De Zoon van Astegor
Geplaatst: 19 jun 2012 02:04
Hallo forum!
Ik ben nieuw hier en hoopte dat er mogelijk mensen op dit forum zouden zijn die het leuk zouden vinden om een kijkje te nemen in mijn wereld. Ik hoop dat ik de goede forumplaats heb gevonden voor een fantasy verhaal. Ik zag dat in de meeste threads de proloog in de eerste post werd gezet, dus ik zal hetzelfde doen. Ik heb voor de zekerheid voor 16+ gekozen omdat er in het verhaal situaties zijn die mogelijk schokkend kunnen zijn.
Dit is de proloog van het eerste deel, het idee is dat het uiteindelijk een epos wordt van (minstens) drie delen.
EDIT: Ik heb de oorspronkelijke tekst nu vervangen door de nieuwe proloog. Voornamelijk dingetjes gladgestreken en tekstdingetjes aangepast, maar ik dacht dat men het misschien leuk zou vinden te zien dat er met de feedback dingen zijn gedaan.
Enjoy!
In de wouden van Duneidan was het nagenoeg stil, op één enkel geluid na; het geluid van een ruiter te paard die haastig tussen de bomen doorschoot. De herfst had zijn intrede gedaan en de bladeren vielen van de bomen, waardoor de vele paden in het woud bedekt werden met een bruingele laag die ze het aanzien gaven van de grillige rivier in het zuiden. De dag was bijna om, en de ondergaande zon zette het gehele bos in een bloedrode gloed. Tussen de schaduwen die werden opgeworpen door de jagende roofvogels vloog een grotere, snellere schaduw door de bomen. Een lange man gehuld in een rode cape reed gebogen over zijn paard met hoge snelheid door het bos. Terwijl hij over de paden stoof vlogen de gevallen bladeren alle kanten op, waardoor de rit eruit zag als de vlucht van een grote geest die een lang spoor van zijn aanwezigheid in de lucht achterliet.
In zijn wilde vlucht kreeg de wind greep op de ruiter, en de kap van zijn mantel vloog van zijn hoofd. Onder de kap zat het gezicht van een man van middelbare leeftijd met pikzwarte haren, en onder zijn dikke wenkbrauwen gloeiden twee felgroene ogen. In zijn armen hield hij een klein pakketje, voorzichtig tegen zich aangedrukt alsof het ieder ogenblik zou kunnen breken.
De ruiter hoorde het geluid van naderende hoeven steeds sterker worden. Hij schudde zijn zwarte haren uit zijn ogen en keek om over zijn schouder. Achter hem doken drie paarden op, twee zwart en één lichtgrijs. Op het ene zwarte paard zat een man gehuld in een lange cape, met de kap ver over de ogen getrokken. Het andere zwarte paard werd bereden door een slanke vrouw. Haar golvende, blonde haren wapperden lustig in de wind terwijl zij haar paard de sporen gaf. De man op het lichtgrijze paard had lange, bruine haren en een jong gezicht, maar een oude blik. Hij schreeuwde door het woud, maar de woorden gingen tussen de bomen verloren. Zijn intenties waren echter duidelijk. Zijn starre ogen waren gericht op de ruiter voor zich, en zijn mondhoeken krulden in een maniakale lach. In zijn linkerhand hield hij het gevest van een lang zwaard, terwijl hij met zijn rechterhand de teugels van zijn paard stevig met zijn hand omvatte.
De man op het lichtgrijze paard schreeuwde weer: ``Je kunt ons niet ontsnappen Maegh! Geef op als je leven je lief is!''
Maegh keek weer achterom en zag dat zijn achtervolgers hem begonnen in te halen. Zijn blik bleef even rusten op zijn linkerhand waarmee hij het pakketje vasthield. Hij was al te lang op de vlucht, zijn magie was op en zijn paard was buiten adem. Terwijl hij door het woud bleef rijden probeerde hij de ruiters af te schudden door zigzaggend van het pad af te wijken en onder laaghangende takken door te rijden, in de hoop dat één van de ruiters van zijn paard af zou worden geslagen. Achter hem reden deze echter behendig onder de takken door.
Met een woeste beweging draaide Maegh zich om en liet zijn magie in zich opkomen. Met alle kracht die hem nog restte probeerde hij een vuurkolom tussen zichzelf en zijn achtervolgers te plaatsen. Zijn magie was echter uitgeput; een kleine sliert van vuur was alles dat hij kon produceren.
