Dood bloed (Hoofdstuk 1+2 volledig)
Geplaatst: 19 apr 2009 21:46
Hoofdstuk 1
Hijgend rende ik door de bossen, het pad nauwelijks zichtbaar in de nacht. Ik struikelde bijna over mijn eigen voeten, zo hard rende ik, en nog steeds was het niet snel genoeg. Ik hoorde de voetstappen van de mannen achter me, voetstappen die angstvallig dichtbij begonnen te komen. Nog maar heel even, en ze zouden me hebben ingehaald.
Hoe kon ik ook zo stom zijn geweest om ’s nachts alleen door de bossen naar huis te lopen? Ik vloekte binnensmonds om mijn eigen domheid, woorden die, als ze het thuis zouden horen, me een flink pak slaag op zouden leveren. Een pak slaag dat erg verleidelijk klonk in vergelijking met wat die mannen met me van plan waren. Ondanks dat het een warme nacht was liep er een ijskoude rilling over mijn rug bij die gedachte. Niet aan denken, zei ik streng tegen mezelf, en ik probeerde nog harder te rennen. De voetstappen klonken zo dichtbij dat ik wist dat ze al vlak achter me waren.
Het was natuurlijk een verloren zaak geweest om weg te rennen met mijn korte benen, ik had ze nooit voor kunnen blijven. Maar ik had toch ook niet kunnen blijven staan, zonder zelfs maar te proberen aan hen te ontsnappen. Nee, zo gemakkelijk zou ik het niet voor ze maken, ik zou me niet zonder slag of stoot gewonnen geven.
Ik hoorde de mannen nog lachen toen ik het op een rennen zette: “Ren maar schatje, we komen er zo aan, en dan kan het plezier beginnen.” Hun gelach klonk nog steeds na in mijn oren. Nee, ik zou het ze zeker niet makkelijker gaan maken. Zelfs als ze me dadelijk te pakken zouden krijgen, zou ik me nog uit alle macht proberen te verzetten.
Ik voelde mijn benen onder me protesteren, op het punt staan om op te geven, ik zou het niet lang meer volhouden. Gelukkig was ik erg koppig, en bleef ik mezelf toeschreeuwen dat ik door moest blijven lopen, ik liep nu alleen nog maar op pure wilskracht.
Ik waagde het om een blik achter me te werpen om te zien hoe ver mijn achtervolgers gekomen waren, en ik kreeg de schrik van mijn leven toen ik de voorste man twee meter achter mij zag rennen. Hij begon zijn armen al te spreiden om me te vangen en op de grond te werpen, maar opeens werden zijn ogen groot en begon hij snelheid te minderen.
Of begon mijn fantasie nu parten met me te spelen, en liet mijn hoop me zien wat ik wou zien? Snel draaide ik mijn hoofd weer naar voren, naar het onduidelijke pad, en ook mijn ogen werden groot toen ik een aantal meter voor me midden op het pad een man zag staan. Hoe kan..? begonnen mijn gedachten al, maar ik kapte ze af. Ik verminderde snelheid, niet zeker wetend of die man mij ook kwaad wou doen.
Naarmate ik dichterbij kwam, begon ik de vreemdeling op het pad ook steeds beter te zien, en ik kreeg de indruk dat hij nog maar jong was. Zijn lange zwarte jas wapperde lichtjes om hem heen, zijn zwarte hoed bedekte zijn donkere haren en een groot gedeelte van zijn gezicht.
Toen ik bijna bij hem was keek hij naar me, en er ging weer een ijskoude rilling door me heen. Zijn ogen stonden vol haat, en hielden me bijna als aan de grond genageld stilstaan. Hij moest de angst op mijn gezicht hebben gezien, want hij wendde zijn gezicht snel naar mijn achtervolgers en zei met een zachte maar strenge stem: “Ren zo hard verder als je kan, en zo ver mogelijk hier vandaan als je kan. Blijf niet treuzelen, wacht niet, en vooral: kijk niet achterom!” Bij dat laatste keek hij me indringend aan. Ik slikte hoorbaar, knikte lichtjes en rende hem voorbij. Terwijl ik mijn hoofd van hem afwendde zou ik zweren dat ik een lachje om zijn lippen zag verschijnen terwijl hij zich weer naar de mannen achter me wendde, maar dat kon ik niet met zekerheid zeggen.
Die ogen! Zijn ogen… ogen die recht in je ziel leken te kijken, ogen die je ter plekke aan de grond vastnagelden, ogen die alles leken te zien en te weten. Ik kon aan niets anders denken dan aan zijn ogen terwijl ik zo snel verder rende als mijn vermoeide benen het toe lieten.
