Genen
Geplaatst: 14 nov 2008 18:48
Ja, sorry voor al die zware verhalen.
-
‘Mam, ik heb koekjes gebakken.’ Hoopvol werp ik een blik op mijn moeder. Die kijkt niet op of om, en gaat door met koken. ‘Mam, we hebben bij Myra koekjes gebakken. Wil je er eentje?’
‘Dom wicht dat je er bent! Sta ik me hier in de keuken zo uit te sloven voor je, eten te koken en dan ga jij vragen of ik een van die smerige kóekjes van jou wil!’
Ze loopt op me af en geeft een tik in mijn gezicht. Nog een, en nog een.
‘Ga naar je kamer, wicht.’
‘Ja, mama.’
14-12-1970
‘Mama, wil je met me spelen?’ Ik zit op de grond met mijn barbiepoppen. Mijn moeder kijkt TV en gebaart dat ik stil moet zijn. Een half uur houd ik mijn mond en speel in mijn eentje.
‘Mam,’ probeer ik nog eens. ‘Mam, wil je met me spelen?’
‘Hou je mond nou gewoon!’ Mijn moeder is opgestaan en komt dreigend op me af. ‘Het is altijd hetzelfde met jou! Nooit kan ik even normaal iets voor mezelf doen zonder dat jij er weer doorheen moet praten. Je bent waardeloos, Vera! Wat heb ik nou aan jou? Je bent alleen maar lastig!’
De woorden dringen door tot in mijn ziel en daar sla ik ze zorgvuldig op om nooit weer te vergeten. Ze blijven daar plakken, steken. Ik zal ze altijd onthouden, bij me dragen. Tot mijn dood. Die kapotmakende woorden die zich vormen tot zinnen van mijn moeder. Mijn bloedeigen moeder.
‘Sorry, mama.’
‘Ga naar je kamer, en je komt er voordat we gaan eten niet weer uit.’ Ze geeft me een duw, ik struikel, krabbel op.
‘Ja mama.’
09-01-1971
‘Mama, ik heb me pijn gedaan.’ Huilend stap ik over de drempel. ‘De jongens van school, ze klierden me en toen ik naar huis rende viel ik in de modder, en schaafde ik mijn knie aan de stoep.’ Nu móet ze wel medelijden met me hebben. Ik heb pijn!
‘Smerig kind!’ roept mijn moeder in plaats van ‘O, lieverd, wat hebben ze je aangedaan?’. En in plaats van dat ze me vasthoudt en zegt dat ze naar de juf gaat om erover te praten werpt ze een blik op mijn kleren en trekt me omhoog. ‘Vies kind! Kijk nou naar jezelf, je mooie jurkje! En kijk naar mijn vloer! Wat heb je gedaan?!’
‘Ik kon er niets aan doen. De jongens zaten achter me aan en-’
‘Wat kunnen mij die jongens nou schelen? En kijk naar je knie, hoe kríjg je het voor elkaar zo’n lelijke schaafwond erop te krijgen?’
‘Ik viel mama, en-’
‘Stilte!’ roept mijn moeder. ‘Ik heb het helemaal gehad met jou. Het wordt tijd dat jij eens je lesje leert. Meekomen.’ Mijn moeder sleurt me hardhandig mee naar de woonkamer, doet daar haar riem af, trekt mijn broek naar beneden en slaat met de riem op mijn billen.
Het gaat maar door. De tikken, ze komen venijnig hard aan en ik raak de tel kwijt. Ze houdt niet op en blijft slaan, rammen.
‘Mama, hou op!’ smeek ik haar. ‘Au, mama, hou op. Stop!’ De pijn dringt door in mijn hele lichaam, het steekt, het schroeit. Mijn billen branden en ik voel me gebroken.
Mijn moeder houdt op met slaan, pakt mijn arm en sleept me mee naar het raam. In de tuin trekt ze al mijn kleren uit en doet dan de deur weer op slot. Dat is de enige deur naar binnen en voor de rest staat er alleen maar een schutting in de tuin, zonder deur.
