ik zocht de muren waar het water overheen stroomde af en voelde een opening in de muur die voor mij groot genoeg was. Er stond een enorme groene kristal. Op de muren stond een verhaal.
‘A long time ago the Atahian people lived on the island along lots of animals and trees. The Atahian people needed wood and cut down trees. The habitat of the animals became endangered and thus the Island needed protection. The Atahian people were cursed by the green crystal and became keepers of the Island and human intruders would become keepers too. That’s how the island’s being protected from the humans.’
Dus de Kristal is het hart. Die moet worden vernietigd. Toen zag ik dat het verhaal verder gekerfd werd in de rots.
‘Many years later appeared a girl. She came to free the keepers and thus she had to destroy the crystal. The crystal had to make sure the Island was safe and the only way to do that was by taking the island down underneath the sea…’
Het eiland gaat zinken! Ik moet de dieren zien te redden. De grond begon hevig te schudden en de grot stortte langzaam in. Ik probeerde naar boven te klimmen, maar de muren waren te glad door het water. Toen kwam Setia. Ik sprong op zijn rug en hij bracht me naar boven. Ik riep dat het eiland ging zinken en dat het me speet dat ik de dieren niet meer terug in henzelf kon veranderen. De dieren keken naar beneden. Toen zag ik tot mijn verbazing dat de dieren langzaam in mensen begonnen te veranderen en keek naar Setia. Een eiland onder de zee heeft natuurlijk geen beschermers meer nodig. Maar het water kwam steeds dichter bij en ik probeerde een manier te bedenken om iedereen hier vandaan te krijgen. Setia hield me tegen. Hij zei dat het al goed was. ‘Ons lot was het eiland voor altijd beschermen, maar jij hebt ons gered. Nu zijn we vrij. Ik ben niet bang om hier te sterven.’ Ik keek om me heen en zag dat de rest knikte. Het water kwam woest op ons afgespoeld. Ik probeerde Setia te vinden onder water, maar ik zag niets. Hij was nergens te bekennen en het eiland ook niet.