Sport
Geplaatst: 22 mei 2006 17:03
Sport
In de moderne tijd is sport niet meer weg te denken. De Maandagkrant is er voor de helft mee volgeschreven. En op de TV is het een en al voetbal totdat je van wanhoop het ding uit zet. Ga je zaterdagsmiddags je oude schoonmoeder bezoeken, is het hele dorp afgezet voor een marathon. Ze nemen gewoon aan dat iedereen dat leuk vind. Juist de Marathon bewijst dat sport een kwestie is van een gezonde geest in een gezond lichaam, zeggen de voorstanders. De eerste winnaar op de Olympus bewees dat dat niet waar is: hij overleed ter plekke.
Sport was altijd een zaak van mensen die niets beter te doen hadden. En wat mij betreft had dat zo moeten blijven. Want wat je tegenwoordig aan sportieve gebeurtenissen ziet lijkt in de verste verte niet op een lichamelijke prestatie die daarna moet verbroederen. De prestatie wordt wel geleverd, maar dat verbroederen valt meestal behoorlijk tegen. Toen ik nog aan sport deed, was dat anders. Wij waren broeders door dik en dun. Wij zaten in de zesde klas van de lagere school, toen de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen besloot dat je niet jong genoeg kon beginnen met het inhameren van de lichamelijke opvoeding. Zo heette het vak dan ook: Lichamelijke Opvoeding. Daartoe werd dat voorjaar een weitje van de bijna in ruste zijnde boer Spruit aan de Geestweg gepacht en elke dinsdagmiddag gingen wij met alle jongens van de klas naar het weiland toe om aldaar onze lichamen op te voeden. De meisjes gingen niet mee, niet omdat dat te opwindend voor ons zou zijn, maar zij kregen dan nuttige handwerken van de handwerkjuffrouw . Meestal moesten ze dan de hele middag breien aan een pannelap of iets dergelijks. Wij, de jongens, gingen dan lopen naar het weiland. Daar arriveerden we niet direct, want we moesten eerst het hele dorp nog door. Daar was van alles te zien, en daardoor kwamen we pas om een uur of twee aan. De gym-meester stond daar al een half uur op ons te wachten en was vreselijk blij dat we er allemaal weer waren. Eerst gingen we om het veld heen rennen, heel veel rondjes. Wanneer je het erg zat begon te worden kon je ook een rondje uitrusten in het geitenhok wat aan de zijkant van het veld stond. Soms waren er een paar meer die in het hok even uitrustten, zodat het veld lopers behoorlijk uitdunde. Dan kreeg de meester het in de gaten en kwam hij al tierend naar het hok toe rennen. Wie er dan nog inzat wanneer hij arriveerde was echt de sigaar, en kon de rest van de les rondjes lopen tot hij er bij neer viel. Vaak gingen we na het rondjes hardlopen een balspel doen . Het heette softbal en de meester heeft geprobeert ons de regels uit te leggen. Maar dat kon hij niet zo goed, zodat we het spel nooit echt begrepen hebben. Er waren twee groepen, waarvan er een in het veld stond opgesteld. Niemand wilde in die groep, want het enige wat je dan moest doen was de bal die de andere groep het veld ingooide zo vlug mogelijk terugbrengen naar het honk. De andere groep moest om de beurt de bal zover mogelijk het veld ingooien en dan via een stuk of zes, zeven hoopjes jassen en truien een rondje om het veld heenrennen. En er mocht maar een jongen tegelijk op een hoopje truien zitten. Als de bal weer op het eerste honk was aangekomen en je niet op een hoopje truien of jassen zat, dan was je af. Wie de bal in de bosjes achter het geitenhok kon gooien kon in een keer alle hoopjes langsrennen en kreeg dan heel veel punten. Het beste kon je af zijn, want dan mocht je wachten tot het klaar was. We gingen dan tegen de schuur van boer Spruit zitten. Achter de schuur was een boomgaard waar appels, peren en pruimen groeiden. Een van ons ging daar zo veel mogelijk fruit halen, terwijl de anderen de meester en de boer in de gaten hielden. En daarna gingen we alles opeten. Alleen de jongens die later bij Voetbalvereniging Naaldwijk gingen voetballen bleven tot het spel afgelopen was softbal spelen. Ik niet. Ik zat meestal heel vlug achter de schuur. En later heb ik nooit begrepen waarom je de hele middag hard gaat rennen, als je ook lekker in de zon kunt zitten.
