Stilte
Geplaatst: 14 sep 2012 22:00
Mijn eerste echt Drama one-shot denk ik.
Daar zat ik dan, en daar stond hij dan. Eens zo dichtbij, maar nu met een kloof van enkele kilometers tussen ons in. Zwijgend staarden we voor ons uit. De stilte was niet ongemakkelijk, hij liet ons de situatie begrijpen waar we in verkeerden. Niets meer en niets minder.
‘Gaat alles wel goed?’ Enkele schriftjes werden opgeslagen, rusteloos in gebladerd en daarna weer neergegooid. Het waren schriftjes die ik ooit op een stapel had gelegd, als een oude herinnering. Later zou ik ze waarschijnlijk weggooien zonder er nog enige aandacht aan te besteden. Als wat hij met mij zou doen, over weken. Misschien al wel enkele dagen. Stilte.
Alles kwam van een afstandje binnen, alsof dingen normaal gingen, alsof hij zich zojuist afvroeg wat ik gisteravond had gedaan. Het klonk als een terloopse vraag, mits je het verlangen om weg te gaan niet hoorde. Het bed waar ik op zat kraakte toen ik iets verschoof. Alles voelde verkeerd, alles voelde ongemakkelijk en vreemd.
‘Ja, hoor,’ de vage woorden kwamen uit mijn mond voordat ik er erg in had. Hetgeen wat ik wilde zeggen deed ik niet. Stilte.
‘Oké, ik denk dat ik nu ga.’ Aarzelende stappen richting mijn kamerdeur. Nog één laatste keer draaide hij zich om, en haperde even. ‘Het spijt me.’
‘Maakt niet uit.’
‘Echt waar.’ Dit keer liep hij door en sloot de deur achter zich. Weer die stilte, die als een afwachtende sluier om mij heen hing. Bijna fluisterend.
Wat ga je nu doen. Wat kan je nu doen. Je kan niks. Doet niks.
Het is begrijpelijk, niemand wilt hiermee opgescheept zitten. Met mij. Met deze depressie. Met mijn buien. Niemand kan hiervoor kwalijk genomen worden. Maar nog klonken zijn valse beloftes zo mooi. Zo overtuigend en vol van iets waarvan ik veronderstelde dat het liefde was. Maar wat zou iemand als ik daar eigenlijk van moeten weten?
Niks. Je weet niks.
Het was waar, ik wist er nauwelijks iets van. Ik wist wat pijn was, ik wist wat vreugde was, maar ik wist niets van liefde. Aan iemand vastklampen alsof het een reddingsboei is, is geen liefde. En dat moest ik mezelf duizenden keren vertellen totdat het doordrong.
Maar ondanks dat dit geen liefde was, deed het ontzettende pijn. Alsof mijn enige kans op geluk hardhandig uit mijn handen werd getrokken.
Er schoot een koude rilling door me heen, en ik ging liggen. Gedachten tuimelden door elkaar heen, terwijl de pijn die ergens diep verborgen lag weer aandacht opeiste. Een gapend gat werd opengetrokken, en ik dook in elkaar, mijzelf bij elkaar houdend. Een hoopje hopeloosheid.
De stilte hamerde in mijn oren. Fluisterende stilte.
Je bent niks, helemaal niks. Minder dan niks. Je verdiend hem niet.
Verlangend naar iemand naast me, lag ik daar. Seconden. Minuten. Uren. Tijd voelde niet reëel. Niet tastbaar, voelbaar of meetbaar. Af en toe wierp ik een blik op mijn wekker, die mij vertelde dat de tijd wel degelijk verstreek. En hoeveel ervan voorbij was getrokken. Het voelde als een decennia van pijn, tegelijkertijd als luttele ogenblikken. In stilte.
Daar zat ik dan, en daar stond hij dan. Eens zo dichtbij, maar nu met een kloof van enkele kilometers tussen ons in. Zwijgend staarden we voor ons uit. De stilte was niet ongemakkelijk, hij liet ons de situatie begrijpen waar we in verkeerden. Niets meer en niets minder.
‘Gaat alles wel goed?’ Enkele schriftjes werden opgeslagen, rusteloos in gebladerd en daarna weer neergegooid. Het waren schriftjes die ik ooit op een stapel had gelegd, als een oude herinnering. Later zou ik ze waarschijnlijk weggooien zonder er nog enige aandacht aan te besteden. Als wat hij met mij zou doen, over weken. Misschien al wel enkele dagen. Stilte.
Alles kwam van een afstandje binnen, alsof dingen normaal gingen, alsof hij zich zojuist afvroeg wat ik gisteravond had gedaan. Het klonk als een terloopse vraag, mits je het verlangen om weg te gaan niet hoorde. Het bed waar ik op zat kraakte toen ik iets verschoof. Alles voelde verkeerd, alles voelde ongemakkelijk en vreemd.
‘Ja, hoor,’ de vage woorden kwamen uit mijn mond voordat ik er erg in had. Hetgeen wat ik wilde zeggen deed ik niet. Stilte.
‘Oké, ik denk dat ik nu ga.’ Aarzelende stappen richting mijn kamerdeur. Nog één laatste keer draaide hij zich om, en haperde even. ‘Het spijt me.’
‘Maakt niet uit.’
‘Echt waar.’ Dit keer liep hij door en sloot de deur achter zich. Weer die stilte, die als een afwachtende sluier om mij heen hing. Bijna fluisterend.
Wat ga je nu doen. Wat kan je nu doen. Je kan niks. Doet niks.
Het is begrijpelijk, niemand wilt hiermee opgescheept zitten. Met mij. Met deze depressie. Met mijn buien. Niemand kan hiervoor kwalijk genomen worden. Maar nog klonken zijn valse beloftes zo mooi. Zo overtuigend en vol van iets waarvan ik veronderstelde dat het liefde was. Maar wat zou iemand als ik daar eigenlijk van moeten weten?
Niks. Je weet niks.
Het was waar, ik wist er nauwelijks iets van. Ik wist wat pijn was, ik wist wat vreugde was, maar ik wist niets van liefde. Aan iemand vastklampen alsof het een reddingsboei is, is geen liefde. En dat moest ik mezelf duizenden keren vertellen totdat het doordrong.
Maar ondanks dat dit geen liefde was, deed het ontzettende pijn. Alsof mijn enige kans op geluk hardhandig uit mijn handen werd getrokken.
Er schoot een koude rilling door me heen, en ik ging liggen. Gedachten tuimelden door elkaar heen, terwijl de pijn die ergens diep verborgen lag weer aandacht opeiste. Een gapend gat werd opengetrokken, en ik dook in elkaar, mijzelf bij elkaar houdend. Een hoopje hopeloosheid.
De stilte hamerde in mijn oren. Fluisterende stilte.
Je bent niks, helemaal niks. Minder dan niks. Je verdiend hem niet.
Verlangend naar iemand naast me, lag ik daar. Seconden. Minuten. Uren. Tijd voelde niet reëel. Niet tastbaar, voelbaar of meetbaar. Af en toe wierp ik een blik op mijn wekker, die mij vertelde dat de tijd wel degelijk verstreek. En hoeveel ervan voorbij was getrokken. Het voelde als een decennia van pijn, tegelijkertijd als luttele ogenblikken. In stilte.