Maar erg lang hield ik het niet vol, en toen ik de eerstvolgende bocht voorbij was begaven mijn benen het en viel ik op mijn knieën op de grond. Mijn adem gierde door mijn lijf, en ik kon mezelf niet meer overeind hijsen. Ik was op, ik kon niet meer.
Hijgend probeerde ik weer op adem te komen, en toen schoot er ineens een akelige gedachte door me heen: wat als die vreemdeling die uit het niets was verschenen mijn achtervolgers niet tegen kon houden? Hoe zou dat ook kunnen: hij was alleen, en zij waren drie man sterk. Hij zou het nooit kunnen winnen. De gedachte dat de mannen elk moment weer achter me aan konden komen, boezemde me genoeg angst in om mezelf te dwingen overeind te komen en verder te lopen.
Hoewel het nauwelijks meer lopen te noemen was, ik strompelde voort, me aan alles vastklampend om maar niet om te vallen. Ik ging weer bijna door mijn knieën toen ik ineens stevig werd vastgepakt om mijn middel en weer werd recht gezet. Het ging zo snel dat ik het pas besefte toen het al gebeurd was.
Ik verstijfde toen ik de arm om mijn middel voelde. Mijn achtervolgers hadden me dan toch te pakken gekregen, de zwart geklede vreemdeling had ze niet tegen kunnen houden. En ik had ze niet eens aan horen komen! Ik had toch op zijn minst verwacht dat ik ze aan zou horen komen. Eerder had ik ze de hele tijd achter me kunnen horen, hun voetstappen hadden luid en duidelijk achter me geklonken.
Ik was helemaal verlamd van angst toen een zachte, strenge stem tegen me begon te praten: “Kom, juffrouw, je moet zo snel mogelijk naar huis. Je kunt hier niet in het bos blijven.” Ik had de stem nog maar één keer heel kort gehoord, maar herkende hem onmiddellijk. Het was de stem van de vreemdeling die ineens op het pad was verschenen, de vreemdeling die het tegen mijn achtervolgers had opgenomen. Onmogelijk, dacht ik bij mezelf, dat had hij nooit kunnen overleven! Maar tegelijkertijd was er geen twijfel mogelijk dat die stem van de vreemdeling was. Op het moment dat ik dat besefte werd mijn angst minder, en was ik niet meer volledig verlamd of verstijfd.
Langzaam draaide ik mijn gezicht naar hem toe, en zodra ik hem zag, ging er een opluchting door mijn hele lichaam heen, en slaakte ik een zucht van verluchting. Ik kon me weer volledig bewegen en begon weer te lopen, geholpen door de arm van de vreemdeling die me ondersteunde.
Duizenden vragen kwamen in mijn hoofd op, elke vraag telkens weer verdrongen door een ander, maar ik kon niets anders doen dan zwijgen.
Ik keek even snel opzij om mijn mysterieuze redder beter te bekijken. Mysterieus was het juiste woord geweest. Hij zag er niet uit als iemand die ik al eerder had gezien, en bijna alles van de man, of jongen, ik kon met geen mogelijkheid zeggen hoe oud hij was, maar ik wist zeker dat hij nog jong was, bleef verborgen onder de lange zwarte jas en de zwarte hoed. Wie was hij toch? En hoe kwam het dat hij op juist het goede moment, en op het juiste tijdstip daar was, en hoe…? Er kwam maar geen einde aan alle vragen die door mijn hoofd spookten.
Plotseling keek hij opzij naar mij en zijn ogen, zijn zo doordringende ogen keken recht in de mijne. Beschaamd en verbaasd keek ik weg. De haat die ik eerder in zijn ogen meende gezien te hebben, was nu volledig verdwenen, en leek nu plaats te hebben gemaakt voor iets wat leek op… ja, op wat eigenlijk? Zijn ogen leken geen enkele emotie en tegelijkertijd heel veel emoties te bevatten. Ze bezorgden me rillingen, en tegelijkertijd bezorgden ze me een warm gevoel vanbinnen.
Er was iets vreemds aan mijn mysterieuze redder, en ik wou niets liever dan meer over hem te weten komen. Iets binnenin me, een klein zacht stemmetje, waarschuwde me dat dat niet slim was, dat ik de man, of jongen, straks gewoon moest bedanken en het daarbij moest laten. Maar mijn interesse en nieuwsgierigheid waren gewekt, en ik wist niet zeker of ik ze zou kunnen onderdrukken.