J++
In de moderne tijd is sport niet meer weg te denken. De Maandagkrant is er voor de helft mee volgeschreven. En op de TV is het een en al voetbal totdat je van wanhoop het ding uit zet. Ga je zaterdagsmiddags je oude schoonmoeder bezoeken, is het hele dorp afgezet voor een marathon. Ze nemen gewoon aan dat iedereen dat leuk vind. Juist de Marathon bewijst dat sport een kwestie is van een gezonde geest in een gezond lichaam, zeggen de voorstanders. De eerste winnaar op de Olympus bewees dat dat niet waar is: hij overleed ter plekke.
Sport was altijd een zaak van mensen die niets beter te doen hadden. En wat mij betreft had dat zo moeten blijven. Want wat je tegenwoordig aan sportieve gebeurtenissen ziet lijkt in de verste verte niet op een lichamelijke prestatie die daarna moet verbroederen. De prestatie wordt wel geleverd, maar dat verbroederen valt meestal behoorlijk tegen. Toen ik nog aan sport deed, was dat anders. Wij waren broeders door dik en dun. Wij zaten in de zesde klas van de lagere school, toen de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen besloot dat je niet jong genoeg kon beginnen met het inhameren van de lichamelijke opvoeding. Zo heette het vak dan ook: Lichamelijke Opvoeding. Daartoe werd dat voorjaar een weitje van de bijna in ruste zijnde boer Spruit aan de Geestweg gepacht en elke dinsdagmiddag gingen wij met alle jongens van de klas naar het weiland toe om aldaar onze lichamen op te voeden. De meisjes gingen niet mee, niet omdat dat te opwindend voor ons zou zijn, maar zij kregen dan nuttige handwerken van de handwerkjuffrouw . Meestal moesten ze dan de hele middag breien aan een pannelap of iets dergelijks. Wij, de jongens, gingen dan lopen naar het weiland. Daar arriveerden we niet direct, want we moesten eerst het hele dorp nog door. Daar was van alles te zien, en daardoor kwamen we pas om een uur of twee aan. De gym-meester stond daar al een half uur op ons te wachten en was vreselijk blij dat we er allemaal weer waren. Eerst gingen we om het veld heen rennen, heel veel rondjes. Wanneer je het erg zat begon te worden kon je ook een rondje uitrusten in het geitenhok wat aan de zijkant van het veld stond. Soms waren er een paar meer die in het hok even uitrustten, zodat het veld lopers behoorlijk uitdunde. Dan kreeg de meester het in de gaten en kwam hij al tierend naar het hok toe rennen. Wie er dan nog inzat wanneer hij arriveerde was echt de sigaar, en kon de rest van de les rondjes lopen tot hij er bij neer viel. Vaak gingen we na het rondjes hardlopen een balspel doen . Het heette softbal en de meester heeft geprobeert ons de regels uit te leggen. Maar dat kon hij niet zo goed, zodat we het spel nooit echt begrepen hebben. Er waren twee groepen, waarvan er een in het veld stond opgesteld. Niemand wilde in die groep, want het enige wat je dan moest doen was de bal die de andere groep het veld ingooide zo vlug mogelijk terugbrengen naar het honk. De andere groep moest om de beurt de bal zover mogelijk het veld ingooien en dan via een stuk of zes, zeven hoopjes jassen en truien een rondje om het veld heenrennen. En er mocht maar een jongen tegelijk op een hoopje truien zitten. Als de bal weer op het eerste honk was aangekomen en je niet op een hoopje truien of jassen zat, dan was je af. Wie de bal in de bosjes achter het geitenhok kon gooien kon in een keer alle hoopjes langsrennen en kreeg dan heel veel punten. Het beste kon je af zijn, want dan mocht je wachten tot het klaar was. We gingen dan tegen de schuur van boer Spruit zitten. Achter de schuur was een boomgaard waar appels, peren en pruimen groeiden. Een van ons ging daar zo veel mogelijk fruit halen, terwijl de anderen de meester en de boer in de gaten hielden. En daarna gingen we alles opeten. Alleen de jongens die later bij Voetbalvereniging Naaldwijk gingen voetballen bleven tot het spel afgelopen was softbal spelen. Ik niet. Ik zat meestal heel vlug achter de schuur. En later heb ik nooit begrepen waarom je de hele middag hard gaat rennen, als je ook lekker in de zon kunt zitten.
J++