De sliert miste zijn doel volledig en liet een kleine varen vlam vatten. Direct na zijn poging de achtervolgers van zich af te schudden moest hij zich razendsnel omdraaien om de teugels weer vast te pakken, zodat hij in de wilde rit niet van zijn paard af zou worden gegooid. Achter zich hoorde hij een snerpend geluid, alsof twee ruwe stenen snel langs elkaar heen werden gehaald, en hij voelde een zachte duw tegen zijn schouder vlak voordat een paarse straal van knetterende energie zich door zijn schouder boorde en hem van zijn paard af schoot. In zijn val probeerde Maegh het pakketje zo goed mogelijk te beschermen. Al rollend drukte hij het pakketje dicht tegen zijn lichaam aan, waarna hij met een smak tegen een boom tot stilstand kwam. Door de schok vloog het pakketje uit zijn hand, en rolde het een aantal meters van hem weg. Verdwaasd door de klap probeerde Maegh op te staan, maar halverwege werd het hem zwart voor de ogen. De uitputtende poging te vluchten voor de ruiters, opgevolgd door de klap tegen de boom werden hem teveel, en hij zakte bewusteloos tegen de boom aan.
Toen hij weer bijkwam was de rode avondzon bijna verdwenen. Zijn belagers waren van hun paarden afgestapt en stonden om hem heen. De blonde vrouw boog zich voorover om het pakketje te pakken. De laatste stralen van het avondlicht die over haar gezicht streelden gaven haar een beeldschone gloed op haar wangen. Voor een enkel moment vergat Maegh de situatie en kon hij alleen maar naar haar kijken, hoe de wind speels door haar haren blies waardoor haar ogen aan het zicht werden onttrokken. Toen liet ze zich op haar hurken zakken en was het moment even plots voorbij als dat het begonnen was. De vrouw pakte het pakketje voorzichtig van de grond en begon het uit de doeken te wikkelen. Maegh wist dat hij nu niets meer kon doen, ze zouden er nu achter komen. Maar het gaf niet meer, het was nu toch al te laat. Hij had zijn plicht vervuld, zijn laatste daad zou er een zijn van eer en hoop. De vele zonden die hij in zijn lange leven had begaan zouden hem mogelijk worden vergeven, doordat hij nu met zijn laatste acties de waarheid voor altijd zou doen verdwijnen.
De vrouw wikkelde de laatste windsels van het pakketje, en uit haar handen rolde een grote, ovalen steen. Een moment was het stil terwijl ze er met grote ogen naar staarde. Ze betastte de steen hardhandig, pakte hem op en draaide hem rond alsof ze verwachtte dat de steen in iets anders zou veranderen. Ze hield de steen tegen het licht en tuurde er aandachtig naar, maar liet hem toen plots op de grond vallen. Ze draaide zich met een ruk om in de richting van Maegh en keek met haar ogen brandend met woede op hem neer.
``Waar...'' zei ze met een zachte, hese stem, terwijl ze langzaam dichter naar hem toeliep. ``Waar is het.... Wat heb je gedaan....''
Maegh lachte honend. ``Je bent te laat, veel te laat.''
De vrouw sprong naar voren en drukte Maegh met haar sterke armen hard tegen de boom aan. De geur van haar haren was fris en zoet en gaf hem wederom het magische gevoel dat de vrouw hem zojuist had gegeven.
``Waar is het... Waar is het deel? Ons deel, wat heb je ermee gedaan?''
Maegh kon een glimlach niet onderdrukken ``Háh, jullie deel. Het is nooit van jullie geweest, en het zal nooit van jullie zijn. Jullie begrijpen niet hoe het werkt, hoe de waarheid in elkaar zit, en jullie zullen het nooit begrijpen ook. En ik zal alles doen, alles, om ervoor te zorgen dat jullie haar nooit zullen vinden of bereiken!''
Met deze woorden haalde Maegh diep adem, en putte uit zijn laatste restje levenskracht de energie om een geconcentreerde straal van vuur uit zijn vingers naar voren te schieten. De vlammen schoten dwars door het dijbeen van de vrouw, en vloekend sprong ze achteruit.
