Zuiver Geloven
Geplaatst: 08 nov 2008 22:06
Voor de wedstrijd (uitdaging) OV's got talent is hier nummer 44 
‘Ja ja,’ sprak hij terwijl hij doorging met aantekeningen maken. Ik wilde niet dat hij als hij hoorde dat hij vader zou worden met andere dingen bezig was, dus ik besloot even te wachten met het goede nieuws tot hij zijn werk af zou hebben. De tv was te horen op de achtergrond en Lucas zat aan het werkbureau in de kamer.
Ik draaide met een hand over mijn buik. Hierin groeide iets, iets dat ons geluk zou gaan brengen. Hierin groeide iets moois, iets waarvan ik heel veel zou gaan houden. Hierin groeide onze toekomst.
Luc legde zijn spullen weg en boog achterover, strekte zich eens goed uit.
‘Eindelijk, die zooi is af. Ik neem even een bad als je het niet erg vindt.’ Hij boog zich voorover en drukte een zoen op mijn voorhoofd.
‘Luc, wacht. Ik wil je eerst iets vertellen.’
‘Is het belangrijk? Kan het echt niet wachten? Ik wil zo graag even een momentje rust hebben, ontspanning.’
Ik keek omhoog. ‘Goed dan. Ik vertel het zo wel.’
‘Mooi.’ Hij liep de kamer uit, lopend trok hij zijn trui uit. Ik zette theewater op en ging weer zitten, rusteloos. Ik wilde het hem zo graag vertellen, ik wilde hem zo graag laten weten dat hij vader werd.
Een half uur later kwam hij de kamer inlopen in zijn badjas. Hij pakte een mok uit de kast en schonk daar thee in. Ik bond mijn blonde haren in een paardenstaart en keek Luc stralend aan.
‘Luc, ik wilde iets aan je vertellen, weet je dat nog?’
‘Ja. Ik wil het alleen horen als het goed nieuws is.’
‘Dat is het. Luc, ik ben zwanger…’ ik hield een moment rust, keek naar zijn reactie. Hij bleef star voor zich uitkijken. ‘Je wordt vader,’ probeerde ik hem te verduidelijken.
‘Ik wéét wat het betekent als iemand zwanger is,’ beet hij me fel toe. Ik schrok van zijn reactie, was hij niet blij? Hoe kan dat nou? Dit was toch iets moois? We zouden een kindje krijgen.
‘Wat is er nou?’ vroeg ik.
‘Ik wil het niet. Ik ben er nog niet klaar voor…’ mompelde hij. Ik keek hem aan, er niet klaar voor?
‘Wat bedoel je nou weer? We zijn de dertig al gepasseerd, als we niet snel beginnen komt het er nooit meer van. Dit is toch mooi? Ons kindje. Een gezinnetje, met zijn drietjes.’
‘Ik wíl het niet, oké!’ zijn reactie was fel, te fel. Het beangstigde me. Had ik me dan zo vergist in hem? Had ik echt gedacht dat ik hem zo goed kende? Ik dacht, sterker nog ik had het zeker geweten – dat hij blij zou zijn met een kindje.
‘Wil je dan nooit kinderen?’ vroeg ik.
Hij keek me aan, die blik in zijn ogen; kil en koud. Het bezorgde me rillingen, dit hoorde een man niet te doen als hij hoorde op zijn tweeëndertigste dat hij vader zou worden. En ineens wist ik het. Nee; hij wilde geen kinderen, nooit.
Dat ik me zo heb laten beïnvloeden. Dat ik me door zijn emoties en gevoelens om heb laten praten. Ik begrijp het nog steeds niet, ik had hem moeten verlaten. Ik had hém moeten laten zitten, en niet ons kindje. Míjn kindje. Ik had direct moeten weten waar hij mee bezig was.
Ik had moeten zien voor wie ik moest kiezen. Ik had naar mijn eigen gevoel moeten luisteren, naar mijn hart. Ik heb de verkeerde beslissing gemaakt en daar zal ik, dat weet ik nu al, mijn levenlang spijt van hebben. Ik heb me om laten praten. En nu is het weg.
‘Maar… maar…’ sputterde ik. ‘Hoe… Waarom?’
‘Liefje, wij zijn er voor elkaar. Wij hebben geen baby’tjes nodig om ons goed te voelen. Als we met zijn tweetjes op vakantie willen, dan is het alleen maar een last. Ik bedoel; ík ga niet met zo’n draagzak op mijn buik lopen en dan met zo’n mormeltje erin. Als we gewoon met zijn tweetjes willen zijn moeten we elke keer weer een oppas zoeken.’
