Sneeuw was nog nooit zo wit
Geplaatst: 30 dec 2009 18:52
Ik maakte hier een account aan om het verhaal van Melian (Nadezh<3) te lezen, en ik dacht dat ik net zo goed zelf iets kon posten.
Dit verhaal is nog in ontwikkeling, en ik weet niet of ik zonder een beetje druk het afgerond krijg. Tot nu toe heeft dit nog nergens online gestaan, en zoals elk verhaal van mij ben ik ook over deze enorm onzeker.
Ik hoop dat jullie het toch iets vinden.
~~~
Hoofdstuk 1
Het was de koudste winter die ze in tijden hadden meegemaakt. De temperaturen lagen ver onder vriespunt en geen mens waagde zich buiten. Sneeuw viel onophoudelijk uit de lucht en de wind raasde langs de gevels van de huizen. Regen mengde zich af en toe met de sneeuw, beukte samen met de wind tegen de ramen en zorgde ervoor dat enkele kelders onderliepen.
In één huis flakkerde de haard minder fel dan bij de buurhuizen. De woonkamer baadde in een roodoranje schijnsel.
Daar zat ze, diep weggedoken in de trui van haar vader, Lily. Ze wreef haar handen tegen elkaar in een poging het iets warmer te krijgen, want de handschoenen hielpen niet doordat de topjes eraf waren. Ze had een sjaal om haar nek gewikkeld en zat zo dicht mogelijk bij de haard. Vonken knetterden af en toe vlak voor haar voeten, en een stuk verbrand hout lag iets verder op de vloer te smeulen. Ze drukte haar rug tegen de zijkant van de bank en staarde in het vuur.
In deze onmenselijke koude waren haar ouders aan het werk. Ze moesten niet naar buiten, gelukkig maar, maar werkten desondanks. Beiden waren ze schrijvers. Haar vader schreef voor de kranten, sportverslagen en ellenlange artikels over de situatie van de beurs en de economie. Haar moeder was anders, schreef boeken. Romans.
Beiden zaten ze nu in hun kamertje op de bovenverdieping, vlak naast de verwarming, starend naar de kleine, zwarte lettertjes op de beeldschermen van hun laptop. Kom koffie en een volle, warme thermoskan ernaast.
Het was donker buiten, en het enige licht was afkomstig van de maan. Half verborgen achter vele, donkergrijze wolken. Maar hij was er wel. De lantaarnpalen werden, in deze tijden dat elektriciteit schaars was, uitgezet.
Loom duwde ze zich overeind en sjokte richting keuken. Kippenvel kroop over haar armen, het temperatuurverschil drukte op haar schouders als blokken beton en ze voelde hoe haar benen met elke stap zwaarder werden.
De keuken was het toppunt van koude. De betegelde muren weerkaatsten de koude luchtstromen en zorgden dat ze niet konden ontsnappen, het oude hout rond de ramen liet de wind door kiertjes naar binnen glippen. Haar vingers trilden terwijl ze naar de hendel van de koelkast reek. Nog erger trilde ze toen ze het vast nam, het had veel weg van een ijspegel.
Dat uit de koelkast ook nog koude wind kwam, voelde ze al niet meer. Het was, in ieder geval, warmer dan de lucht die door de keuken zweefde.
Na de fles melk gepakt te hebben, sloot ze de deur weer en ging haastig op zoek naar een beker. Die vond ze al snel, per slot van rekening woonde ze hier al een tijdje. Ook haalde ze het cacaopoeder uit de kast en ging toen aan de slag met een steelpan. Een vijftal minuten later zat ze weer voor de haard met een kom warme chocolademelk in haar handen geklemd. Zuchtend nam ze een slokje en keek toen weer afwezig het brandende hout in. De vlammen scheurden het hout aan stukken.
Nog een tiental minuten zat ze daar, terwijl haar binnenste zich met elke slok meer en meer warmer werd. Toen stond ze op, liet haar beker nog halfvol bij de haard staan en liep richting de voordeur. In de hal griste ze haar jas en ander paar handschoenen van de kast en deed toen wat niemand op dat moment zou doen: Ze ging naar buiten.
Sneeuw stortte zich op haar hoofd en schouders terwijl ze haar jas trillend over haar armen schoof. Wind sneed in haar wangen en deden haar ogen tranen. Met haar armen voor haar gezicht baande ze zich een weg naar de straat, het sneeuw knerpte onder haar voeten en het ijs deed haar bijna uitglijden.