Onmiddellijk merkte Maegh de effecten van het laatste staaltje magie dat hij ooit zou gebruiken. Zijn volledige lichaam werd slap, en zijn zintuigen verloren hun kracht. Het vloeken van de vrouw klonk als een zacht geroep in de verte, en de bomen verwerden tot één grote massa. In de verte hoorde hij een mannenstem. Met moeite probeerde hij zijn ogen open te houden en zag nog net dat de man met het zwaard het woord had genomen, terwijl de man met de cape zich over de vrouw ontfermde.
``Het is inderdaad te laat. Hij heeft net zijn laatste levenskracht verspild. Echter, niet alles... meer aanwijzingen om te vinden.... er is tijd...'' Maegh kon niet alle woorden meer duidelijk onderscheiden, en hij moest alle mogelijke moeite doen om de laatste woorden op te vangen. ``... heeft gevochten met eer.... sterven... ''
De man met het zwaard kwam op Maegh afgelopen. Op twee meter afstand bleef hij staan, en keek even naar hem. Toen trok hij het zwaard uit de schede. Als uit de verte hoorde Maegh het geluid van staal dat getrokken werd, en toen hoorde hij niets meer. Met zijn allerlaatste kracht draaide hij zijn ogen omhoog, en zag het jonge gezicht van de man, bijna nog een jongen, naar hem kijken terwijl hij het zwaard ophief. De maniakale lach had plaatsgemaakt voor een kalme, bijna vriendelijke lach, en zijn ogen spraken een bepaalde rust uit die Maegh zijn moment van sterven kalm liet betreden. Toen maakte alles plaats voor duisternis terwijl het zwaard naar beneden kwam, en Barragan Maegh was niet meer.
``Moge ons aller vader Caine genadig zijn, uw zonden vergeven en u met uw geliefden herenigen.'' Nadat de man met zijn geruststellende glimlach de Laatste Woorden van de Oude Goden had gesproken, sloot hij de ogen van Maegh en draaide diens hoofd naar het westen.
``Hah! `Ons aller vader Caine', nou dan zal hij je nu zeker zeer dankbaar zijn dat hij door jouw toedoen zijn zoon weer aan het hart kan drukken,'' zei de blonde vrouw spottend tegen de zwaardmeester, terwijl deze weer opstond. ``Je zou je eigen zonden nog maar eens goed moeten overdenken. Voor een man die zo heilig gelooft in de Oppergod heb je verbazend vaak gezondigd. Als ik een boom zou planten voor elk slachtoffer dat is gevallen door het scherp van jouw zwaard, dan zou ik nu een bos ter grootte van Nomnia bezitten.''
``Het doden van anderen ontzegt ons niet noodzakelijkerwijs de toegang tot het Rijk na het Leven,'' antwoordde de zwaardmeester rustig, ``al is dat wel waarschijnlijk. Echter, een man die zijn leven besteedt aan het doden van de vijanden van zijn Heer en Meester, is een man van eer en zal door zijn Heer worden geloofd tot in den eeuwigheid. Waarom zou het anders zijn, als een man zijn leven besteedt aan het doden van de vijanden van ons aller vader Caine? Waarom zou Caine hem dan niet belonen voor het doen van zijn werk?''
``Pfah! Jij gelooft werkelijk dat je de gezant van de Oppergod bent, dat jij zijn werk op aarde doet. Hoe kun je nóg geloven in die onzin? De Oude Goden zijn niet meer van deze tijd. Zelfstandig denkende mensen hebben de valse goden onttroond, en vereren nu de rechtmatige heersers van de wereld: de wonderschone Maan en de eeuwig vlammende Zon. De Oppergod bestaat niet en heeft ook nooit bestaan, en jij bent al helemaal nooit de Hand van God geweest! Je -''
``Zwijg!'' De man met de cape sprak met een diepe rauwe stem tot zijn metgezellen. ``Twijfel nooit of te nimmer meer aan het bestaan van Caine. Hij heeft bestaan, ook al is hij nu niet langer onder ons. Wij hoeven inderdaad niet langer in de Oude Goden te geloven, wij wéten dat zij hebben bestaan. Vergeet dit nooit.''
Met ogen van ontzag keek de blonde vrouw naar de man die net had gesproken, en schaamtevol boog ze haar hoofd. ``Ja vader, vergeef mij mijn woorden. De leugens van de valse aanbidders van de Maan en Zon hebben mij verward. Ik zal niet meer twijfelen aan de Oude Goden.''
``We zullen nu samen vertrekken, mijn dochter, en terugkeren naar ons thuis. Nu Maegh een doodlopend spoor is gebleken, moet er nog veel gebeuren willen mijn plannen lukken, en des te sneller het gebeurd is des te beter.''