Ik zei niks. Ik keek voor me uit. Het was duidelijk; hij wilde het kind niet en nu was zijn doel mij zover praten dat ik het ook niet meer wilde.
‘Het kost alleen maar geld; de kinderkamer, speeltjes, eten, kleertjes, oppas, alles. Het is niets meer dan geld verliezen, zo’n kind.’
‘Je krijgt er ook heel veel voor terug. Een ding dat… ik weet niet – iets dat liefde heet!’
‘Ja, dat zeggen ze. Liefde met poepluiers en slapeloze nachten. Krijskinderen en flesjes melk maken midden in de nacht om erna onder gekotst te worden. Ik krijg liever liefde van jou, dan van zo’n krijskind.’
Ik besefte me opeens dat ik het voorheen nog nooit met hem over kinderen heb gehad. Niet toen we elkaar net leerde kennen, en erna ook niet. Hoe bizar is dat? Ik heb het onderwerp vaak genoeg aangesneden, maar hij deed het weer de baan op met; “later” en “nu nog niet”. Nee, nu niet en nooit niet.
‘Liefje, snap het dan. Als ik ergens ben, met zakenreis op de boot of in het vliegtuig dan krijg ik alleen maar koppijn van al die krijsende koters die schreeuwen dat ze een mars willen kopen. Die dingen zijn nooit verzadigd, ze willen altijd méér. Meer van dit en meer dan de ander heeft. Ik kan er niet tegen. Ik wil later niet dat mensen ook zo naar mij kijken als ik probeer het ding stil te houden, het probeer te sussen.’
Hij noemde ons kindje een ‘ding’.
‘Een echte vader zou zich daar niets van aantrekken. Die zou onvoorwaardelijk voor zijn kind gaan, het opvoeden met vaderlijke liefde en het beschermen met vaderlijke kracht. Die zou het kind liefhebben, liefkozen en tegen mijn buik praten. Dat zou een echte vader doen.’
‘Ja, maar ik zeg toch dat ik geen vader wil zijn.’
Nee, een goede vader was hij niet. Maar hij was een nog slechtere echtgenoot. Hij heeft mij gemanipuleerd, gebroken en kapot gemaakt. Ik geloofde hem. Ik geloofde hem toen hij zei dat ‘het beter niet kon’. Ik vertrouwde hem blindelings en ik geloofde hem zuiver. Ik heb me door hem laten overhalen en ik heb spijt, zo vreselijk veel spijt. Hij heeft mij ongelukkig gemaakt. Het enige dat ik heb is spijt.
‘Het is het beste, liefje. Samen komen we hier doorheen. Als dit allemaal achter de rug is gaan we op vakantie. En jij mag zeggen waarheen. Dan gaan we alleen maar genieten en nergens aan denken. Het van ons afzetten en genieten.’
De abortuskliniek had een angstaanjagende uitstraling.
Ik zei niks, knikte alleen. Om me heen zaten vrouwen, sommigen met een man en anderen alleen. De meesten waren jong, scholieren en studenten. En ik was tweeëndertig, ik was verreweg de oudste. Mijn ogen waren rood van het huilen. Lucas sloeg een arm om mij heen, ik moest me veilig voelen, geborgen. Maar ik voelde me uit elkaar getrokken, gebroken, verscheurd.
Ik had eerder moeten voelen dat het fout was, ik had eerder in actie moeten komen. En nu was het te laat, nu was het gedaan en er was niks meer aan te doen. Nu was het weg, en ik voelde me ellendig. Ik heb me nog nooit zo ellendig gevoeld.
‘Mevrouw de Wit,’ werd opgelezen. Lucas sjorde mij overeind en liep met me naar de behandelkamer. Ik moest gaan liggen.
‘Je weet zeker dat je dit wilt?’ de vrouw keek me doordringend aan. Ik wierp een blik op Luc, die knikte bemoedigend. ‘Ja,’ zei ik. ‘Ik weet het zeker.’
De vrouw verzocht Luc weg te gaan en ik kreeg een spuit. Ik voelde me wegzakken, maar nu Luc weg was wilde ik zeggen, roepen, schrééuwen dat ik het niet wilde. Dat ik mijn kindje wilde houden. Maar het werd licht in mijn hoofd en ik zakte weg. En toen was het voorbij.
Ik werd wakker uit narcose. Luc stond aan mijn bed, hij glimlachte tevreden; zelfingenomen. Ik keek op naar de andere vrouw aan mijn bed. ‘Is het… weg?’
