Smaragdgroene ogen (tijdelijke titel)
Geplaatst: 25 aug 2009 17:10
Hoi,
... ik heb al heel veel proberen een verhaal af te schrijven, maar steeds vind ik het slecht en wordt ik het beu.
Dus nu plaats ik het hier en hoop ik op heel veel tips en commentaar.
Alles wat je dwarszit over mijn verhaal, schrijfstijl, ... mag je hier zeggen, maar doe het beleefd. Ik zou het fijn vinden als je ook zegt hóé ik het beter kan doen, dat zou me al een heel eind op weg helpen.
Ik heb geen proloog, die schrijf ik meestal pas aan het eind (
).
Ik post nu maar een stuk van hoofdstuk één, anders krijg je een hele lap tekst, en dat wil ik niemand aandoen
Verbaasd keek ik om me heen. Wat een drukte! Leerlingen liepen af en aan, maar niemand lette op mij. Ik, een onbeduidend persoontje. Niemand kende me, niemand deed de moeite me te leren kennen. Ik wist niet waar ik heen moest.
Wat moest ik doen?
Waar moest ik heen?
Wat, wat, wat?
Niemand wilde me helpen. Zagen ze me niet?
Een harde knal, een pijnscheut in mij zij. Verdoofd keek ik op, naar de jongen die me zojuist omver had gelopen.
Iedereen begon te lachen. Ze lachten me uit. Ze lachten me uit omdat ik onzichtbaar en onbetekenend was.
Ik zat in de eetzaal, kijkend naar het eten op mijn bord. Ik nam een hapje van de vis. “Hé,” zei iemand. “Yalena was het toch?”
Ik keek opzij. Mijn hart jubelde, ze praatten tegen me!
“O, eh... nee, laat maar,” zei de persoon, en mijn blijheid was als sneeuw voor de zon verdwenen. Ik staarde terug naar mijn bord, naar de vis die onherkenbaar was. Daar was ik blij om; ik zou hem niet hebben kunnen eten als ik zijn holle ogen zag, zijn staart die ooit bewoog. Ik zette de gedachte van me af en nam nog een hap. Tranen sprongen me in de ogen. Wat...?
Maar ik zag iedereen gniffelen en snapte dat ze me beet hadden. De jongen naast me zwaaide triomfantelijk met het pepervaatje.
Ik kwam overeind met tranen in mijn ogen. “Nee,” zei ik. “Nee, nee, nee. Ik wil niet.” Ik kneep mijn ogen stijf dicht, tot ik vormen begon te onderscheiden. Was dat normaal? Ik deed ze terug open en wreef met mijn vuisten. “Ik wil niet,” fluisterde ik nog een keer zacht.
Toen knipte het licht aan. “Yalena? Ben je wakker?” vroeg mijn moeder zacht. Ik keek haar met betraande ogen aan. Troosten kwam ze naast me zitten, en ze nam me in haar armen. “Ach, meid.” Ze wreef over mijn donkerbruine haren. “Zit je in over morgen?”
Ik knikte met mijn hoofd tegen haar borst. Woorden waren overbodig, want mijn moeder had hetzelfde meegemaakt.
Ik glimlachte even bij de gedachte aan mijn moeder die onzeker was. Sandra Adriannas, altijd in mantelpakjes en met een zelfzekere glimlach op haar gezicht. Het was moeilijk om me haar twijfelend voor te stellen. Mam werkte bij het succesvolste tijdschrift van het land, als hoofdredactrice. Ze deed haar job graag, maar ze had heel onregelmatige uren.
Pap, Roland Rickman, werkte als makelaar bij zijn eigen bedrijf. Ook hij draaide veel uren, en dat maakte dat Pim en ik hen niet veel zagen. We hadden een kindermeisje, Nona, en hoe leuk ze ook was, ze kon onze ouders niet vervangen.
Daarom dat ik naar kostschool moest.