De blonde vrouw liep terug naar haar zwarte paard en haalde eenzelfde soort cape uit de zadeltassen als degene die haar vader droeg. Ze sloeg de cape om haar lichaam en trok de kap over haar hoofd heen, zodat nu ook haar gezicht verdween in de duisternis.
``En voor jou heb ik nog een andere dringende opdracht,'' zei de man tegen de zwaardmeester. ``Maegh's woorden doen mij vermoeden dat er meer aan de hand is dan wij oorspronkelijk dachten. Vind een weg in het land van de Cainûl en dring door tot de bibliotheken van Ostho. Mogelijk dat er daar nog documenten te vinden zijn die ons meer kunnen vertellen over het deel van Caine, en waar Maegh het heeft gelaten.''
``Jawel, meester.''
``Dan zeg ik je nu vaarwel. Het zou heel goed kunnen dat wij elkaar een lange tijd niet zullen zien; het binnendringen van Zudan zal een lastige opgave zijn. Wees niet te gehaast. Ik vertrouw erop dat je mij bij onze volgende ontmoeting meer informatie zult verstrekken over het Deel.''
``Jawel, meester. Moge Caine uw pad helder voor u uitstippelen, en uw vijanden voor u laten wijken.''
``En moge hij je beschermen tegen onspoed. Het ga je goed.''
De man in de cape liet zijn paard draaien, en gaf het een flinke tik in de flanken, waarop het in galop wegreed. De blonde vrouw keek nog kort hoofdschuddend naar de zwaardmeester, en volgde toen het voorbeeld van haar vader.
Toen beiden uit zijn zicht waren verdwenen besteeg ook de zwaardmeester zijn paard. Met een laatste blik op het levenloze lichaam van Maegh keerde hij zich naar het oosten en gaf zijn paard de sporen.
-
Daarmee eindigt het eerste hoofdstuk. Alle commentaren zijn welkom (ook als mensen het slecht vinden). Vragen zijn natuurlijk ook van harte welkom, er steekt een volledige wereld achter het verhaal. Ik zal van tijd tot tijd hier komen kijken of mijn post vruchten heeft afgeworpen.
~Chris
Ik ben nieuw hier en hoopte dat er mogelijk mensen op dit forum zouden zijn die het leuk zouden vinden om een kijkje te nemen in mijn wereld. Ik hoop dat ik de goede forumplaats heb gevonden voor een fantasy verhaal. Ik zag dat in de meeste threads de proloog in de eerste post werd gezet, dus ik zal hetzelfde doen. Ik heb voor de zekerheid voor 16+ gekozen omdat er in het verhaal situaties zijn die mogelijk schokkend kunnen zijn.
Dit is de proloog van het eerste deel, het idee is dat het uiteindelijk een epos wordt van (minstens) drie delen.
EDIT: Ik heb de oorspronkelijke tekst nu vervangen door de nieuwe proloog. Voornamelijk dingetjes gladgestreken en tekstdingetjes aangepast, maar ik dacht dat men het misschien leuk zou vinden te zien dat er met de feedback dingen zijn gedaan.
Enjoy!
In de wouden van Duneidan was het nagenoeg stil, op één enkel geluid na; het geluid van een ruiter te paard die haastig tussen de bomen doorschoot. De herfst had zijn intrede gedaan en de bladeren vielen van de bomen, waardoor de vele paden in het woud bedekt werden met een bruingele laag die ze het aanzien gaven van de grillige rivier in het zuiden. De dag was bijna om, en de ondergaande zon zette het gehele bos in een bloedrode gloed. Tussen de schaduwen die werden opgeworpen door de jagende roofvogels vloog een grotere, snellere schaduw door de bomen. Een lange man gehuld in een rode cape reed gebogen over zijn paard met hoge snelheid door het bos. Terwijl hij over de paden stoof vlogen de gevallen bladeren alle kanten op, waardoor de rit eruit zag als de vlucht van een grote geest die een lang spoor van zijn aanwezigheid in de lucht achterliet.
In zijn wilde vlucht kreeg de wind greep op de ruiter, en de kap van zijn mantel vloog van zijn hoofd. Onder de kap zat het gezicht van een man van middelbare leeftijd met pikzwarte haren, en onder zijn dikke wenkbrauwen gloeiden twee felgroene ogen. In zijn armen hield hij een klein pakketje, voorzichtig tegen zich aangedrukt alsof het ieder ogenblik zou kunnen breken.