‘Dit zal je leren je kleren vies te maken, rotkind!’
In mijn nakie sta ik voor het raam te gillen en te schreeuwen. ‘Laat me erin, mama! Alsjeblieft!’
Mijn moeder grinnikt, pakt haar jas en doet de deur van de woonkamer dicht en even later hoor ik de voordeur dichtslaan. Ze heeft me verlaten. Ze heeft me achtergelaten in mijn nakie in de tuin.
Ik draai me om, draai mijn nek om en kijk in het raam, dat licht reflecteert maar goed genoeg om de rode striemen op mijn billen te zien. Ik laat me verloren naar beneden zakken met mijn armen om me heen. Het zitten doet pijn. Langzamerhand krijg ik het koud. Die nacht is ze niet meer teruggekomen, ik heb de hele nacht koud en eenzaam wakker gelegen in de tuin.
Pas 's ochtens kwam ze weer terug, en toen moest ik direct weer naar school.
23-01-1971
Ik kom uit school, leg mijn rugtas op de vloer in de gang en loop naar de kapstok om mijn jas op te hangen. Mijn moeder komt aangestormd.
‘Lui kind! Kan je niet eens je eigen rugtas even opruimen?’ tiert ze.
‘Ik was nog bezig met mijn jas op te hangen,’ zeg ik snel.
‘Kan me niet schelen, je moet leren je eigen spullen op te ruimen. Hoe dúrf je er vanuit te gaan dat ik alles maar achter die luie reet van jou opruim!?’
‘Maar mama-’
‘Jij bent het grootste, vervelendste mormel dat ik ooit gezien heb.’
Ik sla mijn ogen neer en zeg niks meer. Het heeft geen zin, ze hoort me niet. Dit is niet mijn moeder, dat kan niet. Moeders zijn lief, dat zie ik zelf bij vriendinnetjes. Dit kán niet mijn moeder zijn. Ik kijk haar aan, haar ogen staan vol haat. Ze staart me aan, zo intens vol kwaadheid. Wat heeft haar zo verbitterd gemaakt?
Ze rent weg, en ik denk dat ik van haar af ben maar als ze terugkomt sleurt ze me mee naar de badkamer en duwt daar mijn hoofd in de badkuip. Ze houdt me minstens tien seconden onder water en trekt me dan ruw weer omhoog. Ik hap naar adem.
‘Hou op, mama, alsjeblieft!’
Ze duwt mijn hoofd weer naar beneden, onder water, ik krijg geen lucht en voel hoe mijn luchtpijpen afgeklemd worden.
‘Mama, nee! Niet nog een keer, alsjeblieft!’ roep ik uit alle macht maar ze hoort me gewoon niet. Of ze wil het niet horen.
‘Hou je kop, rotkind. Je moet gewoon je spullen achter je reet opruimen.’ Weer duwt ze me onder water, dit keer langer. Ik denk even dat ze me niet meer omhoog zal trekken, dat ik zal sterven, als ze me hardhandig aan mijn haren omhoog trekt.
‘Je lesje geleerd?’ vraagt ze.
‘Ja mama.’ Ik leun tegen de badrand aan, mijn ogen dicht, zwaar ademend. Ik dacht echt dat ze me zou vermoorden.
Ik leef nog, ik leef nog, is het enige wat ik kan denken.
22-11-2008
Zo ging het nog jaren door, tot op de dag van vandaag. Ze heeft mijn jeugd verpest, verwoest. Ze ging met me om alsof ik een of andere boksbal was in plaats van haar kind. Ik heb in mijn nakie in de tuin gestaan terwijl zij zichzelf in de kroeg ging bezatten, en ze heeft me onder in bad gedompeld om te zien hoe lang ik het vol zou houden.
