Tempus fugit
Geplaatst: 24 jan 2009 20:48
Van het allereerste begin weet ik natuurlijk niets meer, het lijkt alsof ik er altijd al geweest ben. De wereld waardoorheen ik vlieg is vaag. Ik zie mijn moeder vaak en mijn vader soms. Ik kan uren spelen met een blokje en een ander klein dingetje waarvan ik niet precies weet wat het is. Het wordt uit mijn handjes gerukt want ik mag het niet in mijn mond stoppen! Mijn mond die steeds groter wordt, die steeds duidelijkere geluiden voort begint te brengen...
Mijn handjes die groeien tot volwassen handen en mijn lichaam dat groot wordt. De wereld waardoorheen ik vlieg wordt duidelijker, ik lijk meer te begrijpen.
Ik vlieg maar door, heel snel. Ik weet steeds meer, ik begrijp steeds meer van de wereld om me heen. Alle mist is opgetrokken. Ik zie wezens om me heen vliegen, sommige klein, sommige groot. Soms komt er een bij, soms verdwijnt er een.
Bij sommige wezens voel ik me blij of verdrietig als er iets met hen gebeurt... Ik wordt goed bewust van gevoelens. Opeens verdwijnen mijn vader en moeder. Ze vlogen al langzaam en ik heel snel. Ik ben ze voorbij gevlogen. Ik heb ze niet meer nodig, maar toch voel ik me verdrietig nu ze er plotseling niet meer zijn.
Maar ik vlieg verder. En dan kom ik een even snel vliegend wezen tegen als ik, dat me een heftiger en onbeschrijfelijker gevoel geeft dan alle andere wezens in de stroom om me heen. Dit wezen zou nooit meer weggaan. Ik weet het zeker.
Ik vlieg verder en verder. Ik begon samen met twee. Toen ging ik alleen verder. Nu vlieg ik weer samen, samen met één. Ik leer nog steeds, in elk deel van de vlucht. Al heb ik het meeste al geleerd toen ik alleen vloog.
En ik vlieg verder. Ik minder ietsjes vaart. Er komen nieuwe kleine wezentjes bij. Ik had dus toch nog niet alles geleerd! De kleine wezentjes vliegen eerst langzaam, wij moeten ze helpen. Maar we leren hen snel wat ze moeten weten, en trekken de kleine pennen dopjes uit hun handen, want dat mogen ze niet in hun mond stoppen!
En ik vlieg verder. Maar langzamerhand merk ik dat de kleine wezentjes sneller beginnen te vliegen dan ik. Ze vliegen plotseling alleen verder. Ik kijk om me heen, nog steeds komen er kleine wezentjes bij en verdwijnen er oudere wezens. Dat lijkt altijd door te gaan. Het raakt nooit op.
En ik vlieg verder, samen met mijn eigen wezen, waar ik altijd al samen mee vlieg. Maar we vliegen steeds langzamer. Het lijkt wel of ik moe ben van het altijd maar vliegen. Het altijd maar onderweg zijn. De kleine wezentjes zijn weg, ik hoef niet meer op ze te letten. De sleur komt om het hoekje kijken. Ik begin me af te vragen waarom ik al die tijd zo gevlogen heb, waarom ik nu nog vlieg. En waar vlieg ik eigenlijk naar toe? Er is zoveel gebeurd tijdens de reis, wat was mijn doel? Heb ik het al bereikt?
Maar ik vlieg toch verder. Steeds langzamer, dat wel. Ik besluit het maar te laten voor wat het is, en door te vliegen zolang ik daar toe in staat ben. Plotseling zie ik dat mijn wezen, waarvan ik zoveel houd, verdwijnt. Het kijkt me droevig aan, houdt mijn hand vast. Daarna laat het los en is weg. Weg! Na al die tijd de we samen gevlogen hebben! Het kan niet meer, waarschijnlijk. Uitgevlogen nadat het in het prille begin zelf al uitgevlogen was. Zoals onze kleine wezentjes uitgevlogen waren. Maar nu is hij echt uitgevlogen. De tranen lopen over mijn wangen.
Maar ik vlieg nog steeds verder. Heel langzaam, ik kan echt niet meer zo snel als vroeger. Om mij heen zie ik alle jonge wezens snel voorbij razen, in de bloei van hun vlucht, nog niet half wetend wat hen te wachten staat. Ook mijn eigen kleine wezentjes, die nu niet zo klein meer zijn. Zij ontmoeten ook andere wezens die net zo snel vliegen als zij. Zij krijgen ook weer kleine wezentjes. Die ook hen weer voorbij zullen vliegen...
Ik zucht. En ja, ik vlieg nog steeds verder. Samen met andere wezens die ook niet zo snel meer vliegen. Soms verdwijnt er weer eentje. Soms doet het me pijn, omdat ik dat wezen goed kende. Soms zegt het me niet zo veel.
Dan, na een lange, mooie maar vreemde vlucht stop ook ik met vliegen. Ik zie mijn kleine grote wezentjes naar me kijken, met tranen in hun ogen. Net zoals ik ook tranen in mijn ogen had bij mijn vader en moeder. Ik zie nog wat andere bedroefde wezens. Ze hebben speciaal voor mij even vaart geminderd in hun vlucht. Ik knik ze toe, alsof ik zeggen wil, het is goed zo. Ik was uitgevlogen, ik heb een hele tijd gevlogen, en nu ben ik echt uitgevlogen.
