Geen titel - One Shot
Geplaatst: 19 jul 2009 23:39
Oké, dit is de eerste keer dat ik iets post op het internet. Ik vind het ook een beetje eng, aangezien ik normaal mijn schrijfsels voor mezelf houd. Toch ga ik maar eens een poging wagen.
Mijn auto slaat af. Het is niet erg, ik ben toch al op plaats van bestemming aangekomen. Op deze plek ben ik al vaak geweest. Tot voor kort kwam ik hier elke dag, soms bleef ik hier zelfs meerdere dagen achter elkaar. Maar nu is deze plek vreemd voor me. Gisteren was het nog goed. Niets had erop gewezen dat ik hier nu op deze manier zou staan. Het voelt niet goed om hier te zijn. Toch weet ik dat ik dit moet doen. Ik moet hem spreken. Ik moet zeggen dat het me spijt. Want spijt heb ik, en hoe. Ik weet dat ik de meest geweldige jongen door mijn vingers heb laten glippen. En waarvoor? Mijn zogenaamde carrière. Gisteren had ik gedacht dat hij wel zou begrijpen dat mijn werk op dit moment voor ging. Nu begrijp ik mezelf niet eens meer. Ik weet niet wat me bezielde. Waarom had ik gezegd dat ik mijn werk belangrijker vond dan hem? Dit is namelijk niet zo. Hij is het belangrijkste in mijn leven, hoe cliché het ook mag klinken. Zonder hem ben ik niets en zal ik ook nooit iets zijn.
Ik doe de deur van de auto achter me dicht en tel de stappen tot aan de voordeur. Het zijn er veertien. Veertien maanden waren we samen. Ik klop op de deur, drie keer. Drie maal hadden we ruzie in die veertien maanden. Ik begin gek te worden van mezelf. Ik moet ophouden met tellen. Tellen is iets wat ik doe als ik zenuwachtig ben. Hoe zeer ik het ook haat, ik kan het niet tegenhouden. Zo kan ik ook niet tegenhouden dat ik tel hoelang het duurt voordat hij de deur opendoet. Het zijn er nu al meer dan twintig. Ik probeer me te herinneren of er iets in onze relatie is dat iets te maken heeft met het getal twintig. Vast wel, maar intussen zijn het er al dertig. Ik klop nog eens, nu maar één keer. Eén. We hadden één eerste kus. Ook zijn we één keer uit elkaar gegaan. Met het getal één begint en eindigt onze relatie. Ik staar naar de deur. Opeens hoor ik dat hij kraakt. Er staat iemand achter die hem open probeert te doen. Ik herken de krullen, het gezicht, het lichaam, zelfs de kleding.
“O,” zegt hij kort, als hij mij ziet. Ik zwijg. Wat moet ik zeggen? Hij zegt immers ook niet meer dan ‘O’. Natuurlijk realiseer ik me dat ik iets moet zeggen. Ik kan hier moeilijk blijven staan. Ik kijk hem aan. Op de een of andere vreemde manier lijkt hij me te begrijpen, zonder dat ik iets zeg. Hij doet de deur een stuk verder open en doet een stap opzij. Hij wil dat ik binnenkom, zegt hij daarmee. Maar wil ik dat? Ik sluit mijn ogen even en probeer me te bedenken wat ik wil. Tot mijn verbazing merk ik dat ik naar binnen loop. Het is alsof iemand anders mijn lichaam overgenomen heeft. Maar goed ook, want anders was ik daar maar blijven staan. Ik loop door naar de keuken en merk dat er hier niets is veranderd sinds gister. Het is vreemd. Ik weet niet wat ik had verwacht. Voor mijn gevoel is er zoveel veranderd, maar dit is niet te zien aan het huis. Het is alsof het leven gewoon is doorgegaan. Ook hij komt de keuken binnen en sluit de deur achter zich. Hij kijkt me aan. Ik weet dat ik nu iets hoor te zeggen, maar dat doe ik niet. Ik moet eerst nog de goede woorden vinden. Gister heb ik al genoeg kapot gemaakt met woorden. Dit zou niet nog een keer gebeuren. Na een tijdje sta ik op en loop naar hem toe. Hij pakt mijn handen vast. Het is alsof ik door deze aanraking weet wat ik moet zeggen. Het is simpel:
“Het spijt me.”