Ik kan er nog steeds niet bij, hoe kan iemand zo wreed zijn?
Gisteren belde ze me op en toen heb ik een besluit genomen.
‘Liefje,’ heeft ze gezegd. ‘Je oude moeder heeft een paar pilletjes van de apotheek nodig, zou jij die voor me kunnen halen?’
‘Nee, mam, daar heb ik geen tijd voor.’
‘Je bent een egoïstisch kreng, Vera,’ riep ze door de hoorn. ‘Je denkt alleen maar aan jezelf, terwijl dat geeneens nut heeft want je bent niets waard. Je kunt nog zo hard aan jezelf werken maar niemand wil jou. Iedereen kotst je uit. Je collega’s, je vriendinnen, ík. Achter om je rug. Jij bent niets en je zult nooit iets worden.’
‘Mam, hou op,’ heb ik gezegd. Ik was het zat uitgefoeterd te worden.
‘Iemand die het niet eens over heeft voor haar oude moeder even naar de apotheek te rijden, is lui en egoïstisch en wreed.’
Ik kon mijn oren niet geloven. En zij, die me sloeg toen ik drie jaar oud was, dat is niet wreed, meedogenloos? Ze is ziek, om me op te bellen om te zeggen dat ik egoïstisch en lui ben terwijl ik me kapot werk om rond te komen, en haar zelfs nog een maandelijkse toelage stuur. Er knapte iets in me, ze is ziek, écht ziek in haar hoofd. Ik haat haar, ik voel echte haat voor haar en niets anders. Ik heb geen één mooie herinnering aan haar.
Zij heeft mijn leven verpest, en daar zal ze voor boeten.
Ik rij naar de apotheek om de pillen op te halen en ga erna door naar het huis van mijn moeder. Ik druk op de bel, en als mijn moeder opendoet kijkt ze verrast op en trekt me dan ruw naar binnen.
‘Waar kom je voor, trut? Om je oude moeder te vertellen dat ze gelijk heeft? Dat je niets waard bent, dat je niks bent en geen toekomst hebt.’
‘Integendeel.’ Ik overhandig haar het potje pillen en kijk haar aan. Er is niks van mijn gezicht af te lezen; geen enkele emotie. Ik pak mijn tas en haal er een pistool uit.
‘Mam, je hebt mijn leven verpest.’
Ze kijkt op, ziet het pistool dat ik op haar richt. Ze lacht. ‘Wat wil je doen, lieve meid? Je oude moeder vermoorden?’
‘Waarom? Waarom heb jij mij zoveel pijn gedaan? Zowel lichamelijk als geestelijk!’
‘Ik heb je nooit gewild. Nooit.’
‘Waarom niet?’
‘Je vader was een zak.’
‘En daar moest ik voor boeten?’
‘Laten we het daar maar op houden.’
‘Je bent ziek.’
‘Waarom denk je dat ik pillen slik.’
‘In je hoofd bedoel ik.’
‘Wat jij wil.’
‘Waarom moest je mijn leven zo enorm verwoesten? Ik slaap niet, ik eet niet. Ik word achtervolgd door mijn verleden, nog elke dag voel ik de pijn die ik voelde toen ik drie was.’
‘Je bent geen kind meer, stel je niet zo aan. Je bent verdomme veertig, zeik niet zo.’
‘Mama, jij verpestte mijn leven!’ Ik wil me sterk voelen, met dat pistool in mijn hand op haar gericht. Ik wil dat ze bang is, zich bedreigd door me voelt. Maar in plaats daarvan voel ik me zo slap als een dweil en lacht zíj me uit. ‘Ik kan nooit meer verder met leven. Ik ben verpest.’
‘Dat was je al, vanaf het moment dat je geboren werd was je verpest. Je was als baby al lelijk, maar het is er nooit beter op geworden. Wees gerust, je hebt het van je vader. Je leek zó erg op hem. Ik kon je niet uitstaan. Ik heb geen dag spijt gehad van het tóen.’