Eerst had het me leuk geleken, en ik had volmondig ‘ja’ gezegd, maar nu het moment zo dichtbij was, begon ik te twijfelen. Ik wilde niet weg. Ik wilde niet alleen toekomen op een vreemde school, slapen bij vreemden op de kamer. Ik wilde mijn weg niet zoeken en verdwalen, de regels leren en zo snel weer vergeten. Ik wilde mam en pap en Pim en Nona en al mijn vriendinnen niet achterlaten. Maar het moest.
En ik zou hen natuurlijk terug zien.
“Het wordt leuk, geloof me maar,” zei mam. “Het is even wennen, maar het wént wel.”
“Echt?” vroeg ik gesmoord. De tranen waren opgehouden, maar nu stroomden ze opnieuw.
“Kijk me eens aan,” zei mam en ze hield mijn gezicht een eindje van zich af. “Als er iemand expert is op dat gebied, dan ben ik het toch wel?” Ze keek me stralend aan.
“Ja,” moest ik toegeven, en ik glimlachte even terug.
“Wel dan,” zei mam. “Geloof me nou maar en geniet nog van je nachtrust. Morgen is het vroeg dag.” Ze knipoogde en gaf me toen een zoen op mijn voorhoofd. “Welterusten, schat.” Nadat ze me opnieuw had toegedekt, liep ze de kamer uit en deed de deur zachtjes toe. Het duurde nog een tijdje voor ik kon stoppen met piekeren en ik in een lichte, droomloze slaap viel.
... ik heb al heel veel proberen een verhaal af te schrijven, maar steeds vind ik het slecht en wordt ik het beu.

Dus nu plaats ik het hier en hoop ik op heel veel tips en commentaar.

Alles wat je dwarszit over mijn verhaal, schrijfstijl, ... mag je hier zeggen, maar doe het beleefd. Ik zou het fijn vinden als je ook zegt hóé ik het beter kan doen, dat zou me al een heel eind op weg helpen.
Ik heb geen proloog, die schrijf ik meestal pas aan het eind (

Ik post nu maar een stuk van hoofdstuk één, anders krijg je een hele lap tekst, en dat wil ik niemand aandoen

HOOFDSTUK ÉÉN
“Crash”
Die avond deed ik alles trager, aandachtiger dan gewoonlijk. Ik gooide mijn kleren niet achteloos in de richting van de stoel, hopend dat ze juist terechtkwamen, maar liep langzaam naar de stoel toe, plooide mijn kleren één voor één goed, en gaf ze een plaats. Ik trok mijn nachtkleed niet razendsnel aan, maar liet het over mijn lichaam glijden, genietend van de stof tegen mijn huid. Ik sprong niet in mijn bed, daarbij een halve salto makend, maar liep er langzaam heen, ging zitten en keek mijn kamer rond. In stilte nam ik afscheid van alles wat al zo lang mijn thuis was. Pas toen ik dat gedaan had, liet ik me langzaam zakken. Traag tilde ik mijn deken op en legde het over me heen. Ik kneep in de stof. Dit deken zou ik niet meehebben. Toen ik nog eens gedag had gezegd aan mijn kasten, muren, spiegels, tafels, zocht ik met mijn hand naar de lichtschakelaar. Toen de knop omdraaide, sloot ik een hoofdstuk in mijn leven af.“Crash”
Verbaasd keek ik om me heen. Wat een drukte! Leerlingen liepen af en aan, maar niemand lette op mij. Ik, een onbeduidend persoontje. Niemand kende me, niemand deed de moeite me te leren kennen. Ik wist niet waar ik heen moest.
Wat moest ik doen?
Waar moest ik heen?
Wat, wat, wat?
Niemand wilde me helpen. Zagen ze me niet?
Een harde knal, een pijnscheut in mij zij. Verdoofd keek ik op, naar de jongen die me zojuist omver had gelopen.
Iedereen begon te lachen. Ze lachten me uit. Ze lachten me uit omdat ik onzichtbaar en onbetekenend was.