De ruiter hoorde het geluid van naderende hoeven steeds sterker worden. Hij schudde zijn zwarte haren uit zijn ogen en keek om over zijn schouder. Achter hem doken drie paarden op, twee zwart en één lichtgrijs. Op het ene zwarte paard zat een man gehuld in een lange cape, met de kap ver over de ogen getrokken. Het andere zwarte paard werd bereden door een slanke vrouw. Haar golvende, blonde haren wapperden lustig in de wind terwijl zij haar paard de sporen gaf. De man op het lichtgrijze paard had lange, bruine haren en een jong gezicht, maar een oude blik. Hij schreeuwde door het woud, maar de woorden gingen tussen de bomen verloren. Zijn intenties waren echter duidelijk. Zijn starre ogen waren gericht op de ruiter voor zich, en zijn mondhoeken krulden in een maniakale lach. In zijn linkerhand hield hij het gevest van een lang zwaard, terwijl hij met zijn rechterhand de teugels van zijn paard stevig met zijn hand omvatte.
De man op het lichtgrijze paard schreeuwde weer: ``Je kunt ons niet ontsnappen Maegh! Geef op als je leven je lief is!''
Maegh keek weer achterom en zag dat zijn achtervolgers hem begonnen in te halen. Zijn blik bleef even rusten op zijn linkerhand waarmee hij het pakketje vasthield. Hij was al te lang op de vlucht, zijn magie was op en zijn paard was buiten adem. Terwijl hij door het woud bleef rijden probeerde hij de ruiters af te schudden door zigzaggend van het pad af te wijken en onder laaghangende takken door te rijden, in de hoop dat één van de ruiters van zijn paard af zou worden geslagen. Achter hem reden deze echter behendig onder de takken door.
Met een woeste beweging draaide Maegh zich om en liet zijn magie in zich opkomen. Met alle kracht die hem nog restte probeerde hij een vuurkolom tussen zichzelf en zijn achtervolgers te plaatsen. Zijn magie was echter uitgeput; een kleine sliert van vuur was alles dat hij kon produceren.
De sliert miste zijn doel volledig en liet een kleine varen vlam vatten. Direct na zijn poging de achtervolgers van zich af te schudden moest hij zich razendsnel omdraaien om de teugels weer vast te pakken, zodat hij in de wilde rit niet van zijn paard af zou worden gegooid. Achter zich hoorde hij een snerpend geluid, alsof twee ruwe stenen snel langs elkaar heen werden gehaald, en hij voelde een zachte duw tegen zijn schouder vlak voordat een paarse straal van knetterende energie zich door zijn schouder boorde en hem van zijn paard af schoot. In zijn val probeerde Maegh het pakketje zo goed mogelijk te beschermen. Al rollend drukte hij het pakketje dicht tegen zijn lichaam aan, waarna hij met een smak tegen een boom tot stilstand kwam. Door de schok vloog het pakketje uit zijn hand, en rolde het een aantal meters van hem weg. Verdwaasd door de klap probeerde Maegh op te staan, maar halverwege werd het hem zwart voor de ogen. De uitputtende poging te vluchten voor de ruiters, opgevolgd door de klap tegen de boom werden hem teveel, en hij zakte bewusteloos tegen de boom aan.
Toen hij weer bijkwam was de rode avondzon bijna verdwenen. Zijn belagers waren van hun paarden afgestapt en stonden om hem heen. De blonde vrouw boog zich voorover om het pakketje te pakken. De laatste stralen van het avondlicht die over haar gezicht streelden gaven haar een beeldschone gloed op haar wangen. Voor een enkel moment vergat Maegh de situatie en kon hij alleen maar naar haar kijken, hoe de wind speels door haar haren blies waardoor haar ogen aan het zicht werden onttrokken. Toen liet ze zich op haar hurken zakken en was het moment even plots voorbij als dat het begonnen was. De vrouw pakte het pakketje voorzichtig van de grond en begon het uit de doeken te wikkelen. Maegh wist dat hij nu niets meer kon doen, ze zouden er nu achter komen. Maar het gaf niet meer, het was nu toch al te laat. Hij had zijn plicht vervuld, zijn laatste daad zou er een zijn van eer en hoop. De vele zonden die hij in zijn lange leven had begaan zouden hem mogelijk worden vergeven, doordat hij nu met zijn laatste acties de waarheid voor altijd zou doen verdwijnen.