Ik was zo in gedachten verzonken geweest dat ik niet eens doorhad dat we het bos alweer bijna uit waren. Ik kon de rand van de bomen al zien, en een gevoel van opluchting kwam naar boven. Zodra we de rand van het bos hadden bereikt vertelde ik hem waar ik woonde, en hij liep verder met me mee.
Ondertussen was ik al genoeg op adem gekomen om zonder zijn hulp te kunnen lopen, en dus liep hij nu op een gepaste afstand naast me. Ik wist dat hij me zo zou opvangen als mijn benen het weer zouden begeven.
En toen was ik plotseling thuis. Ik was de hele tijd zo diep in gedachten verzonken geweest, dat ik me nauwelijks bewust was geweest van de weg hiernaartoe. Hij bleef voor mijn huis stilstaan, en ik draaide me naar hem toe.
In het zwakke licht van de lantaarns kon ik nog steeds nauwelijks iets onderscheiden van mijn zwart geklede redder. “Ik… uh… bedankt dat je me hebt geholpen met die mannen”, stamelde ik, en ik keek blozend weg. Hij knikte lichtjes, raakte zijn hoed kortstondig aan, en draaide zich toen om. “Wacht, meneer,” riep ik, en hij draaide zich weer om naar mij, “kan ik u misschien wat te drinken aanbieden voor uw hulp?”
Even leek het alsof er een kleine glimlach om zijn mondhoeken verscheen, dezelfde die ik meende gezien te hebben toen hij zijn gezicht weer naar mijn achtervolgers had gewend, maar het was zo snel weer verdwenen dat ik me afvroeg of ik me misschien dingen aan het inbeelden was. “Een andere keer misschien, dank u”, zei hij met zijn zachte, strenge stem, en hij draaide zich weer om en liep verder. Voordat ik er erg in had was hij verdwenen.
Verdwaasd bleef ik nog even buiten staan, maar toen vermande ik mezelf en ging mijn huis binnen. Zoals ik al wel verwacht had, had mijn moeder op me zitten te wachten en ze sprong meteen op toen ze me hoorde. “Oh, Elisabeth, wat ben ik blij dat je weer veilig thuis bent”, zei haar kinderlijke stemmetje toen ze me omhelsde. Veilig thuis… het had niet veel gescheeld of ik was helemaal niet meer thuis gekomen.
Ik wilde haar vertellen wat er was gebeurd, maar ik kreeg de woorden niet over mijn lippen, wat erg vreemd was. Normaal gezien hield ik nooit geheimen voor mijn moeder, maar dit kon, of wou, ik haar niet vertellen. Ik merkte dat ik de ervaring met mijn mysterieuze redder nog even voor mezelf wou houden, ik wou hem nog niet delen met iemand anders.
Toen liet ze me los en bekeek me afkeurend. “Elisabeth, wat zie je eruit! Het lijkt wel alsof je in de bossen hebt gespeeld, in plaats van erdoor gewandeld! Hup, vooruit, ga jezelf wat fatsoeneren.” “Ja moeder”, zei ik, en ik draaide me om om naar mijn kamer te gaan.
Mijn vader had al die tijd nog geen woord gesproken, hij had alleen maar toegekeken. Hij was nooit echt een spraakzaam man geweest, maar normaal gezien zei hij toch altijd gedag als we elkaar zagen. Mijn blik bleef even op zijn gezicht rusten, en een kleine paniek borrelde in me op toen ik zijn uitdrukking zag: hij keek naar me alsof hij wist wat er gebeurd was, alsof hij alles had gehoord wat ik niet had verteld.
Ik draaide snel mijn hoofd van hem weg, zodat hij de schrik in mijn ogen niet zou zien. Hij kan het onmogelijk weten, dacht ik bij mezelf, onmogelijk! Je verbeelding slaat weer eens op hol, Elisabeth, zei ik tegen mezelf terwijl ik mijn nachthemd uit mijn kamer pakte en naar de waston liep.
Onderweg wierp ik een snelle blik op mijn vader, maar de uitdrukking op zijn gezicht was weer volledig neutraal. Niets aan hem verraadde wat ik meende net nog bij hem gezien te hebben.
Het was een opluchting, maar tegelijkertijd baarde het me zorgen. Het was niet de eerste keer deze avond dat ik meende dingen gezien te hebben, en dat ik met geen mogelijkheid kon zeggen of het echt was geweest of gewoon pure verbeelding. Een klein deel van me maakte zich zorgen of ik misschien niet gek aan het worden was.
