Het gevaar uit het Asland
Geplaatst: 10 jun 2012 18:49
Hallo allemaal,
ik heb op het moment het idee om een boek te schrijven, en ik vroeg mij af wat men er tot nu toe van dacht, ik heb alleen nog een epiloog. en ben ondertussen rustig nieuwe hoofdstukken aan het uitwerken in mijn hoofd. voor ik deze echt op papier ga zetten wil ik graag enkele reacties horen.
ik zit niet te wachten op ''f*cking slecht verhaal" of dergelijke dingen maar ik wil gewoon tips en adviezen, en als je het niks vind wil ik dat ook graag horen maar vertel er dan wel even bij waarom.
Jveenstra,
proloog
Ik voelde iets achter mij, langzaam ik draaide me om en keek; Niets. Er waren enkel schaduwen in het duister. In de verte hoorde ik een Uwan schreeuwen.
Ik had er pas een keer eerder eentje gehoord, de nacht dat mijn vader stierf. Dit kon geen goed teken zijn. Ik draaide me om en begon weer te rennen.
Weer voelde ik iets achter me. Ik wist het zeker maar ik durfde me niet om te draaien, bang voor wat ik zou zien. Ik rende door en voor mij zag ik de Ipotanische zee en aan de overkant het eiland Chariclo, deel van het eilandenrijk van de Centari, daar zou mijn vader mij heen brengen op de dag dat ik veertien zou worden. Die dag is allang gekomen maar mijn vader leefde al niet meer.
Hij was omgekomen door een aanval uit het Asland, en daarom ben ik nog hier.
Ik rende door en belandde op het strand. Het zand was nog warm van de middagzon. Ik hijgde zwaar maar rende verder, struikelend door het zand. Eenmaal bij de waterlijn aangekomen liet ik me in het water vallen. Hier zou ik veilig zijn, volgens Falantir, hij scheen alles te weten over dit wezen dat ’s nachts door de bossen doolde. Weer hoorde ik de Uwan schreeuwen.
Een donkere schaduw dook op tussen de bomen. De schim kwam langzaam het strand op. Falantir had het fout, dacht ik bij mezelf. Ik knipperde even om scherper te zien.
Toen ik een silhouet kon herkennen zag ik dat het geen monster was. Het was een meisje, van ongeveer 15 jaar, even oud als ik. Haar heldere blauwen ogen spraken boekdelen. Ze was doodsbang. Haar blonde haren en witte jurk danste op de plots ontstane windvlagen.
Toen ging de wind liggen, even snel als hij kwam verdween hij weer. Tegelijkertijd verdween ook de maan achter een wolk.
Alles ging toen plotseling heel snel. Achter de silhouet van het meisje zag ik een tweede komen, veel groter. Hier zag ik geen duidelijke contouren in. Ik schreeuwde naar het meisje dat ze weg moest rennen. Ze draaide zich om, richting het bos en zette een stap. “Nee de andere kant op!” Riep ik. De twee schaduwen smolten samen, een schreeuw en een doffe klap. Toen was het stil, doodstil.
Ik zag nog drie schaduwen tussen de bomen. Stonden die daar al langer? Ik wist het niet. Ik zag de schaduwen langzaam verdwijnen en dacht, Falantir had dus toch gelijk. Ik voelde een klap op mijn achterhoofd en alles werd zwart.
ik heb op het moment het idee om een boek te schrijven, en ik vroeg mij af wat men er tot nu toe van dacht, ik heb alleen nog een epiloog. en ben ondertussen rustig nieuwe hoofdstukken aan het uitwerken in mijn hoofd. voor ik deze echt op papier ga zetten wil ik graag enkele reacties horen.
ik zit niet te wachten op ''f*cking slecht verhaal" of dergelijke dingen maar ik wil gewoon tips en adviezen, en als je het niks vind wil ik dat ook graag horen maar vertel er dan wel even bij waarom.
Jveenstra,
proloog
Ik voelde iets achter mij, langzaam ik draaide me om en keek; Niets. Er waren enkel schaduwen in het duister. In de verte hoorde ik een Uwan schreeuwen.
Ik had er pas een keer eerder eentje gehoord, de nacht dat mijn vader stierf. Dit kon geen goed teken zijn. Ik draaide me om en begon weer te rennen.
Weer voelde ik iets achter me. Ik wist het zeker maar ik durfde me niet om te draaien, bang voor wat ik zou zien. Ik rende door en voor mij zag ik de Ipotanische zee en aan de overkant het eiland Chariclo, deel van het eilandenrijk van de Centari, daar zou mijn vader mij heen brengen op de dag dat ik veertien zou worden. Die dag is allang gekomen maar mijn vader leefde al niet meer.
Hij was omgekomen door een aanval uit het Asland, en daarom ben ik nog hier.
Ik rende door en belandde op het strand. Het zand was nog warm van de middagzon. Ik hijgde zwaar maar rende verder, struikelend door het zand. Eenmaal bij de waterlijn aangekomen liet ik me in het water vallen. Hier zou ik veilig zijn, volgens Falantir, hij scheen alles te weten over dit wezen dat ’s nachts door de bossen doolde. Weer hoorde ik de Uwan schreeuwen.
Een donkere schaduw dook op tussen de bomen. De schim kwam langzaam het strand op. Falantir had het fout, dacht ik bij mezelf. Ik knipperde even om scherper te zien.
Toen ik een silhouet kon herkennen zag ik dat het geen monster was. Het was een meisje, van ongeveer 15 jaar, even oud als ik. Haar heldere blauwen ogen spraken boekdelen. Ze was doodsbang. Haar blonde haren en witte jurk danste op de plots ontstane windvlagen.
Toen ging de wind liggen, even snel als hij kwam verdween hij weer. Tegelijkertijd verdween ook de maan achter een wolk.
Alles ging toen plotseling heel snel. Achter de silhouet van het meisje zag ik een tweede komen, veel groter. Hier zag ik geen duidelijke contouren in. Ik schreeuwde naar het meisje dat ze weg moest rennen. Ze draaide zich om, richting het bos en zette een stap. “Nee de andere kant op!” Riep ik. De twee schaduwen smolten samen, een schreeuw en een doffe klap. Toen was het stil, doodstil.
Ik zag nog drie schaduwen tussen de bomen. Stonden die daar al langer? Ik wist het niet. Ik zag de schaduwen langzaam verdwijnen en dacht, Falantir had dus toch gelijk. Ik voelde een klap op mijn achterhoofd en alles werd zwart.