Daemon Codex
Geplaatst: 09 mei 2009 11:13
Om zelf hard te oefenen om beter te kunnen schrijven heb ik ook zelf een soort 'side-story' van Tales of Mirrors. Het verhaal is er wat simpeler, zodat ik we wat meer kan focussen op zinsopbouw en structuur in schrijven enz.
De titel is geen blijvende, ik moest gewoon even iets hebben om de topic te posten, en zou iets moeten betekenen in de trant van 'Het demonen boek'. Ik hoop eigenlijk dat jullie alle fouten eruit kunnen halen, want ik kan ze niet echt zien maar ik weet dat ze er zijn. Het gaat bij mij er vooral om die zinsopbouw, waarvan ik weet dat het niet helemaal goed is (en dat gaat natuurlijk niet als ik iets fouts door blijf zetten :p). Dus alles mag kritiek hebben, maar ik heb wel het liefst dat er bij word gezegd wat ik dan fout heb gedaan. Dat probleem heb ik nu op school ook... xD
Het verhaal gaat eigenlijk in zijn geheel over Brim (dus niet zozeer om die spiegel, die gaat er overigs wel ergens in voorkomen. En vandaar ook de andere titel), hij is de eerste hybride in die wereld en dat bezorgt hem nogal wat problemen. Hij reist (in het begin) samen met een kobold genaamd Raiden en zijn goeie vriendin Alice, die in het begin van mijn verhaal gekidnapt word en daar gaat hij achteraan. (Het klinkt nu niet zo heel boeiend, maar ik ga het wel wat meer uitbreiden hoor
). Dus op zich zijn heel veel concepten hetzelfde als in ToM, maar meer met een draai eraan gegeven. Ik hoop dat jullie het wat vinden, en mij kunnen helpen.
-----------------------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1: 'Hoe je een kamp overvalt'
Een felle, volle maan scheen onheilspellend boven het land Valeneon, de wolken waren nergens te bekennen en de sterren beschilderden de hemel sierlijk. De oude bomen ritselden zachtjes mee met de wind, die naar het Noorden blies richting het oudste deel van het land; de Groene Bergrug, dat zich over de gehele Noordgrens van het land Valeneon uitstrekte.
Zandaros, een grote stad in de Noordelijke Landen dat maar enkele mijlen van de Bergrug aflag, was een van de voornaamste steden in de streek, dat zich als een eenzaam eiland zich tussen onbewoonde gebieden bevond. Het lag goed verscholen tussen het weelderige landschap, dat de meeste rassen al die jaren met rust had gelaten, vanwege de vele gevaarlijke, inheemse diersoorten die er leefden.
Toch stak er recht door het woud een brede geplaveide weg, die helemaal van de poort van Zandaros tot aan de Kern, het centrum van Valeneon, liep. Door de vele kolenmijnen en steenhouwerijen, die zich om de stad heen lagen, was Zandaros een trekpleister geworden voor vele handelaren, die in de hoogseizoenen met vele goederen kwamen, zodat die geruild konden worden. Net buiten de stad klonk er gekreun op vanuit een groot kamp aan de voet van een heuvel die het begin van de Bergrug inluidde. De werkers hadden vele bomen gekapt om ruimte te maken voor de vele hutjes, opslagplaatsen en wooncabines die ze nodig hadden voor hun werk.
De talrijke wooncabines lagen verspreid over de open plek en ze hadden van de omgekapte bomen aan alle kanten van het kamp een bres gemaakt, zodat iemand ongezien binnen zou dringen. Aan weerzijden van de twee meter grote opening stonden twee paar mannen, gehuld in een dik, militair pantser, maar leken geen van allen hun werk erg serieus te nemen. De bewakers aan de rechterkant, die nog het meest op twee hersenloze trollen leken, hadden een eenvoudig tafeltje voor zich staan en waren intensief aan het dobbelen. Na een goeie worp van degene met het korte stekeltjes haar, sloeg de ander van woede de tafel omver. Zijn verwensingen waren tot diep in het kamp te horen, maar niemand leek het zich aan te trekken. Niemand keek ook op toen twee schimmen zich moeizaam voortsleepten tussen de eenvoudig gebouwde hutjes. De een gooide de deur open van een afgelegen, maar een van de grotere gebouwen en wierp vervolgens de andere achteloos naar binnen, vervolgens smeet hij de deur met een klap dicht.