Terwijl ik me opfriste bij de waston begon ik steeds meer aan mezelf te twijfelen. Was deze avond wel echt gebeurd? Was ik echt achtervolgd geweest door drie mannen, en op het nippertje gered door een mysterieuze vreemdeling die me daarna naar huis had begeleid?
Het leek allemaal zo onwerkelijk, maar tegelijkertijd wist ik zeker dat ik op bezoek bij mijn vriendin was geweest. Ze was pas bevallen van een prachtig dochtertje, en ik was op kraamvisite gekomen. We hadden gepraat en naar de baby gekeken en haar bewonderd. Ik zuchtte zachtjes, ik was nu vijftien jaar, bijna zestien, de leeftijd waarop de meeste meisjes trouwden, en mijn ouders konden nu elk moment een huwelijkskandidaat voor me uitkiezen.
Hoe graag ik ook wou trouwen, en een eigen gezin wou stichten, ik wou dat beslist niet met iemand om wie ik niets gaf, op wie ik niet verliefd was. Nee, ik wou het romantische plaatje: ik wou stapelverliefd worden op een jongen, en hem mijn hart laten veroveren, waarna hij mijn vader om mijn hand zou vragen, we zouden trouwen en prachtige kindjes zouden krijgen.
Ik was me er tegelijkertijd maar al te goed van bewust dat het er in de werkelijkheid heel anders aan toeging. Liefde was nauwelijks de drijfveer achter een huwelijk, het ging allemaal om sociale status, geld en macht. Iedereen probeerde zijn of haar situatie te verbeteren met een huwelijk.
Een deel van me verafschuwde dat feit, want ik was er zeker van dat dat ook voor mijn ouders gold. Ze zouden iemand kiezen voor mij waardoor onze familie het beter zou krijgen. Ik vroeg me af of zij zich ook af zouden vragen of mijn partner mij wel goed zou behandelen, of dat ook belangrijk zou zijn in hun keuze.
Ik was ondertussen weer volledig opgefrist en had mijn nachthemd aangetrokken. Terwijl ik terug naar mijn slaapkamer liep, wenste ik mijn ouders een goede nacht toe.
Ik trok de deur achter me dicht en zette het raam op een kiertje open zodat er frisse lucht in de kamer kon komen. Ik staarde door het raam naar buiten, naar de prachtige sterrenhemel en de volle maan. Het was een mooie, heldere nacht, en dat gaf me een goed gevoel vanbinnen. Ik genoot van de aanblik van de talloze sterren, de lichtpuntjes in de duistere hemel.
Mijn blik dwaalde af naar onze tuin. Mijn familie had het helemaal niet zo slecht, ons huis was groter dan de gemiddelde huizen hier in Londen, maar ook niet overdreven groot. Gelukkig hadden ik en mijn broer als de twee oudste kinderen zijnde een kamer voor onszelf. Mijn twee jongere zusjes sliepen nog bij elkaar op een kamer, en tegen de tijd dat zij de leeftijd van mij en mijn broer hadden bereikt, zouden onze kamers vrij zijn, dan zouden we een eigen huis en een eigen gezin hebben.
Mijn broer was pas verloofd met een meisje bij ons uit de stad, en zou dus over een aantal maanden het huis uit gaan en in een eigen woning intrekken. Het meisje kwam over als betrouwbaar en lief, en ik dacht wel dat ze mijn broer gelukkig kon maken.
Ik wendde mijn gezicht af van het raam en liep naar mijn bed toe. Ik trok de dekens strak over me heen, en mijn gedachten dwaalden weer af naar wat er deze nacht was gebeurd.
Ik had genoten van de tijd bij mijn vriendin en van de aanblik van haar dochtertje. Mijn vriendin en ik hadden elkaar al een aantal weken niet meer gesproken, en het was erg fijn geweest om weer bij te kunnen praten. We hadden over van alles en nog wat gekletst, en voor we het wisten was het al donker geworden.
Ik besefte dat ik naar huis moest vertrekken, want dat mijn moeder anders veel te ongerust zou worden, ze vond het niet fijn als ik in het donker naar huis moest komen. Ik had afscheid van haar genomen met de belofte snel weer langs te komen, had haar dochtertje een aai over haar wang gegeven en was vertrokken.
Mijn vriendin woont net buiten de stad, en de kortste weg naar mijn huis was door het bos. Vlak voor het begin van het bos stonden nog een aantal huizen, en daar hadden de mannen gestaan.
Ik had ze al van ver kunnen horen omdat ze erg luidruchtig waren, en ik had al een sterk vermoeden gehad dat ze te veel hadden gedronken. Waarschijnlijk waren ze net terug van het café aan de rand van de stad en stonden ze nu nog te praten.
