Zwarte Vlinders
Geplaatst: 13 jul 2012 20:46
BOE!
Ik ben er weer! Ja, ik ben lang weggeweest en ik heb geen idee of er mensen zijn die me nog met open armen willen ontvangen omdat ik telkens de grote verdwijntruc doe, maar eh... ik heb gemerkt dat pauzes mijn verhaal-ideeën stimuleren, haha. Als ik mezelf push om te schrijven lukt het nooit, dus moet ik soms mijn bananenveren (die bestaan in mijn wereld) uitslaan en wegfladderen.In elk geval.
Een dramaverhaal.
Geschreven door mij.
Grote uitdaging (zie mijn vorige verhaal als bewijs).Maar ik, de almachtige Carpe Diem, kan alles aan en ik ga het gewoon proberen! Anders dan mijn humorisctische verhaal is feedback zéér gewild (niet dat ik dat eerder niet wilde, maar je snapt 'm), gezien het feit dat ik nog nooit eerder zo'n soort verhaal heb geschreven.
(ik heb voor de zekerheid het 16+ dingetje aangevinkt, omdat het best heftig is verder in het verhaal, maar misschien valt het uiteindelijk wel mee en haal ik het weg)
Edit: oh, en er word vrij heftig gescholden in het verhaal. Ik háát het als mensen schelden (vooral met ziektes), maar sommige mensen doen het nu eenmaal en in dit verhaal dus ook.
Ik had het altijd leuk gevonden om mensen te bestuderen, zodat ik kon fantaseren over hun leven. Tegenwoordig keken mensen niet meer om hen heen als ze in de trein zaten of door de straat liepen. Meestal hadden ze de dopjes van hun IPod in hun oren en luisterden ze muziek, of ze waren bezig met hun mobiel, dat gaf mij de perfecte gelegenheid om op hen te letten. Volgens mij heeft het merendeel zelf niet eens door wat hun lichaam automatisch doet zonder dat ze erbij nadenken. Er was bijvoorbeeld eens en meisje dat elke keer als ze even opkeek met haar wijsvinger over haar neus wreef en een oude man tikte drie keer met zijn wandelstok op de grond voor hij de trein in liep en toen hij de trein weer verliet. Niemand had het volgens mij door, maar ik wel.
Ik vind het leuk om dat soort dingen op te merken. Misschien omdat ik dan even mezelf niet meer hoef te zijn. Als ik naar iemand anders kijk hoef ik niet te denken aan mezelf, dan kijk en denk ik alleen aan de ander. Het was net zoals met schrijven, je fantaseert. Ik beschreef in mijn hoofd het leven van een ander.
Bij Zeke ging het precies zo. Ik benaderde hem niet, natuurlijk, maar ik zoog alle details van hem in me op. Van de plukjes donker haar, die onder zijn muts door piepten, tot de slordig ingestopte veters van zijn rechterschoen. Hij had een frons tussen zijn wenkbrauwen en keek om de paar seconden heel even op zonder echt naar iets te kijken, voor hij weer fronsend naar zijn schoenen staarde. Soms aaide hij over de kop van de zwartharige hond die naast hem stond.
Ik stelde me voor dat hij al studeerde aan een hogeschool in Rotterdam en naar Amsterdam ging om zijn familieleden te bezoeken dit weekend. Hij leek me wel het type met een zusje die hij altijd plaagde en twee gezellige ouders. Misschien was hij vandaag zo somber omdat het net uit was met zijn vriendinnetje.
Hij keek op en verrassend genoeg draaide hij zijn hoofd naar mijn kant, waarna ik vlug de andere kant op keek. Maar voordat ik naar de spoorrails keek ving ik een glimp van zijn gezicht op. Het vreemde was dat hij niet naar mij had gekeken. Zeker, zijn gezicht stond mijn kant op gedraaid, maar zijn lichte ogen –ik kon van deze afstand niet goed zien welke kleur ze hadden- leken me niet te zien. Het was alsof hij ergens anders was geweest met zijn gedachten en gewoon voor zich uit staarde.
“Daar is ‘ie dan eindelijk,” zei er een man naast me en ik keek op. De gele trein stopte traag voor ons en meteen drongen mensen zich voor de deuren, zodat ze verzekerd zouden zijn van een zitplaats.
De jongen met de grijze muts bleef echter op een afstandje wachten met zijn hond, alsof het hem niks kon schelen. Ik besloot dat mijn fantaseertijd over was en sloot me aan bij de dringende mensen. Niemand wilde in de trein staan als je ook kon zitten natuurlijk.
“Kankershit,” mompelde er iemand achter me toen ik de trein instapte. Ik fronste, zoals altijd wanneer ik iemand hoorde schelden en keek over mijn schouder. Het was de jongen met de grijze muts. “Nog even en ik ben toch dood,” zei hij verbitterd tegen zichzelf zonder ook maar acht te slaan op mij.
En gelijk had hij. Over precies twee weken, drie uur en zeventien minuten lag hij met zijn lichaam in een rare hoek op het asfalt van een autoweg.
Morsdood.
Ik ben er weer! Ja, ik ben lang weggeweest en ik heb geen idee of er mensen zijn die me nog met open armen willen ontvangen omdat ik telkens de grote verdwijntruc doe, maar eh... ik heb gemerkt dat pauzes mijn verhaal-ideeën stimuleren, haha. Als ik mezelf push om te schrijven lukt het nooit, dus moet ik soms mijn bananenveren (die bestaan in mijn wereld) uitslaan en wegfladderen.In elk geval.