“Ik heb weer een verdomde vluchteling te pakken!”.
De titel is geen blijvende, ik moest gewoon even iets hebben om de topic te posten, en zou iets moeten betekenen in de trant van 'Het demonen boek'. Ik hoop eigenlijk dat jullie alle fouten eruit kunnen halen, want ik kan ze niet echt zien maar ik weet dat ze er zijn. Het gaat bij mij er vooral om die zinsopbouw, waarvan ik weet dat het niet helemaal goed is (en dat gaat natuurlijk niet als ik iets fouts door blijf zetten :p). Dus alles mag kritiek hebben, maar ik heb wel het liefst dat er bij word gezegd wat ik dan fout heb gedaan. Dat probleem heb ik nu op school ook... xD
Het verhaal gaat eigenlijk in zijn geheel over Brim (dus niet zozeer om die spiegel, die gaat er overigs wel ergens in voorkomen. En vandaar ook de andere titel), hij is de eerste hybride in die wereld en dat bezorgt hem nogal wat problemen. Hij reist (in het begin) samen met een kobold genaamd Raiden en zijn goeie vriendin Alice, die in het begin van mijn verhaal gekidnapt word en daar gaat hij achteraan. (Het klinkt nu niet zo heel boeiend, maar ik ga het wel wat meer uitbreiden hoor

-----------------------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1: 'Hoe je een kamp overvalt'
Een felle, volle maan scheen onheilspellend boven het land Valeneon, de wolken waren nergens te bekennen en de sterren beschilderden de hemel sierlijk. De oude bomen ritselden zachtjes mee met de wind, die naar het Noorden blies richting het oudste deel van het land; de Groene Bergrug, dat zich over de gehele Noordgrens van het land Valeneon uitstrekte.
Zandaros, een grote stad in de Noordelijke Landen dat maar enkele mijlen van de Bergrug aflag, was een van de voornaamste steden in de streek, dat zich als een eenzaam eiland zich tussen onbewoonde gebieden bevond. Het lag goed verscholen tussen het weelderige landschap, dat de meeste rassen al die jaren met rust had gelaten, vanwege de vele gevaarlijke, inheemse diersoorten die er leefden.
Toch stak er recht door het woud een brede geplaveide weg, die helemaal van de poort van Zandaros tot aan de Kern, het centrum van Valeneon, liep. Door de vele kolenmijnen en steenhouwerijen, die zich om de stad heen lagen, was Zandaros een trekpleister geworden voor vele handelaren, die in de hoogseizoenen met vele goederen kwamen, zodat die geruild konden worden. Net buiten de stad klonk er gekreun op vanuit een groot kamp aan de voet van een heuvel die het begin van de Bergrug inluidde. De werkers hadden vele bomen gekapt om ruimte te maken voor de vele hutjes, opslagplaatsen en wooncabines die ze nodig hadden voor hun werk.
De talrijke wooncabines lagen verspreid over de open plek en ze hadden van de omgekapte bomen aan alle kanten van het kamp een bres gemaakt, zodat iemand ongezien binnen zou dringen. Aan weerzijden van de twee meter grote opening stonden twee paar mannen, gehuld in een dik, militair pantser, maar leken geen van allen hun werk erg serieus te nemen. De bewakers aan de rechterkant, die nog het meest op twee hersenloze trollen leken, hadden een eenvoudig tafeltje voor zich staan en waren intensief aan het dobbelen. Na een goeie worp van degene met het korte stekeltjes haar, sloeg de ander van woede de tafel omver. Zijn verwensingen waren tot diep in het kamp te horen, maar niemand leek het zich aan te trekken. Niemand keek ook op toen twee schimmen zich moeizaam voortsleepten tussen de eenvoudig gebouwde hutjes. De een gooide de deur open van een afgelegen, maar een van de grotere gebouwen en wierp vervolgens de andere achteloos naar binnen, vervolgens smeet hij de deur met een klap dicht.
“Ik heb weer een verdomde vluchteling te pakken!”.