Toen; de momenten dat ze me martelde. Mijn geest kwelde. Als ze me sloeg met een riem of probeerde me te verdrinken.
‘Vermoord me dan,’ zegt ze koeltjes. ‘Toe dan. Ga maar lekker in de bak zitten voor de moord op je moeder.’
‘Nee, mam. Ik ben niet zoals jij. Jij hebt echt geen gevoel in dat hele zielige hart van jou, hè? Jij hebt geen leven. Jij bent abnormaal, je bent ziek.’
‘Ja ja, dat noemen we projectie. Dingen, eigenschappen die jezelf bezit, op een ander projecteren. Ik bedoel; wie staat hier nou op wie met een pistool gericht? Maar ik neem het je niet kwalijk, ik kan het hebben, dus toe maar, scheldt maar. Vermoord me maar.’
‘Ik kan het niet meer. Ik houd het niet meer vol. Het is gebeurd. Je hebt mij kapotgemaakt.’ Ik had graag geweten hoe mijn moeder gereageerd had.
Ik beweeg het pistool vanuit de richting van mijn moeder naar mezelf, zet de loop aan mijn hoofd en haal de trekker over. Een oorverdovende knal klinkt na in mijn trommelvliezen.
Ik had zó graag geweten hoe mijn moeder gereageerd had.
Het lijkt alsof ik engelenmuziek hoor, en het wordt wit. De pijn in mijn diepste neemt algauw af en ik zie een fel licht. De muziek is hoog, met een viool er doorheen. Ik voel me verlost. Verlost van mijn pijn, van mijn gedachten.
Ik val neer, op de grond.
Verlost van mijn verleden.
Verlost van mijn moeder.
Opluchting.
Mijn bloeddruk daalt, het leven vloeit uit me weg. Mijn geest bevrijdt zich en verlaat mijn lichaam. Mijn hart stopt met pompen, en de dood neemt de overmacht.
Ik sterf.

-

OV’s got talent! 33; Genen
02-12-1970‘Mam, ik heb koekjes gebakken.’ Hoopvol werp ik een blik op mijn moeder. Die kijkt niet op of om, en gaat door met koken. ‘Mam, we hebben bij Myra koekjes gebakken. Wil je er eentje?’
‘Dom wicht dat je er bent! Sta ik me hier in de keuken zo uit te sloven voor je, eten te koken en dan ga jij vragen of ik een van die smerige kóekjes van jou wil!’
Ze loopt op me af en geeft een tik in mijn gezicht. Nog een, en nog een.
‘Ga naar je kamer, wicht.’
‘Ja, mama.’
14-12-1970
‘Mama, wil je met me spelen?’ Ik zit op de grond met mijn barbiepoppen. Mijn moeder kijkt TV en gebaart dat ik stil moet zijn. Een half uur houd ik mijn mond en speel in mijn eentje.
‘Mam,’ probeer ik nog eens. ‘Mam, wil je met me spelen?’
‘Hou je mond nou gewoon!’ Mijn moeder is opgestaan en komt dreigend op me af. ‘Het is altijd hetzelfde met jou! Nooit kan ik even normaal iets voor mezelf doen zonder dat jij er weer doorheen moet praten. Je bent waardeloos, Vera! Wat heb ik nou aan jou? Je bent alleen maar lastig!’
De woorden dringen door tot in mijn ziel en daar sla ik ze zorgvuldig op om nooit weer te vergeten. Ze blijven daar plakken, steken. Ik zal ze altijd onthouden, bij me dragen. Tot mijn dood. Die kapotmakende woorden die zich vormen tot zinnen van mijn moeder. Mijn bloedeigen moeder.
‘Sorry, mama.’
‘Ga naar je kamer, en je komt er voordat we gaan eten niet weer uit.’ Ze geeft me een duw, ik struikel, krabbel op.
‘Ja mama.’