‘Ja. De behandeling is goed verlopen. Het is weg. Als je wilt kan je contact opnemen de psychologe die hierin gespecialiseerd is. Om erover te praten. Als je belangstelling hebt kun je aan de balie haar kaartje vragen.’
Ik begon te huilen, te brullen. Het was van me afgenomen. Het was me afgepakt. Luc boog zich over me heen maar woest stompte ik hem weg.
‘Laat me met rust!’ schreeuwde ik. ‘Ga weg, ik wil je nooit meer zien, hypocriete zak! NOOIT MEER!’
Lucas sprong op. ‘Jij wilde dit toch ook, liefje?’ Geschrokken keek hij me aan.
‘Luc, nee. Ik heb het nooit gewild. Dat je dat nou nog niet ziet. Jij kent mij zo slecht. Ik wil niks meer met je te maken hebben. Ik wil dat je mijn spullen bij mijn ouders laat brengen. Ik wil geen contact meer met je. Nooit meer.’
Ik denk aan hoe het had kunnen zijn. Ik zie mezelf in gedachten. In een mooie tuin, met een schommel. Ik zie een meisje met blonde haartjes op de schommel. Haar gezicht zit onder de sproetjes, haar handjes strak om het touw van de schommel gevestigd. Ik duw haar zachtjes heen en weer en zing een liedje. Ik hoor haar kreetjes van plezier, van geluk.
Het is me afgenomen. Ik ga dat kindje niet krijgen. Ik ga geen dochtertje krijgen dat op de schommel zit, kraaiend van plezier. Het is er niet meer. Ik heb het vermoord. Ik heb mijn eigen kindje vermoord.
Als ik het niet weg had laten halen, lag het nu in mijn armen. Dan lag het nu te spartelen. Ik zou het liefhebben, ik zou ervan houden, met heel mijn hart.
Ik zou het knuffelen, de fles geven en erna op bed brengen. Maar het was er niet meer. Ik had het een leven gegeven, maar even hard weer afgenomen. Ik had het van zijn leven beroofd. Het was weg. Ik had het vermoord. Ik had zijn kansen op een mooi leven weggenomen. Ik geloofde Lucas oprecht, zuiver.
En nu was het kindje weg. Het was dood.


Zuiver Geloven
‘Lucas, ik moet je wat vertellen,’ zei ik stralend. Ik ademde in en uit, dit was een mooi moment. Hij zou horen dat hij vader werd. ‘Luc, luister je?’‘Ja ja,’ sprak hij terwijl hij doorging met aantekeningen maken. Ik wilde niet dat hij als hij hoorde dat hij vader zou worden met andere dingen bezig was, dus ik besloot even te wachten met het goede nieuws tot hij zijn werk af zou hebben. De tv was te horen op de achtergrond en Lucas zat aan het werkbureau in de kamer.
Ik draaide met een hand over mijn buik. Hierin groeide iets, iets dat ons geluk zou gaan brengen. Hierin groeide iets moois, iets waarvan ik heel veel zou gaan houden. Hierin groeide onze toekomst.
Luc legde zijn spullen weg en boog achterover, strekte zich eens goed uit.
‘Eindelijk, die zooi is af. Ik neem even een bad als je het niet erg vindt.’ Hij boog zich voorover en drukte een zoen op mijn voorhoofd.
‘Luc, wacht. Ik wil je eerst iets vertellen.’
‘Is het belangrijk? Kan het echt niet wachten? Ik wil zo graag even een momentje rust hebben, ontspanning.’
Ik keek omhoog. ‘Goed dan. Ik vertel het zo wel.’
‘Mooi.’ Hij liep de kamer uit, lopend trok hij zijn trui uit. Ik zette theewater op en ging weer zitten, rusteloos. Ik wilde het hem zo graag vertellen, ik wilde hem zo graag laten weten dat hij vader werd.
Een half uur later kwam hij de kamer inlopen in zijn badjas. Hij pakte een mok uit de kast en schonk daar thee in. Ik bond mijn blonde haren in een paardenstaart en keek Luc stralend aan.
‘Luc, ik wilde iets aan je vertellen, weet je dat nog?’
‘Ja. Ik wil het alleen horen als het goed nieuws is.’
‘Dat is het. Luc, ik ben zwanger…’ ik hield een moment rust, keek naar zijn reactie. Hij bleef star voor zich uitkijken. ‘Je wordt vader,’ probeerde ik hem te verduidelijken.