*Vervolg volgt binnenkort*
Hijgend rende ik door de bossen, het pad nauwelijks zichtbaar in de nacht. Ik struikelde bijna over mijn eigen voeten, zo hard rende ik, en nog steeds was het niet snel genoeg. Ik hoorde de voetstappen van de mannen achter me, voetstappen die angstvallig dichtbij begonnen te komen. Nog maar heel even, en ze zouden me hebben ingehaald.
Hoe kon ik ook zo stom zijn geweest om ’s nachts alleen door de bossen naar huis te lopen? Ik vloekte binnensmonds om mijn eigen domheid, woorden die, als ze het thuis zouden horen, me een flink pak slaag op zouden leveren. Een pak slaag dat erg verleidelijk klonk in vergelijking met wat die mannen met me van plan waren. Ondanks dat het een warme nacht was liep er een ijskoude rilling over mijn rug bij die gedachte. Niet aan denken, zei ik streng tegen mezelf, en ik probeerde nog harder te rennen. De voetstappen klonken zo dichtbij dat ik wist dat ze al vlak achter me waren.
Het was natuurlijk een verloren zaak geweest om weg te rennen met mijn korte benen, ik had ze nooit voor kunnen blijven. Maar ik had toch ook niet kunnen blijven staan, zonder zelfs maar te proberen aan hen te ontsnappen. Nee, zo gemakkelijk zou ik het niet voor ze maken, ik zou me niet zonder slag of stoot gewonnen geven.
Ik hoorde de mannen nog lachen toen ik het op een rennen zette: “Ren maar schatje, we komen er zo aan, en dan kan het plezier beginnen.” Hun gelach klonk nog steeds na in mijn oren. Nee, ik zou het ze zeker niet makkelijker gaan maken. Zelfs als ze me dadelijk te pakken zouden krijgen, zou ik me nog uit alle macht proberen te verzetten.
Ik voelde mijn benen onder me protesteren, op het punt staan om op te geven, ik zou het niet lang meer volhouden. Gelukkig was ik erg koppig, en bleef ik mezelf toeschreeuwen dat ik door moest blijven lopen, ik liep nu alleen nog maar op pure wilskracht.
Ik waagde het om een blik achter me te werpen om te zien hoe ver mijn achtervolgers gekomen waren, en ik kreeg de schrik van mijn leven toen ik de voorste man twee meter achter mij zag rennen. Hij begon zijn armen al te spreiden om me te vangen en op de grond te werpen, maar opeens werden zijn ogen groot en begon hij snelheid te minderen.
Of begon mijn fantasie nu parten met me te spelen, en liet mijn hoop me zien wat ik wou zien? Snel draaide ik mijn hoofd weer naar voren, naar het onduidelijke pad, en ook mijn ogen werden groot toen ik een aantal meter voor me midden op het pad een man zag staan. Hoe kan..? begonnen mijn gedachten al, maar ik kapte ze af. Ik verminderde snelheid, niet zeker wetend of die man mij ook kwaad wou doen.
Naarmate ik dichterbij kwam, begon ik de vreemdeling op het pad ook steeds beter te zien, en ik kreeg de indruk dat hij nog maar jong was. Zijn lange zwarte jas wapperde lichtjes om hem heen, zijn zwarte hoed bedekte zijn donkere haren en een groot gedeelte van zijn gezicht.
Toen ik bijna bij hem was keek hij naar me, en er ging weer een ijskoude rilling door me heen. Zijn ogen stonden vol haat, en hielden me bijna als aan de grond genageld stilstaan. Hij moest de angst op mijn gezicht hebben gezien, want hij wendde zijn gezicht snel naar mijn achtervolgers en zei met een zachte maar strenge stem: “Ren zo hard verder als je kan, en zo ver mogelijk hier vandaan als je kan. Blijf niet treuzelen, wacht niet, en vooral: kijk niet achterom!” Bij dat laatste keek hij me indringend aan. Ik slikte hoorbaar, knikte lichtjes en rende hem voorbij. Terwijl ik mijn hoofd van hem afwendde zou ik zweren dat ik een lachje om zijn lippen zag verschijnen terwijl hij zich weer naar de mannen achter me wendde, maar dat kon ik niet met zekerheid zeggen.
Die ogen! Zijn ogen… ogen die recht in je ziel leken te kijken, ogen die je ter plekke aan de grond vastnagelden, ogen die alles leken te zien en te weten. Ik kon aan niets anders denken dan aan zijn ogen terwijl ik zo snel verder rende als mijn vermoeide benen het toe lieten.