09-01-1971
‘Mama, ik heb me pijn gedaan.’ Huilend stap ik over de drempel. ‘De jongens van school, ze klierden me en toen ik naar huis rende viel ik in de modder, en schaafde ik mijn knie aan de stoep.’ Nu móet ze wel medelijden met me hebben. Ik heb pijn!
‘Smerig kind!’ roept mijn moeder in plaats van ‘O, lieverd, wat hebben ze je aangedaan?’. En in plaats van dat ze me vasthoudt en zegt dat ze naar de juf gaat om erover te praten werpt ze een blik op mijn kleren en trekt me omhoog. ‘Vies kind! Kijk nou naar jezelf, je mooie jurkje! En kijk naar mijn vloer! Wat heb je gedaan?!’
‘Ik kon er niets aan doen. De jongens zaten achter me aan en-’
‘Wat kunnen mij die jongens nou schelen? En kijk naar je knie, hoe kríjg je het voor elkaar zo’n lelijke schaafwond erop te krijgen?’
‘Ik viel mama, en-’
‘Stilte!’ roept mijn moeder. ‘Ik heb het helemaal gehad met jou. Het wordt tijd dat jij eens je lesje leert. Meekomen.’ Mijn moeder sleurt me hardhandig mee naar de woonkamer, doet daar haar riem af, trekt mijn broek naar beneden en slaat met de riem op mijn billen.
Het gaat maar door. De tikken, ze komen venijnig hard aan en ik raak de tel kwijt. Ze houdt niet op en blijft slaan, rammen.
‘Mama, hou op!’ smeek ik haar. ‘Au, mama, hou op. Stop!’ De pijn dringt door in mijn hele lichaam, het steekt, het schroeit. Mijn billen branden en ik voel me gebroken.
Mijn moeder houdt op met slaan, pakt mijn arm en sleept me mee naar het raam. In de tuin trekt ze al mijn kleren uit en doet dan de deur weer op slot. Dat is de enige deur naar binnen en voor de rest staat er alleen maar een schutting in de tuin, zonder deur.
‘Dit zal je leren je kleren vies te maken, rotkind!’
In mijn nakie sta ik voor het raam te gillen en te schreeuwen. ‘Laat me erin, mama! Alsjeblieft!’
Mijn moeder grinnikt, pakt haar jas en doet de deur van de woonkamer dicht en even later hoor ik de voordeur dichtslaan. Ze heeft me verlaten. Ze heeft me achtergelaten in mijn nakie in de tuin.
Ik draai me om, draai mijn nek om en kijk in het raam, dat licht reflecteert maar goed genoeg om de rode striemen op mijn billen te zien. Ik laat me verloren naar beneden zakken met mijn armen om me heen. Het zitten doet pijn. Langzamerhand krijg ik het koud. Die nacht is ze niet meer teruggekomen, ik heb de hele nacht koud en eenzaam wakker gelegen in de tuin.
Pas 's ochtens kwam ze weer terug, en toen moest ik direct weer naar school.
23-01-1971
Ik kom uit school, leg mijn rugtas op de vloer in de gang en loop naar de kapstok om mijn jas op te hangen. Mijn moeder komt aangestormd.
‘Lui kind! Kan je niet eens je eigen rugtas even opruimen?’ tiert ze.
‘Ik was nog bezig met mijn jas op te hangen,’ zeg ik snel.
‘Kan me niet schelen, je moet leren je eigen spullen op te ruimen. Hoe dúrf je er vanuit te gaan dat ik alles maar achter die luie reet van jou opruim!?’
‘Maar mama-’
‘Jij bent het grootste, vervelendste mormel dat ik ooit gezien heb.’