‘Ik wéét wat het betekent als iemand zwanger is,’ beet hij me fel toe. Ik schrok van zijn reactie, was hij niet blij? Hoe kan dat nou? Dit was toch iets moois? We zouden een kindje krijgen.
‘Wat is er nou?’ vroeg ik.
‘Ik wil het niet. Ik ben er nog niet klaar voor…’ mompelde hij. Ik keek hem aan, er niet klaar voor?
‘Wat bedoel je nou weer? We zijn de dertig al gepasseerd, als we niet snel beginnen komt het er nooit meer van. Dit is toch mooi? Ons kindje. Een gezinnetje, met zijn drietjes.’
‘Ik wíl het niet, oké!’ zijn reactie was fel, te fel. Het beangstigde me. Had ik me dan zo vergist in hem? Had ik echt gedacht dat ik hem zo goed kende? Ik dacht, sterker nog ik had het zeker geweten – dat hij blij zou zijn met een kindje.
‘Wil je dan nooit kinderen?’ vroeg ik.
Hij keek me aan, die blik in zijn ogen; kil en koud. Het bezorgde me rillingen, dit hoorde een man niet te doen als hij hoorde op zijn tweeëndertigste dat hij vader zou worden. En ineens wist ik het. Nee; hij wilde geen kinderen, nooit.
Dat ik me zo heb laten beïnvloeden. Dat ik me door zijn emoties en gevoelens om heb laten praten. Ik begrijp het nog steeds niet, ik had hem moeten verlaten. Ik had hém moeten laten zitten, en niet ons kindje. Míjn kindje. Ik had direct moeten weten waar hij mee bezig was.
Ik had moeten zien voor wie ik moest kiezen. Ik had naar mijn eigen gevoel moeten luisteren, naar mijn hart. Ik heb de verkeerde beslissing gemaakt en daar zal ik, dat weet ik nu al, mijn levenlang spijt van hebben. Ik heb me om laten praten. En nu is het weg.
‘Maar… maar…’ sputterde ik. ‘Hoe… Waarom?’
‘Liefje, wij zijn er voor elkaar. Wij hebben geen baby’tjes nodig om ons goed te voelen. Als we met zijn tweetjes op vakantie willen, dan is het alleen maar een last. Ik bedoel; ík ga niet met zo’n draagzak op mijn buik lopen en dan met zo’n mormeltje erin. Als we gewoon met zijn tweetjes willen zijn moeten we elke keer weer een oppas zoeken.’
Ik zei niks. Ik keek voor me uit. Het was duidelijk; hij wilde het kind niet en nu was zijn doel mij zover praten dat ik het ook niet meer wilde.
‘Het kost alleen maar geld; de kinderkamer, speeltjes, eten, kleertjes, oppas, alles. Het is niets meer dan geld verliezen, zo’n kind.’
‘Je krijgt er ook heel veel voor terug. Een ding dat… ik weet niet – iets dat liefde heet!’
‘Ja, dat zeggen ze. Liefde met poepluiers en slapeloze nachten. Krijskinderen en flesjes melk maken midden in de nacht om erna onder gekotst te worden. Ik krijg liever liefde van jou, dan van zo’n krijskind.’
Ik besefte me opeens dat ik het voorheen nog nooit met hem over kinderen heb gehad. Niet toen we elkaar net leerde kennen, en erna ook niet. Hoe bizar is dat? Ik heb het onderwerp vaak genoeg aangesneden, maar hij deed het weer de baan op met; “later” en “nu nog niet”. Nee, nu niet en nooit niet.
‘Liefje, snap het dan. Als ik ergens ben, met zakenreis op de boot of in het vliegtuig dan krijg ik alleen maar koppijn van al die krijsende koters die schreeuwen dat ze een mars willen kopen. Die dingen zijn nooit verzadigd, ze willen altijd méér. Meer van dit en meer dan de ander heeft. Ik kan er niet tegen. Ik wil later niet dat mensen ook zo naar mij kijken als ik probeer het ding stil te houden, het probeer te sussen.’
Hij noemde ons kindje een ‘ding’.
‘Een echte vader zou zich daar niets van aantrekken. Die zou onvoorwaardelijk voor zijn kind gaan, het opvoeden met vaderlijke liefde en het beschermen met vaderlijke kracht. Die zou het kind liefhebben, liefkozen en tegen mijn buik praten. Dat zou een echte vader doen.’
‘Ja, maar ik zeg toch dat ik geen vader wil zijn.’