Ze vervloekte zichzelf. Na amper vijf meter voelde ze zich al een ijsklomp, en dat niet alleen omdat ze al van kop tot teen bedekt was met sneeuw. Was het wel zo’n goed om buiten te blijven? ‘Ja!’ riep ze tegen zichzelf, harder dan verwacht. Het galmde als het ware door de met heggen begrensde straat. De heggen wiegden heen en weer door de wind, geen enkel spatje groen was te zien onder het dik pak wit.
Haar neus stak fel af tegen haar bleke huid, zo rood als een tomaat, en ook haar oren kregen het hard te verduren. Ondanks de twee paar handschoenen verkleumden haar vingers en ze rilde bijna uit haar kleren. Het was niet alleen de sneeuw, die onafgebroken bleef vallen, maar ook de wind die bijdroeg aan de koude. De immense, onsterfelijke koude.
Ze besloot een ommetje te maken in het bos en dan weer naar huis te gaan. Dat was echter buiten hem gerekend.
Ze wandelde net aan de rand van het bos, aan de andere kant waar het grensde aan de dijk en de zee. Net toen ze zich wou omdraaien, viel haar blik op een jongen. Hij zat op de kade, zijn benen bengelend om het oude hout. Zijn gitzwarte haren kwamen onder een gifgroene, wollen muts uit. Een lederen jack bedekte zijn vrij tengere bovenlijf, en slechts de rand van zijn donkerblauwe jeansbroek was nog te zien. Zijn handen waren zo rood als Lily’s neus en lagen naast hem op de kade. Zijn adem kringelde in witte wolkjes om hem heen. Bewegingloos zat hij daar, starend naar de grauwgrijze horizon die boven de al even grauwe zee. De zee ging zachtjes golvend op en neer, en die constante beweging zorgde ervoor dat het nog lang niet toe gevroren was.
Zwaar ademend piekerde ze. De jongen trok haar aandacht, en ze wou dolgraag naar hem toe gaan. Misschien wou hij wel gezelschap, misschien zocht hij iemand om mee te praten, of misschien had hij hulp nodig. Dan kon zij hem helpen. Wie wist hoe lang hij daar al zat?
Maar aan de andere kant, ze rilde bijna dood, zo koud was het, en ze wou ook niets liever dan weer voor de haard zitten en chocomelk drinken.
Drie minuten later had ze de knoop doorgehakt. Ze ging naar hem toe.
Dit verhaal is nog in ontwikkeling, en ik weet niet of ik zonder een beetje druk het afgerond krijg. Tot nu toe heeft dit nog nergens online gestaan, en zoals elk verhaal van mij ben ik ook over deze enorm onzeker.
Ik hoop dat jullie het toch iets vinden.
~~~
Hoofdstuk 1
Het was de koudste winter die ze in tijden hadden meegemaakt. De temperaturen lagen ver onder vriespunt en geen mens waagde zich buiten. Sneeuw viel onophoudelijk uit de lucht en de wind raasde langs de gevels van de huizen. Regen mengde zich af en toe met de sneeuw, beukte samen met de wind tegen de ramen en zorgde ervoor dat enkele kelders onderliepen.
In één huis flakkerde de haard minder fel dan bij de buurhuizen. De woonkamer baadde in een roodoranje schijnsel.
Daar zat ze, diep weggedoken in de trui van haar vader, Lily. Ze wreef haar handen tegen elkaar in een poging het iets warmer te krijgen, want de handschoenen hielpen niet doordat de topjes eraf waren. Ze had een sjaal om haar nek gewikkeld en zat zo dicht mogelijk bij de haard. Vonken knetterden af en toe vlak voor haar voeten, en een stuk verbrand hout lag iets verder op de vloer te smeulen. Ze drukte haar rug tegen de zijkant van de bank en staarde in het vuur.
In deze onmenselijke koude waren haar ouders aan het werk. Ze moesten niet naar buiten, gelukkig maar, maar werkten desondanks. Beiden waren ze schrijvers. Haar vader schreef voor de kranten, sportverslagen en ellenlange artikels over de situatie van de beurs en de economie. Haar moeder was anders, schreef boeken. Romans.
Beiden zaten ze nu in hun kamertje op de bovenverdieping, vlak naast de verwarming, starend naar de kleine, zwarte lettertjes op de beeldschermen van hun laptop. Kom koffie en een volle, warme thermoskan ernaast.
Het was donker buiten, en het enige licht was afkomstig van de maan. Half verborgen achter vele, donkergrijze wolken. Maar hij was er wel. De lantaarnpalen werden, in deze tijden dat elektriciteit schaars was, uitgezet.