Ik sla mijn ogen neer en zeg niks meer. Het heeft geen zin, ze hoort me niet. Dit is niet mijn moeder, dat kan niet. Moeders zijn lief, dat zie ik zelf bij vriendinnetjes. Dit kán niet mijn moeder zijn. Ik kijk haar aan, haar ogen staan vol haat. Ze staart me aan, zo intens vol kwaadheid. Wat heeft haar zo verbitterd gemaakt?
Ze rent weg, en ik denk dat ik van haar af ben maar als ze terugkomt sleurt ze me mee naar de badkamer en duwt daar mijn hoofd in de badkuip. Ze houdt me minstens tien seconden onder water en trekt me dan ruw weer omhoog. Ik hap naar adem.
‘Hou op, mama, alsjeblieft!’
Ze duwt mijn hoofd weer naar beneden, onder water, ik krijg geen lucht en voel hoe mijn luchtpijpen afgeklemd worden.
‘Mama, nee! Niet nog een keer, alsjeblieft!’ roep ik uit alle macht maar ze hoort me gewoon niet. Of ze wil het niet horen.
‘Hou je kop, rotkind. Je moet gewoon je spullen achter je reet opruimen.’ Weer duwt ze me onder water, dit keer langer. Ik denk even dat ze me niet meer omhoog zal trekken, dat ik zal sterven, als ze me hardhandig aan mijn haren omhoog trekt.
‘Je lesje geleerd?’ vraagt ze.
‘Ja mama.’ Ik leun tegen de badrand aan, mijn ogen dicht, zwaar ademend. Ik dacht echt dat ze me zou vermoorden.
Ik leef nog, ik leef nog, is het enige wat ik kan denken.
22-11-2008
Zo ging het nog jaren door, tot op de dag van vandaag. Ze heeft mijn jeugd verpest, verwoest. Ze ging met me om alsof ik een of andere boksbal was in plaats van haar kind. Ik heb in mijn nakie in de tuin gestaan terwijl zij zichzelf in de kroeg ging bezatten, en ze heeft me onder in bad gedompeld om te zien hoe lang ik het vol zou houden.
Ik kan er nog steeds niet bij, hoe kan iemand zo wreed zijn?
Gisteren belde ze me op en toen heb ik een besluit genomen.
‘Liefje,’ heeft ze gezegd. ‘Je oude moeder heeft een paar pilletjes van de apotheek nodig, zou jij die voor me kunnen halen?’
‘Nee, mam, daar heb ik geen tijd voor.’
‘Je bent een egoïstisch kreng, Vera,’ riep ze door de hoorn. ‘Je denkt alleen maar aan jezelf, terwijl dat geeneens nut heeft want je bent niets waard. Je kunt nog zo hard aan jezelf werken maar niemand wil jou. Iedereen kotst je uit. Je collega’s, je vriendinnen, ík. Achter om je rug. Jij bent niets en je zult nooit iets worden.’
‘Mam, hou op,’ heb ik gezegd. Ik was het zat uitgefoeterd te worden.
‘Iemand die het niet eens over heeft voor haar oude moeder even naar de apotheek te rijden, is lui en egoïstisch en wreed.’
Ik kon mijn oren niet geloven. En zij, die me sloeg toen ik drie jaar oud was, dat is niet wreed, meedogenloos? Ze is ziek, om me op te bellen om te zeggen dat ik egoïstisch en lui ben terwijl ik me kapot werk om rond te komen, en haar zelfs nog een maandelijkse toelage stuur. Er knapte iets in me, ze is ziek, écht ziek in haar hoofd. Ik haat haar, ik voel echte haat voor haar en niets anders. Ik heb geen één mooie herinnering aan haar.
Zij heeft mijn leven verpest, en daar zal ze voor boeten.
Ik rij naar de apotheek om de pillen op te halen en ga erna door naar het huis van mijn moeder. Ik druk op de bel, en als mijn moeder opendoet kijkt ze verrast op en trekt me dan ruw naar binnen.
‘Waar kom je voor, trut? Om je oude moeder te vertellen dat ze gelijk heeft? Dat je niets waard bent, dat je niks bent en geen toekomst hebt.’