Maar erg lang hield ik het niet vol, en toen ik de eerstvolgende bocht voorbij was begaven mijn benen het en viel ik op mijn knieën op de grond. Mijn adem gierde door mijn lijf, en ik kon mezelf niet meer overeind hijsen. Ik was op, ik kon niet meer.
Hijgend probeerde ik weer op adem te komen, en toen schoot er ineens een akelige gedachte door me heen: wat als die vreemdeling die uit het niets was verschenen mijn achtervolgers niet tegen kon houden? Hoe zou dat ook kunnen: hij was alleen, en zij waren drie man sterk. Hij zou het nooit kunnen winnen. De gedachte dat de mannen elk moment weer achter me aan konden komen, boezemde me genoeg angst in om mezelf te dwingen overeind te komen en verder te lopen.
Hoewel het nauwelijks meer lopen te noemen was, ik strompelde voort, me aan alles vastklampend om maar niet om te vallen. Ik ging weer bijna door mijn knieën toen ik ineens stevig werd vastgepakt om mijn middel en weer werd recht gezet. Het ging zo snel dat ik het pas besefte toen het al gebeurd was.
Ik verstijfde toen ik de arm om mijn middel voelde. Mijn achtervolgers hadden me dan toch te pakken gekregen, de zwart geklede vreemdeling had ze niet tegen kunnen houden. En ik had ze niet eens aan horen komen! Ik had toch op zijn minst verwacht dat ik ze aan zou horen komen. Eerder had ik ze de hele tijd achter me kunnen horen, hun voetstappen hadden luid en duidelijk achter me geklonken.
Ik was helemaal verlamd van angst toen een zachte, strenge stem tegen me begon te praten: “Kom, juffrouw, je moet zo snel mogelijk naar huis. Je kunt hier niet in het bos blijven.” Ik had de stem nog maar één keer heel kort gehoord, maar herkende hem onmiddellijk. Het was de stem van de vreemdeling die ineens op het pad was verschenen, de vreemdeling die het tegen mijn achtervolgers had opgenomen. Onmogelijk, dacht ik bij mezelf, dat had hij nooit kunnen overleven! Maar tegelijkertijd was er geen twijfel mogelijk dat die stem van de vreemdeling was. Op het moment dat ik dat besefte werd mijn angst minder, en was ik niet meer volledig verlamd of verstijfd.
Langzaam draaide ik mijn gezicht naar hem toe, en zodra ik hem zag, ging er een opluchting door mijn hele lichaam heen, en slaakte ik een zucht van verluchting. Ik kon me weer volledig bewegen en begon weer te lopen, geholpen door de arm van de vreemdeling die me ondersteunde.
Duizenden vragen kwamen in mijn hoofd op, elke vraag telkens weer verdrongen door een ander, maar ik kon niets anders doen dan zwijgen.
Ik keek even snel opzij om mijn mysterieuze redder beter te bekijken. Mysterieus was het juiste woord geweest. Hij zag er niet uit als iemand die ik al eerder had gezien, en bijna alles van de man, of jongen, ik kon met geen mogelijkheid zeggen hoe oud hij was, maar ik wist zeker dat hij nog jong was, bleef verborgen onder de lange zwarte jas en de zwarte hoed. Wie was hij toch? En hoe kwam het dat hij op juist het goede moment, en op het juiste tijdstip daar was, en hoe…? Er kwam maar geen einde aan alle vragen die door mijn hoofd spookten.
Plotseling keek hij opzij naar mij en zijn ogen, zijn zo doordringende ogen keken recht in de mijne. Beschaamd en verbaasd keek ik weg. De haat die ik eerder in zijn ogen meende gezien te hebben, was nu volledig verdwenen, en leek nu plaats te hebben gemaakt voor iets wat leek op… ja, op wat eigenlijk? Zijn ogen leken geen enkele emotie en tegelijkertijd heel veel emoties te bevatten. Ze bezorgden me rillingen, en tegelijkertijd bezorgden ze me een warm gevoel vanbinnen.
Er was iets vreemds aan mijn mysterieuze redder, en ik wou niets liever dan meer over hem te weten komen. Iets binnenin me, een klein zacht stemmetje, waarschuwde me dat dat niet slim was, dat ik de man, of jongen, straks gewoon moest bedanken en het daarbij moest laten. Maar mijn interesse en nieuwsgierigheid waren gewekt, en ik wist niet zeker of ik ze zou kunnen onderdrukken.