Nee, een goede vader was hij niet. Maar hij was een nog slechtere echtgenoot. Hij heeft mij gemanipuleerd, gebroken en kapot gemaakt. Ik geloofde hem. Ik geloofde hem toen hij zei dat ‘het beter niet kon’. Ik vertrouwde hem blindelings en ik geloofde hem zuiver. Ik heb me door hem laten overhalen en ik heb spijt, zo vreselijk veel spijt. Hij heeft mij ongelukkig gemaakt. Het enige dat ik heb is spijt.
‘Het is het beste, liefje. Samen komen we hier doorheen. Als dit allemaal achter de rug is gaan we op vakantie. En jij mag zeggen waarheen. Dan gaan we alleen maar genieten en nergens aan denken. Het van ons afzetten en genieten.’
De abortuskliniek had een angstaanjagende uitstraling.
Ik zei niks, knikte alleen. Om me heen zaten vrouwen, sommigen met een man en anderen alleen. De meesten waren jong, scholieren en studenten. En ik was tweeëndertig, ik was verreweg de oudste. Mijn ogen waren rood van het huilen. Lucas sloeg een arm om mij heen, ik moest me veilig voelen, geborgen. Maar ik voelde me uit elkaar getrokken, gebroken, verscheurd.
Ik had eerder moeten voelen dat het fout was, ik had eerder in actie moeten komen. En nu was het te laat, nu was het gedaan en er was niks meer aan te doen. Nu was het weg, en ik voelde me ellendig. Ik heb me nog nooit zo ellendig gevoeld.
‘Mevrouw de Wit,’ werd opgelezen. Lucas sjorde mij overeind en liep met me naar de behandelkamer. Ik moest gaan liggen.
‘Je weet zeker dat je dit wilt?’ de vrouw keek me doordringend aan. Ik wierp een blik op Luc, die knikte bemoedigend. ‘Ja,’ zei ik. ‘Ik weet het zeker.’
De vrouw verzocht Luc weg te gaan en ik kreeg een spuit. Ik voelde me wegzakken, maar nu Luc weg was wilde ik zeggen, roepen, schrééuwen dat ik het niet wilde. Dat ik mijn kindje wilde houden. Maar het werd licht in mijn hoofd en ik zakte weg. En toen was het voorbij.
Ik werd wakker uit narcose. Luc stond aan mijn bed, hij glimlachte tevreden; zelfingenomen. Ik keek op naar de andere vrouw aan mijn bed. ‘Is het… weg?’
‘Ja. De behandeling is goed verlopen. Het is weg. Als je wilt kan je contact opnemen de psychologe die hierin gespecialiseerd is. Om erover te praten. Als je belangstelling hebt kun je aan de balie haar kaartje vragen.’
Ik begon te huilen, te brullen. Het was van me afgenomen. Het was me afgepakt. Luc boog zich over me heen maar woest stompte ik hem weg.
‘Laat me met rust!’ schreeuwde ik. ‘Ga weg, ik wil je nooit meer zien, hypocriete zak! NOOIT MEER!’
Lucas sprong op. ‘Jij wilde dit toch ook, liefje?’ Geschrokken keek hij me aan.
‘Luc, nee. Ik heb het nooit gewild. Dat je dat nou nog niet ziet. Jij kent mij zo slecht. Ik wil niks meer met je te maken hebben. Ik wil dat je mijn spullen bij mijn ouders laat brengen. Ik wil geen contact meer met je. Nooit meer.’
Ik denk aan hoe het had kunnen zijn. Ik zie mezelf in gedachten. In een mooie tuin, met een schommel. Ik zie een meisje met blonde haartjes op de schommel. Haar gezicht zit onder de sproetjes, haar handjes strak om het touw van de schommel gevestigd. Ik duw haar zachtjes heen en weer en zing een liedje. Ik hoor haar kreetjes van plezier, van geluk.
Het is me afgenomen. Ik ga dat kindje niet krijgen. Ik ga geen dochtertje krijgen dat op de schommel zit, kraaiend van plezier. Het is er niet meer. Ik heb het vermoord. Ik heb mijn eigen kindje vermoord.
Als ik het niet weg had laten halen, lag het nu in mijn armen. Dan lag het nu te spartelen. Ik zou het liefhebben, ik zou ervan houden, met heel mijn hart.
Ik zou het knuffelen, de fles geven en erna op bed brengen. Maar het was er niet meer. Ik had het een leven gegeven, maar even hard weer afgenomen. Ik had het van zijn leven beroofd. Het was weg. Ik had het vermoord. Ik had zijn kansen op een mooi leven weggenomen. Ik geloofde Lucas oprecht, zuiver.
En nu was het kindje weg. Het was dood.