Een dramaverhaal.
Geschreven door mij.
Grote uitdaging (zie mijn vorige verhaal als bewijs).Maar ik, de almachtige Carpe Diem, kan alles aan en ik ga het gewoon proberen! Anders dan mijn humorisctische verhaal is feedback zéér gewild (niet dat ik dat eerder niet wilde, maar je snapt 'm), gezien het feit dat ik nog nooit eerder zo'n soort verhaal heb geschreven.
(ik heb voor de zekerheid het 16+ dingetje aangevinkt, omdat het best heftig is verder in het verhaal, maar misschien valt het uiteindelijk wel mee en haal ik het weg)
Edit: oh, en er word vrij heftig gescholden in het verhaal. Ik háát het als mensen schelden (vooral met ziektes), maar sommige mensen doen het nu eenmaal en in dit verhaal dus ook.
* * *
Zwarte Vlinders
12 oktober 2012 – 15.02u
Time left: 14 dagen, 3 uur en 17 minuten
Ik zag hem voor het eerst toen ik wachtte op een trein naar Amsterdam, die tien minuten vertraging had. Hij had een grijze muts diep over zijn hoofd heen getrokken en staarde naar zijn donkerblauwe schoenen. Alles aan zijn lichaamshouding straalde uit dat hij alleen gelaten wilde worden. Zwarte Vlinders
12 oktober 2012 – 15.02u
Time left: 14 dagen, 3 uur en 17 minuten
Ik had het altijd leuk gevonden om mensen te bestuderen, zodat ik kon fantaseren over hun leven. Tegenwoordig keken mensen niet meer om hen heen als ze in de trein zaten of door de straat liepen. Meestal hadden ze de dopjes van hun IPod in hun oren en luisterden ze muziek, of ze waren bezig met hun mobiel, dat gaf mij de perfecte gelegenheid om op hen te letten. Volgens mij heeft het merendeel zelf niet eens door wat hun lichaam automatisch doet zonder dat ze erbij nadenken. Er was bijvoorbeeld eens en meisje dat elke keer als ze even opkeek met haar wijsvinger over haar neus wreef en een oude man tikte drie keer met zijn wandelstok op de grond voor hij de trein in liep en toen hij de trein weer verliet. Niemand had het volgens mij door, maar ik wel.
Ik vind het leuk om dat soort dingen op te merken. Misschien omdat ik dan even mezelf niet meer hoef te zijn. Als ik naar iemand anders kijk hoef ik niet te denken aan mezelf, dan kijk en denk ik alleen aan de ander. Het was net zoals met schrijven, je fantaseert. Ik beschreef in mijn hoofd het leven van een ander.
Bij Zeke ging het precies zo. Ik benaderde hem niet, natuurlijk, maar ik zoog alle details van hem in me op. Van de plukjes donker haar, die onder zijn muts door piepten, tot de slordig ingestopte veters van zijn rechterschoen. Hij had een frons tussen zijn wenkbrauwen en keek om de paar seconden heel even op zonder echt naar iets te kijken, voor hij weer fronsend naar zijn schoenen staarde. Soms aaide hij over de kop van de zwartharige hond die naast hem stond.
Ik stelde me voor dat hij al studeerde aan een hogeschool in Rotterdam en naar Amsterdam ging om zijn familieleden te bezoeken dit weekend. Hij leek me wel het type met een zusje die hij altijd plaagde en twee gezellige ouders. Misschien was hij vandaag zo somber omdat het net uit was met zijn vriendinnetje.
Hij keek op en verrassend genoeg draaide hij zijn hoofd naar mijn kant, waarna ik vlug de andere kant op keek. Maar voordat ik naar de spoorrails keek ving ik een glimp van zijn gezicht op. Het vreemde was dat hij niet naar mij had gekeken. Zeker, zijn gezicht stond mijn kant op gedraaid, maar zijn lichte ogen –ik kon van deze afstand niet goed zien welke kleur ze hadden- leken me niet te zien. Het was alsof hij ergens anders was geweest met zijn gedachten en gewoon voor zich uit staarde.
“Daar is ‘ie dan eindelijk,” zei er een man naast me en ik keek op. De gele trein stopte traag voor ons en meteen drongen mensen zich voor de deuren, zodat ze verzekerd zouden zijn van een zitplaats.
De jongen met de grijze muts bleef echter op een afstandje wachten met zijn hond, alsof het hem niks kon schelen. Ik besloot dat mijn fantaseertijd over was en sloot me aan bij de dringende mensen. Niemand wilde in de trein staan als je ook kon zitten natuurlijk.
“Kankershit,” mompelde er iemand achter me toen ik de trein instapte. Ik fronste, zoals altijd wanneer ik iemand hoorde schelden en keek over mijn schouder. Het was de jongen met de grijze muts. “Nog even en ik ben toch dood,” zei hij verbitterd tegen zichzelf zonder ook maar acht te slaan op mij.
En gelijk had hij. Over precies twee weken, drie uur en zeventien minuten lag hij met zijn lichaam in een rare hoek op het asfalt van een autoweg.
Morsdood.