Ik vind het totaal niet erg om kritiek te krijgen! Nou is dit iets wat ik in ongeveer een half uurtje heb geschreven, dus ik neem aan dat er genoeg te verbeteren valt

Mijn auto slaat af. Het is niet erg, ik ben toch al op plaats van bestemming aangekomen. Op deze plek ben ik al vaak geweest. Tot voor kort kwam ik hier elke dag, soms bleef ik hier zelfs meerdere dagen achter elkaar. Maar nu is deze plek vreemd voor me. Gisteren was het nog goed. Niets had erop gewezen dat ik hier nu op deze manier zou staan. Het voelt niet goed om hier te zijn. Toch weet ik dat ik dit moet doen. Ik moet hem spreken. Ik moet zeggen dat het me spijt. Want spijt heb ik, en hoe. Ik weet dat ik de meest geweldige jongen door mijn vingers heb laten glippen. En waarvoor? Mijn zogenaamde carrière. Gisteren had ik gedacht dat hij wel zou begrijpen dat mijn werk op dit moment voor ging. Nu begrijp ik mezelf niet eens meer. Ik weet niet wat me bezielde. Waarom had ik gezegd dat ik mijn werk belangrijker vond dan hem? Dit is namelijk niet zo. Hij is het belangrijkste in mijn leven, hoe cliché het ook mag klinken. Zonder hem ben ik niets en zal ik ook nooit iets zijn.
Ik doe de deur van de auto achter me dicht en tel de stappen tot aan de voordeur. Het zijn er veertien. Veertien maanden waren we samen. Ik klop op de deur, drie keer. Drie maal hadden we ruzie in die veertien maanden. Ik begin gek te worden van mezelf. Ik moet ophouden met tellen. Tellen is iets wat ik doe als ik zenuwachtig ben. Hoe zeer ik het ook haat, ik kan het niet tegenhouden. Zo kan ik ook niet tegenhouden dat ik tel hoelang het duurt voordat hij de deur opendoet. Het zijn er nu al meer dan twintig. Ik probeer me te herinneren of er iets in onze relatie is dat iets te maken heeft met het getal twintig. Vast wel, maar intussen zijn het er al dertig. Ik klop nog eens, nu maar één keer. Eén. We hadden één eerste kus. Ook zijn we één keer uit elkaar gegaan. Met het getal één begint en eindigt onze relatie. Ik staar naar de deur. Opeens hoor ik dat hij kraakt. Er staat iemand achter die hem open probeert te doen. Ik herken de krullen, het gezicht, het lichaam, zelfs de kleding.
“O,” zegt hij kort, als hij mij ziet. Ik zwijg. Wat moet ik zeggen? Hij zegt immers ook niet meer dan ‘O’. Natuurlijk realiseer ik me dat ik iets moet zeggen. Ik kan hier moeilijk blijven staan. Ik kijk hem aan. Op de een of andere vreemde manier lijkt hij me te begrijpen, zonder dat ik iets zeg. Hij doet de deur een stuk verder open en doet een stap opzij. Hij wil dat ik binnenkom, zegt hij daarmee. Maar wil ik dat? Ik sluit mijn ogen even en probeer me te bedenken wat ik wil. Tot mijn verbazing merk ik dat ik naar binnen loop. Het is alsof iemand anders mijn lichaam overgenomen heeft. Maar goed ook, want anders was ik daar maar blijven staan. Ik loop door naar de keuken en merk dat er hier niets is veranderd sinds gister. Het is vreemd. Ik weet niet wat ik had verwacht. Voor mijn gevoel is er zoveel veranderd, maar dit is niet te zien aan het huis. Het is alsof het leven gewoon is doorgegaan. Ook hij komt de keuken binnen en sluit de deur achter zich. Hij kijkt me aan. Ik weet dat ik nu iets hoor te zeggen, maar dat doe ik niet. Ik moet eerst nog de goede woorden vinden. Gister heb ik al genoeg kapot gemaakt met woorden. Dit zou niet nog een keer gebeuren. Na een tijdje sta ik op en loop naar hem toe. Hij pakt mijn handen vast. Het is alsof ik door deze aanraking weet wat ik moet zeggen. Het is simpel:
“Het spijt me.”
Ik vind het totaal niet erg om kritiek te krijgen! Nou is dit iets wat ik in ongeveer een half uurtje heb geschreven, dus ik neem aan dat er genoeg te verbeteren valt