‘Integendeel.’ Ik overhandig haar het potje pillen en kijk haar aan. Er is niks van mijn gezicht af te lezen; geen enkele emotie. Ik pak mijn tas en haal er een pistool uit.
‘Mam, je hebt mijn leven verpest.’
Ze kijkt op, ziet het pistool dat ik op haar richt. Ze lacht. ‘Wat wil je doen, lieve meid? Je oude moeder vermoorden?’
‘Waarom? Waarom heb jij mij zoveel pijn gedaan? Zowel lichamelijk als geestelijk!’
‘Ik heb je nooit gewild. Nooit.’
‘Waarom niet?’
‘Je vader was een zak.’
‘En daar moest ik voor boeten?’
‘Laten we het daar maar op houden.’
‘Je bent ziek.’
‘Waarom denk je dat ik pillen slik.’
‘In je hoofd bedoel ik.’
‘Wat jij wil.’
‘Waarom moest je mijn leven zo enorm verwoesten? Ik slaap niet, ik eet niet. Ik word achtervolgd door mijn verleden, nog elke dag voel ik de pijn die ik voelde toen ik drie was.’
‘Je bent geen kind meer, stel je niet zo aan. Je bent verdomme veertig, zeik niet zo.’
‘Mama, jij verpestte mijn leven!’ Ik wil me sterk voelen, met dat pistool in mijn hand op haar gericht. Ik wil dat ze bang is, zich bedreigd door me voelt. Maar in plaats daarvan voel ik me zo slap als een dweil en lacht zíj me uit. ‘Ik kan nooit meer verder met leven. Ik ben verpest.’
‘Dat was je al, vanaf het moment dat je geboren werd was je verpest. Je was als baby al lelijk, maar het is er nooit beter op geworden. Wees gerust, je hebt het van je vader. Je leek zó erg op hem. Ik kon je niet uitstaan. Ik heb geen dag spijt gehad van het tóen.’
Toen; de momenten dat ze me martelde. Mijn geest kwelde. Als ze me sloeg met een riem of probeerde me te verdrinken.
‘Vermoord me dan,’ zegt ze koeltjes. ‘Toe dan. Ga maar lekker in de bak zitten voor de moord op je moeder.’
‘Nee, mam. Ik ben niet zoals jij. Jij hebt echt geen gevoel in dat hele zielige hart van jou, hè? Jij hebt geen leven. Jij bent abnormaal, je bent ziek.’
‘Ja ja, dat noemen we projectie. Dingen, eigenschappen die jezelf bezit, op een ander projecteren. Ik bedoel; wie staat hier nou op wie met een pistool gericht? Maar ik neem het je niet kwalijk, ik kan het hebben, dus toe maar, scheldt maar. Vermoord me maar.’
‘Ik kan het niet meer. Ik houd het niet meer vol. Het is gebeurd. Je hebt mij kapotgemaakt.’ Ik had graag geweten hoe mijn moeder gereageerd had.
Ik beweeg het pistool vanuit de richting van mijn moeder naar mezelf, zet de loop aan mijn hoofd en haal de trekker over. Een oorverdovende knal klinkt na in mijn trommelvliezen.
Ik had zó graag geweten hoe mijn moeder gereageerd had.
Het lijkt alsof ik engelenmuziek hoor, en het wordt wit. De pijn in mijn diepste neemt algauw af en ik zie een fel licht. De muziek is hoog, met een viool er doorheen. Ik voel me verlost. Verlost van mijn pijn, van mijn gedachten.
Ik val neer, op de grond.
Verlost van mijn verleden.
Verlost van mijn moeder.
Opluchting.
Mijn bloeddruk daalt, het leven vloeit uit me weg. Mijn geest bevrijdt zich en verlaat mijn lichaam. Mijn hart stopt met pompen, en de dood neemt de overmacht.
Ik sterf.