Ik sluit mijn ogen. Ik hoop dat ik mijn eigen lieve wezen nog tegenkom in (wie weet) een nieuwe vlucht? Met mijn laatste adem mee fluister ik de woorden: 'Tempus fugit.'
Mijn handjes die groeien tot volwassen handen en mijn lichaam dat groot wordt. De wereld waardoorheen ik vlieg wordt duidelijker, ik lijk meer te begrijpen.
Ik vlieg maar door, heel snel. Ik weet steeds meer, ik begrijp steeds meer van de wereld om me heen. Alle mist is opgetrokken. Ik zie wezens om me heen vliegen, sommige klein, sommige groot. Soms komt er een bij, soms verdwijnt er een.
Bij sommige wezens voel ik me blij of verdrietig als er iets met hen gebeurt... Ik wordt goed bewust van gevoelens. Opeens verdwijnen mijn vader en moeder. Ze vlogen al langzaam en ik heel snel. Ik ben ze voorbij gevlogen. Ik heb ze niet meer nodig, maar toch voel ik me verdrietig nu ze er plotseling niet meer zijn.
Maar ik vlieg verder. En dan kom ik een even snel vliegend wezen tegen als ik, dat me een heftiger en onbeschrijfelijker gevoel geeft dan alle andere wezens in de stroom om me heen. Dit wezen zou nooit meer weggaan. Ik weet het zeker.
Ik vlieg verder en verder. Ik begon samen met twee. Toen ging ik alleen verder. Nu vlieg ik weer samen, samen met één. Ik leer nog steeds, in elk deel van de vlucht. Al heb ik het meeste al geleerd toen ik alleen vloog.
En ik vlieg verder. Ik minder ietsjes vaart. Er komen nieuwe kleine wezentjes bij. Ik had dus toch nog niet alles geleerd! De kleine wezentjes vliegen eerst langzaam, wij moeten ze helpen. Maar we leren hen snel wat ze moeten weten, en trekken de kleine pennen dopjes uit hun handen, want dat mogen ze niet in hun mond stoppen!
En ik vlieg verder. Maar langzamerhand merk ik dat de kleine wezentjes sneller beginnen te vliegen dan ik. Ze vliegen plotseling alleen verder. Ik kijk om me heen, nog steeds komen er kleine wezentjes bij en verdwijnen er oudere wezens. Dat lijkt altijd door te gaan. Het raakt nooit op.
En ik vlieg verder, samen met mijn eigen wezen, waar ik altijd al samen mee vlieg. Maar we vliegen steeds langzamer. Het lijkt wel of ik moe ben van het altijd maar vliegen. Het altijd maar onderweg zijn. De kleine wezentjes zijn weg, ik hoef niet meer op ze te letten. De sleur komt om het hoekje kijken. Ik begin me af te vragen waarom ik al die tijd zo gevlogen heb, waarom ik nu nog vlieg. En waar vlieg ik eigenlijk naar toe? Er is zoveel gebeurd tijdens de reis, wat was mijn doel? Heb ik het al bereikt?
Maar ik vlieg toch verder. Steeds langzamer, dat wel. Ik besluit het maar te laten voor wat het is, en door te vliegen zolang ik daar toe in staat ben. Plotseling zie ik dat mijn wezen, waarvan ik zoveel houd, verdwijnt. Het kijkt me droevig aan, houdt mijn hand vast. Daarna laat het los en is weg. Weg! Na al die tijd de we samen gevlogen hebben! Het kan niet meer, waarschijnlijk. Uitgevlogen nadat het in het prille begin zelf al uitgevlogen was. Zoals onze kleine wezentjes uitgevlogen waren. Maar nu is hij echt uitgevlogen. De tranen lopen over mijn wangen.
Maar ik vlieg nog steeds verder. Heel langzaam, ik kan echt niet meer zo snel als vroeger. Om mij heen zie ik alle jonge wezens snel voorbij razen, in de bloei van hun vlucht, nog niet half wetend wat hen te wachten staat. Ook mijn eigen kleine wezentjes, die nu niet zo klein meer zijn. Zij ontmoeten ook andere wezens die net zo snel vliegen als zij. Zij krijgen ook weer kleine wezentjes. Die ook hen weer voorbij zullen vliegen...
Ik zucht. En ja, ik vlieg nog steeds verder. Samen met andere wezens die ook niet zo snel meer vliegen. Soms verdwijnt er weer eentje. Soms doet het me pijn, omdat ik dat wezen goed kende. Soms zegt het me niet zo veel.
Dan, na een lange, mooie maar vreemde vlucht stop ook ik met vliegen. Ik zie mijn kleine grote wezentjes naar me kijken, met tranen in hun ogen. Net zoals ik ook tranen in mijn ogen had bij mijn vader en moeder. Ik zie nog wat andere bedroefde wezens. Ze hebben speciaal voor mij even vaart geminderd in hun vlucht. Ik knik ze toe, alsof ik zeggen wil, het is goed zo. Ik was uitgevlogen, ik heb een hele tijd gevlogen, en nu ben ik echt uitgevlogen.
Ik sluit mijn ogen. Ik hoop dat ik mijn eigen lieve wezen nog tegenkom in (wie weet) een nieuwe vlucht? Met mijn laatste adem mee fluister ik de woorden: 'Tempus fugit.'