Ik was zo in gedachten verzonken geweest dat ik niet eens doorhad dat we het bos alweer bijna uit waren. Ik kon de rand van de bomen al zien, en een gevoel van opluchting kwam naar boven. Zodra we de rand van het bos hadden bereikt vertelde ik hem waar ik woonde, en hij liep verder met me mee.
Ondertussen was ik al genoeg op adem gekomen om zonder zijn hulp te kunnen lopen, en dus liep hij nu op een gepaste afstand naast me. Ik wist dat hij me zo zou opvangen als mijn benen het weer zouden begeven.
En toen was ik plotseling thuis. Ik was de hele tijd zo diep in gedachten verzonken geweest, dat ik me nauwelijks bewust was geweest van de weg hiernaartoe. Hij bleef voor mijn huis stilstaan, en ik draaide me naar hem toe.
In het zwakke licht van de lantaarns kon ik nog steeds nauwelijks iets onderscheiden van mijn zwart geklede redder. “Ik… uh… bedankt dat je me hebt geholpen met die mannen”, stamelde ik, en ik keek blozend weg. Hij knikte lichtjes, raakte zijn hoed kortstondig aan, en draaide zich toen om. “Wacht, meneer,” riep ik, en hij draaide zich weer om naar mij, “kan ik u misschien wat te drinken aanbieden voor uw hulp?”
Even leek het alsof er een kleine glimlach om zijn mondhoeken verscheen, dezelfde die ik meende gezien te hebben toen hij zijn gezicht weer naar mijn achtervolgers had gewend, maar het was zo snel weer verdwenen dat ik me afvroeg of ik me misschien dingen aan het inbeelden was. “Een andere keer misschien, dank u”, zei hij met zijn zachte, strenge stem, en hij draaide zich weer om en liep verder. Voordat ik er erg in had was hij verdwenen.
Verdwaasd bleef ik nog even buiten staan, maar toen vermande ik mezelf en ging mijn huis binnen. Zoals ik al wel verwacht had, had mijn moeder op me zitten te wachten en ze sprong meteen op toen ze me hoorde. “Oh, Elisabeth, wat ben ik blij dat je weer veilig thuis bent”, zei haar kinderlijke stemmetje toen ze me omhelsde. Veilig thuis… het had niet veel gescheeld of ik was helemaal niet meer thuis gekomen.
Ik wilde haar vertellen wat er was gebeurd, maar ik kreeg de woorden niet over mijn lippen, wat erg vreemd was. Normaal gezien hield ik nooit geheimen voor mijn moeder, maar dit kon, of wou, ik haar niet vertellen. Ik merkte dat ik de ervaring met mijn mysterieuze redder nog even voor mezelf wou houden, ik wou hem nog niet delen met iemand anders.
Toen liet ze me los en bekeek me afkeurend. “Elisabeth, wat zie je eruit! Het lijkt wel alsof je in de bossen hebt gespeeld, in plaats van erdoor gewandeld! Hup, vooruit, ga jezelf wat fatsoeneren.” “Ja moeder”, zei ik, en ik draaide me om om naar mijn kamer te gaan.
Mijn vader had al die tijd nog geen woord gesproken, hij had alleen maar toegekeken. Hij was nooit echt een spraakzaam man geweest, maar normaal gezien zei hij toch altijd gedag als we elkaar zagen. Mijn blik bleef even op zijn gezicht rusten, en een kleine paniek borrelde in me op toen ik zijn uitdrukking zag: hij keek naar me alsof hij wist wat er gebeurd was, alsof hij alles had gehoord wat ik niet had verteld.
Ik draaide snel mijn hoofd van hem weg, zodat hij de schrik in mijn ogen niet zou zien. Hij kan het onmogelijk weten, dacht ik bij mezelf, onmogelijk! Je verbeelding slaat weer eens op hol, Elisabeth, zei ik tegen mezelf terwijl ik mijn nachthemd uit mijn kamer pakte en naar de waston liep.
Onderweg wierp ik een snelle blik op mijn vader, maar de uitdrukking op zijn gezicht was weer volledig neutraal. Niets aan hem verraadde wat ik meende net nog bij hem gezien te hebben.
Het was een opluchting, maar tegelijkertijd baarde het me zorgen. Het was niet de eerste keer deze avond dat ik meende dingen gezien te hebben, en dat ik met geen mogelijkheid kon zeggen of het echt was geweest of gewoon pure verbeelding. Een klein deel van me maakte zich zorgen of ik misschien niet gek aan het worden was.
Terwijl ik me opfriste bij de waston begon ik steeds meer aan mezelf te twijfelen. Was deze avond wel echt gebeurd? Was ik echt achtervolgd geweest door drie mannen, en op het nippertje gered door een mysterieuze vreemdeling die me daarna naar huis had begeleid?