De vrouw wikkelde de laatste windsels van het pakketje, en uit haar handen rolde een grote, ovalen steen. Een moment was het stil terwijl ze er met grote ogen naar staarde. Ze betastte de steen hardhandig, pakte hem op en draaide hem rond alsof ze verwachtte dat de steen in iets anders zou veranderen. Ze hield de steen tegen het licht en tuurde er aandachtig naar, maar liet hem toen plots op de grond vallen. Ze draaide zich met een ruk om in de richting van Maegh en keek met haar ogen brandend met woede op hem neer.
``Waar...'' zei ze met een zachte, hese stem, terwijl ze langzaam dichter naar hem toeliep. ``Waar is het.... Wat heb je gedaan....''
Maegh lachte honend. ``Je bent te laat, veel te laat.''
De vrouw sprong naar voren en drukte Maegh met haar sterke armen hard tegen de boom aan. De geur van haar haren was fris en zoet en gaf hem wederom het magische gevoel dat de vrouw hem zojuist had gegeven.
``Waar is het... Waar is het deel? Ons deel, wat heb je ermee gedaan?''
Maegh kon een glimlach niet onderdrukken ``Háh, jullie deel. Het is nooit van jullie geweest, en het zal nooit van jullie zijn. Jullie begrijpen niet hoe het werkt, hoe de waarheid in elkaar zit, en jullie zullen het nooit begrijpen ook. En ik zal alles doen, alles, om ervoor te zorgen dat jullie haar nooit zullen vinden of bereiken!''
Met deze woorden haalde Maegh diep adem, en putte uit zijn laatste restje levenskracht de energie om een geconcentreerde straal van vuur uit zijn vingers naar voren te schieten. De vlammen schoten dwars door het dijbeen van de vrouw, en vloekend sprong ze achteruit.
Onmiddellijk merkte Maegh de effecten van het laatste staaltje magie dat hij ooit zou gebruiken. Zijn volledige lichaam werd slap, en zijn zintuigen verloren hun kracht. Het vloeken van de vrouw klonk als een zacht geroep in de verte, en de bomen verwerden tot één grote massa. In de verte hoorde hij een mannenstem. Met moeite probeerde hij zijn ogen open te houden en zag nog net dat de man met het zwaard het woord had genomen, terwijl de man met de cape zich over de vrouw ontfermde.
``Het is inderdaad te laat. Hij heeft net zijn laatste levenskracht verspild. Echter, niet alles... meer aanwijzingen om te vinden.... er is tijd...'' Maegh kon niet alle woorden meer duidelijk onderscheiden, en hij moest alle mogelijke moeite doen om de laatste woorden op te vangen. ``... heeft gevochten met eer.... sterven... ''
De man met het zwaard kwam op Maegh afgelopen. Op twee meter afstand bleef hij staan, en keek even naar hem. Toen trok hij het zwaard uit de schede. Als uit de verte hoorde Maegh het geluid van staal dat getrokken werd, en toen hoorde hij niets meer. Met zijn allerlaatste kracht draaide hij zijn ogen omhoog, en zag het jonge gezicht van de man, bijna nog een jongen, naar hem kijken terwijl hij het zwaard ophief. De maniakale lach had plaatsgemaakt voor een kalme, bijna vriendelijke lach, en zijn ogen spraken een bepaalde rust uit die Maegh zijn moment van sterven kalm liet betreden. Toen maakte alles plaats voor duisternis terwijl het zwaard naar beneden kwam, en Barragan Maegh was niet meer.
``Moge ons aller vader Caine genadig zijn, uw zonden vergeven en u met uw geliefden herenigen.'' Nadat de man met zijn geruststellende glimlach de Laatste Woorden van de Oude Goden had gesproken, sloot hij de ogen van Maegh en draaide diens hoofd naar het westen.
``Hah! `Ons aller vader Caine', nou dan zal hij je nu zeker zeer dankbaar zijn dat hij door jouw toedoen zijn zoon weer aan het hart kan drukken,'' zei de blonde vrouw spottend tegen de zwaardmeester, terwijl deze weer opstond. ``Je zou je eigen zonden nog maar eens goed moeten overdenken. Voor een man die zo heilig gelooft in de Oppergod heb je verbazend vaak gezondigd. Als ik een boom zou planten voor elk slachtoffer dat is gevallen door het scherp van jouw zwaard, dan zou ik nu een bos ter grootte van Nomnia bezitten.''