Ik zat in de eetzaal, kijkend naar het eten op mijn bord. Ik nam een hapje van de vis. “Hé,” zei iemand. “Yalena was het toch?”
Ik keek opzij. Mijn hart jubelde, ze praatten tegen me!
“O, eh... nee, laat maar,” zei de persoon, en mijn blijheid was als sneeuw voor de zon verdwenen. Ik staarde terug naar mijn bord, naar de vis die onherkenbaar was. Daar was ik blij om; ik zou hem niet hebben kunnen eten als ik zijn holle ogen zag, zijn staart die ooit bewoog. Ik zette de gedachte van me af en nam nog een hap. Tranen sprongen me in de ogen. Wat...?
Maar ik zag iedereen gniffelen en snapte dat ze me beet hadden. De jongen naast me zwaaide triomfantelijk met het pepervaatje.
Ik kwam overeind met tranen in mijn ogen. “Nee,” zei ik. “Nee, nee, nee. Ik wil niet.” Ik kneep mijn ogen stijf dicht, tot ik vormen begon te onderscheiden. Was dat normaal? Ik deed ze terug open en wreef met mijn vuisten. “Ik wil niet,” fluisterde ik nog een keer zacht.
Toen knipte het licht aan. “Yalena? Ben je wakker?” vroeg mijn moeder zacht. Ik keek haar met betraande ogen aan. Troosten kwam ze naast me zitten, en ze nam me in haar armen. “Ach, meid.” Ze wreef over mijn donkerbruine haren. “Zit je in over morgen?”
Ik knikte met mijn hoofd tegen haar borst. Woorden waren overbodig, want mijn moeder had hetzelfde meegemaakt.
Ik glimlachte even bij de gedachte aan mijn moeder die onzeker was. Sandra Adriannas, altijd in mantelpakjes en met een zelfzekere glimlach op haar gezicht. Het was moeilijk om me haar twijfelend voor te stellen. Mam werkte bij het succesvolste tijdschrift van het land, als hoofdredactrice. Ze deed haar job graag, maar ze had heel onregelmatige uren.
Pap, Roland Rickman, werkte als makelaar bij zijn eigen bedrijf. Ook hij draaide veel uren, en dat maakte dat Pim en ik hen niet veel zagen. We hadden een kindermeisje, Nona, en hoe leuk ze ook was, ze kon onze ouders niet vervangen.
Daarom dat ik naar kostschool moest.
Eerst had het me leuk geleken, en ik had volmondig ‘ja’ gezegd, maar nu het moment zo dichtbij was, begon ik te twijfelen. Ik wilde niet weg. Ik wilde niet alleen toekomen op een vreemde school, slapen bij vreemden op de kamer. Ik wilde mijn weg niet zoeken en verdwalen, de regels leren en zo snel weer vergeten. Ik wilde mam en pap en Pim en Nona en al mijn vriendinnen niet achterlaten. Maar het moest.
En ik zou hen natuurlijk terug zien.
“Het wordt leuk, geloof me maar,” zei mam. “Het is even wennen, maar het wént wel.”
“Echt?” vroeg ik gesmoord. De tranen waren opgehouden, maar nu stroomden ze opnieuw.
“Kijk me eens aan,” zei mam en ze hield mijn gezicht een eindje van zich af. “Als er iemand expert is op dat gebied, dan ben ik het toch wel?” Ze keek me stralend aan.
“Ja,” moest ik toegeven, en ik glimlachte even terug.
“Wel dan,” zei mam. “Geloof me nou maar en geniet nog van je nachtrust. Morgen is het vroeg dag.” Ze knipoogde en gaf me toen een zoen op mijn voorhoofd. “Welterusten, schat.” Nadat ze me opnieuw had toegedekt, liep ze de kamer uit en deed de deur zachtjes toe. Het duurde nog een tijdje voor ik kon stoppen met piekeren en ik in een lichte, droomloze slaap viel.