Het leek allemaal zo onwerkelijk, maar tegelijkertijd wist ik zeker dat ik op bezoek bij mijn vriendin was geweest. Ze was pas bevallen van een prachtig dochtertje, en ik was op kraamvisite gekomen. We hadden gepraat en naar de baby gekeken en haar bewonderd. Ik zuchtte zachtjes, ik was nu vijftien jaar, bijna zestien, de leeftijd waarop de meeste meisjes trouwden, en mijn ouders konden nu elk moment een huwelijkskandidaat voor me uitkiezen.
Hoe graag ik ook wou trouwen, en een eigen gezin wou stichten, ik wou dat beslist niet met iemand om wie ik niets gaf, op wie ik niet verliefd was. Nee, ik wou het romantische plaatje: ik wou stapelverliefd worden op een jongen, en hem mijn hart laten veroveren, waarna hij mijn vader om mijn hand zou vragen, we zouden trouwen en prachtige kindjes zouden krijgen.
Ik was me er tegelijkertijd maar al te goed van bewust dat het er in de werkelijkheid heel anders aan toeging. Liefde was nauwelijks de drijfveer achter een huwelijk, het ging allemaal om sociale status, geld en macht. Iedereen probeerde zijn of haar situatie te verbeteren met een huwelijk.
Een deel van me verafschuwde dat feit, want ik was er zeker van dat dat ook voor mijn ouders gold. Ze zouden iemand kiezen voor mij waardoor onze familie het beter zou krijgen. Ik vroeg me af of zij zich ook af zouden vragen of mijn partner mij wel goed zou behandelen, of dat ook belangrijk zou zijn in hun keuze.
Ik was ondertussen weer volledig opgefrist en had mijn nachthemd aangetrokken. Terwijl ik terug naar mijn slaapkamer liep, wenste ik mijn ouders een goede nacht toe.
Ik trok de deur achter me dicht en zette het raam op een kiertje open zodat er frisse lucht in de kamer kon komen. Ik staarde door het raam naar buiten, naar de prachtige sterrenhemel en de volle maan. Het was een mooie, heldere nacht, en dat gaf me een goed gevoel vanbinnen. Ik genoot van de aanblik van de talloze sterren, de lichtpuntjes in de duistere hemel.
Mijn blik dwaalde af naar onze tuin. Mijn familie had het helemaal niet zo slecht, ons huis was groter dan de gemiddelde huizen hier in Londen, maar ook niet overdreven groot. Gelukkig hadden ik en mijn broer als de twee oudste kinderen zijnde een kamer voor onszelf. Mijn twee jongere zusjes sliepen nog bij elkaar op een kamer, en tegen de tijd dat zij de leeftijd van mij en mijn broer hadden bereikt, zouden onze kamers vrij zijn, dan zouden we een eigen huis en een eigen gezin hebben.
Mijn broer was pas verloofd met een meisje bij ons uit de stad, en zou dus over een aantal maanden het huis uit gaan en in een eigen woning intrekken. Het meisje kwam over als betrouwbaar en lief, en ik dacht wel dat ze mijn broer gelukkig kon maken.
Ik wendde mijn gezicht af van het raam en liep naar mijn bed toe. Ik trok de dekens strak over me heen, en mijn gedachten dwaalden weer af naar wat er deze nacht was gebeurd.
Ik had genoten van de tijd bij mijn vriendin en van de aanblik van haar dochtertje. Mijn vriendin en ik hadden elkaar al een aantal weken niet meer gesproken, en het was erg fijn geweest om weer bij te kunnen praten. We hadden over van alles en nog wat gekletst, en voor we het wisten was het al donker geworden.
Ik besefte dat ik naar huis moest vertrekken, want dat mijn moeder anders veel te ongerust zou worden, ze vond het niet fijn als ik in het donker naar huis moest komen. Ik had afscheid van haar genomen met de belofte snel weer langs te komen, had haar dochtertje een aai over haar wang gegeven en was vertrokken.
Mijn vriendin woont net buiten de stad, en de kortste weg naar mijn huis was door het bos. Vlak voor het begin van het bos stonden nog een aantal huizen, en daar hadden de mannen gestaan.
Ik had ze al van ver kunnen horen omdat ze erg luidruchtig waren, en ik had al een sterk vermoeden gehad dat ze te veel hadden gedronken. Waarschijnlijk waren ze net terug van het café aan de rand van de stad en stonden ze nu nog te praten.
*Vervolg volgt binnenkort*