``Het doden van anderen ontzegt ons niet noodzakelijkerwijs de toegang tot het Rijk na het Leven,'' antwoordde de zwaardmeester rustig, ``al is dat wel waarschijnlijk. Echter, een man die zijn leven besteedt aan het doden van de vijanden van zijn Heer en Meester, is een man van eer en zal door zijn Heer worden geloofd tot in den eeuwigheid. Waarom zou het anders zijn, als een man zijn leven besteedt aan het doden van de vijanden van ons aller vader Caine? Waarom zou Caine hem dan niet belonen voor het doen van zijn werk?''
``Pfah! Jij gelooft werkelijk dat je de gezant van de Oppergod bent, dat jij zijn werk op aarde doet. Hoe kun je nóg geloven in die onzin? De Oude Goden zijn niet meer van deze tijd. Zelfstandig denkende mensen hebben de valse goden onttroond, en vereren nu de rechtmatige heersers van de wereld: de wonderschone Maan en de eeuwig vlammende Zon. De Oppergod bestaat niet en heeft ook nooit bestaan, en jij bent al helemaal nooit de Hand van God geweest! Je -''
``Zwijg!'' De man met de cape sprak met een diepe rauwe stem tot zijn metgezellen. ``Twijfel nooit of te nimmer meer aan het bestaan van Caine. Hij heeft bestaan, ook al is hij nu niet langer onder ons. Wij hoeven inderdaad niet langer in de Oude Goden te geloven, wij wéten dat zij hebben bestaan. Vergeet dit nooit.''
Met ogen van ontzag keek de blonde vrouw naar de man die net had gesproken, en schaamtevol boog ze haar hoofd. ``Ja vader, vergeef mij mijn woorden. De leugens van de valse aanbidders van de Maan en Zon hebben mij verward. Ik zal niet meer twijfelen aan de Oude Goden.''
``We zullen nu samen vertrekken, mijn dochter, en terugkeren naar ons thuis. Nu Maegh een doodlopend spoor is gebleken, moet er nog veel gebeuren willen mijn plannen lukken, en des te sneller het gebeurd is des te beter.''
De blonde vrouw liep terug naar haar zwarte paard en haalde eenzelfde soort cape uit de zadeltassen als degene die haar vader droeg. Ze sloeg de cape om haar lichaam en trok de kap over haar hoofd heen, zodat nu ook haar gezicht verdween in de duisternis.
``En voor jou heb ik nog een andere dringende opdracht,'' zei de man tegen de zwaardmeester. ``Maegh's woorden doen mij vermoeden dat er meer aan de hand is dan wij oorspronkelijk dachten. Vind een weg in het land van de Cainûl en dring door tot de bibliotheken van Ostho. Mogelijk dat er daar nog documenten te vinden zijn die ons meer kunnen vertellen over het deel van Caine, en waar Maegh het heeft gelaten.''
``Jawel, meester.''
``Dan zeg ik je nu vaarwel. Het zou heel goed kunnen dat wij elkaar een lange tijd niet zullen zien; het binnendringen van Zudan zal een lastige opgave zijn. Wees niet te gehaast. Ik vertrouw erop dat je mij bij onze volgende ontmoeting meer informatie zult verstrekken over het Deel.''
``Jawel, meester. Moge Caine uw pad helder voor u uitstippelen, en uw vijanden voor u laten wijken.''
``En moge hij je beschermen tegen onspoed. Het ga je goed.''
De man in de cape liet zijn paard draaien, en gaf het een flinke tik in de flanken, waarop het in galop wegreed. De blonde vrouw keek nog kort hoofdschuddend naar de zwaardmeester, en volgde toen het voorbeeld van haar vader.
Toen beiden uit zijn zicht waren verdwenen besteeg ook de zwaardmeester zijn paard. Met een laatste blik op het levenloze lichaam van Maegh keerde hij zich naar het oosten en gaf zijn paard de sporen.
-
Daarmee eindigt het eerste hoofdstuk. Alle commentaren zijn welkom (ook als mensen het slecht vinden). Vragen zijn natuurlijk ook van harte welkom, er steekt een volledige wereld achter het verhaal. Ik zal van tijd tot tijd hier komen kijken of mijn post vruchten heeft afgeworpen.
~Chris