Loom duwde ze zich overeind en sjokte richting keuken. Kippenvel kroop over haar armen, het temperatuurverschil drukte op haar schouders als blokken beton en ze voelde hoe haar benen met elke stap zwaarder werden.
De keuken was het toppunt van koude. De betegelde muren weerkaatsten de koude luchtstromen en zorgden dat ze niet konden ontsnappen, het oude hout rond de ramen liet de wind door kiertjes naar binnen glippen. Haar vingers trilden terwijl ze naar de hendel van de koelkast reek. Nog erger trilde ze toen ze het vast nam, het had veel weg van een ijspegel.
Dat uit de koelkast ook nog koude wind kwam, voelde ze al niet meer. Het was, in ieder geval, warmer dan de lucht die door de keuken zweefde.
Na de fles melk gepakt te hebben, sloot ze de deur weer en ging haastig op zoek naar een beker. Die vond ze al snel, per slot van rekening woonde ze hier al een tijdje. Ook haalde ze het cacaopoeder uit de kast en ging toen aan de slag met een steelpan. Een vijftal minuten later zat ze weer voor de haard met een kom warme chocolademelk in haar handen geklemd. Zuchtend nam ze een slokje en keek toen weer afwezig het brandende hout in. De vlammen scheurden het hout aan stukken.
Nog een tiental minuten zat ze daar, terwijl haar binnenste zich met elke slok meer en meer warmer werd. Toen stond ze op, liet haar beker nog halfvol bij de haard staan en liep richting de voordeur. In de hal griste ze haar jas en ander paar handschoenen van de kast en deed toen wat niemand op dat moment zou doen: Ze ging naar buiten.
Sneeuw stortte zich op haar hoofd en schouders terwijl ze haar jas trillend over haar armen schoof. Wind sneed in haar wangen en deden haar ogen tranen. Met haar armen voor haar gezicht baande ze zich een weg naar de straat, het sneeuw knerpte onder haar voeten en het ijs deed haar bijna uitglijden.
Ze vervloekte zichzelf. Na amper vijf meter voelde ze zich al een ijsklomp, en dat niet alleen omdat ze al van kop tot teen bedekt was met sneeuw. Was het wel zo’n goed om buiten te blijven? ‘Ja!’ riep ze tegen zichzelf, harder dan verwacht. Het galmde als het ware door de met heggen begrensde straat. De heggen wiegden heen en weer door de wind, geen enkel spatje groen was te zien onder het dik pak wit.
Haar neus stak fel af tegen haar bleke huid, zo rood als een tomaat, en ook haar oren kregen het hard te verduren. Ondanks de twee paar handschoenen verkleumden haar vingers en ze rilde bijna uit haar kleren. Het was niet alleen de sneeuw, die onafgebroken bleef vallen, maar ook de wind die bijdroeg aan de koude. De immense, onsterfelijke koude.
Ze besloot een ommetje te maken in het bos en dan weer naar huis te gaan. Dat was echter buiten hem gerekend.
Ze wandelde net aan de rand van het bos, aan de andere kant waar het grensde aan de dijk en de zee. Net toen ze zich wou omdraaien, viel haar blik op een jongen. Hij zat op de kade, zijn benen bengelend om het oude hout. Zijn gitzwarte haren kwamen onder een gifgroene, wollen muts uit. Een lederen jack bedekte zijn vrij tengere bovenlijf, en slechts de rand van zijn donkerblauwe jeansbroek was nog te zien. Zijn handen waren zo rood als Lily’s neus en lagen naast hem op de kade. Zijn adem kringelde in witte wolkjes om hem heen. Bewegingloos zat hij daar, starend naar de grauwgrijze horizon die boven de al even grauwe zee. De zee ging zachtjes golvend op en neer, en die constante beweging zorgde ervoor dat het nog lang niet toe gevroren was.
Zwaar ademend piekerde ze. De jongen trok haar aandacht, en ze wou dolgraag naar hem toe gaan. Misschien wou hij wel gezelschap, misschien zocht hij iemand om mee te praten, of misschien had hij hulp nodig. Dan kon zij hem helpen. Wie wist hoe lang hij daar al zat?
Maar aan de andere kant, ze rilde bijna dood, zo koud was het, en ze wou ook niets liever dan weer voor de haard zitten en chocomelk drinken.
Drie minuten later had ze de knoop doorgehakt. Ze ging naar hem toe.